| |
| |
| |
Bespreekartikelen
Nederlandse grammatica voor anderstaligen op nieuwe wegen
L. Beheydt (Louvain-la-Neuve)
Grammatica is in het vreemde-talenonderwijs weer helemaal terug. Ook de methodologen lijken haar weer in ere hersteld te hebben. Alleen is de discussie nu verschoven van de vraag ‘of?’ naar de vragen ‘hoe?’, ‘wanneer?’ en ‘voor wie?’. Weliswaar zijn er koppigen, zoals S. Krashen, die zich ook nu nog afzetten tegen grammatica-onderwijs (‘Ik blijf onvermurwbaar [...] Het effect van grammatica-onderwijs blijkt nog steeds perifeer en fragiel te zijn’, 1993: 725), maar de meeste vakdidactici sluiten zich aan bij de conclusie dat formele instructie in de grammatica leidt tot sneller leren en betere beheersing van de vreemde taal (Ellis 1990; Hulstijn 1993). Bovendien is uit onderzoek van de onderwijspraktijk gebleken dat docenten over het algemeen relatief veel tijd besteden aan grammaticale instructie (Peck 1988; Zimmerman 1984). Reden te over dus om zich wat meer te bezinnen op de rol en de aanpak van grammatica in tweede- en vreemde-taalonderwijs. In dat opzicht is het boek van Folkert Kuiken en Ineke Vedder Grammatica opnieuw bekeken (1995) dan ook ten zeerste welkom. Dit boek wil een bijdrage leveren aan de discussie over de rol van grammatica binnen het communicatief gerichte vreemde- en tweedetaalonderwijs en het leuke eraan is dat het een doe-boek is. Het biedt, zoals men van een dergelijk boek mag verwachten, een goed geordend overzicht van grammatica-benaderingen en van de functies van grammatica-onderwijs, maar het zet toch in de eerste plaats aan tot concreet werken met grammatica. De vele praktische opdrachten en het uitvoerige en diverse voorbeeldmateriaal uit didactische grammatica's allerhande, dwingen de lezer tot kritische reflectie en bieden terzelfder tijd een staalkaart van de mogelijke aanpakken van grammatica-onderwijs. Grammatica opnieuw bekeken is bestemd voor docenten die zich vragen stellen over de aanpak van het grammatica-onderricht en
die op zoek zijn naar praktische suggesties voor verschillende manieren waarop grammatica als onderdeel van een communicatieve taalcursus kan worden aangeboden. Grammatica opnieuw bekeken gaat uitvoerig in op de doelstellingen van grammatica-onderwijs en ziet vooral de rol van de grammatica als ‘bewustwording’ centraal. Vanuit die visie, die een gevolg is van het primair communicatieve standpunt van de auteurs, worden dan specifieke oefenvormen gepresenteerd die in verschillende fasen van het leerproces kunnen worden gebruikt. Bijzonder verhelderend vond ik de appendix die de ideeën en suggesties die zijn naar voren gebracht, samenbrengt in een illustratieve behandeling van het uitdrukken van bezit in het Nederlands (het huis van Jan, Jans huis, mijn huis, het mijne enz.). Grammatica opnieuw bekeken is een bijzonder rijk bronnen- en materialenboek, alleen jammer dat de auteurs - blijkens de
| |
| |
bibliografie - zo weinig naar beschikbare Nederlandse literatuur over het onderwerp hebben gekeken (cf. Beheydt & Jansen 1989; Devos & Beheydt 1989). Grammatica opnieuw bekeken is overigens ook een ideaal boek om docenten te leren kiezen uit het overvloedige aanbod aan Nederlandse grammatica's dat recent verschenen is. P. de Kleijn (1995) heeft in het jubileumnummer van dit tijdschrift al laten zien dat er de laatste jaren werkelijk een golf van grammatica's voor anderstaligen over de markt spoelt. Wellicht is die plotselinge golf mee te verklaren door het ontbreken van systematische grammaticale informatie in recente communicatieve leergangen. De docent en de leerder die de regelmaat willen kennen in de taalverschijnselen die in de leergangen aangeboden worden, zien zich verplicht er een grammatica op na te slaan. Grammaticale uiteenzettingen zijn nagenoeg uit de leergangen verdwenen omdat communicatie alleenzaligmakend is. Tenminste tot voor kort! Want in de nieuwste leergangen is de grammatica terug. Zowel de vernieuwde Delftse methode als de nieuwste versie van Code Nederlands hebben het kennelijk nodig geacht het grammaticale gedeelte weer wat in te dikken. Zoals gezegd: het tij is gekeerd.
Dat de grammatica terug is, betekent niet dat de oude grammatica, op het traditionele stramien, weer is opgediept. De logisch-discursieve behandeling van de tien woordsoorten en de rededelen is voorgoed naar het didactische vergeetboek verwezen. De twee opvallendste veranderingen zijn: communicativiteit en functionaliteit. ‘Communicativiteit’ betekent dat grammatica ten dienste wordt gesteld van het concrete interactieve gebruik van de taal. Dat blijkt uit de keuze van het taalaanbod, maar dat blijkt vooral uit de opzet van de nieuwe grammatica's. Veel meer dan vroeger geeft de grammatica aan in welke omstandigheden een bepaalde constructie wordt gebruikt en wat de stilistische connotaties ervan zijn (bijv. wanneer gebruik je nu in het Nederlands passief, men, je, we). ‘Functionaliteit’ dan, betekent dat de grammatica probeert inzicht bij te brengen in het eigen taalgebruik van de leerder. De uiteenzetting in de grammatica is minder een logisch opgebouwd geheel en meer een didactische aanzet tot bewustwording. Die twee veranderingen zijn het gevolg van gewijzigde didactische opvattingen. Met de veranderingen in de didactiek van het vreemdetalenonderwijs zijn ook de verwachtingen die aan de leergrammatica worden gesteld, veranderd. In een eerder nummer van NEM (XXXI, 3, 1993: 17) heb ik een lijstje van criteria gepresenteerd waaraan een pedagogische grammatica m.i. moet beantwoorden. In dat lijstje stonden helderheid, toegankelijkheid, normativiteit en functionaliteit hoog genoteerd. Op dit ogenblik zou ik daar nog een paar criteria aan toe willen voegen. Vooreerst zou ik nu zeker veel meer belang gaan hechten aan de representativiteit van het taalmateriaal. In het verleden is in grammatica's voor anderstaligen vaak alleen gelet op de exemplarische waarde van de voorbeeldzinnen en daarnaast hooguit op de eenvoud ervan. Met de
‘exemplarische waarde’ bedoel ik dat men zich vaak tevreden stelde met voorbeelden die de regel illustreerden, zonder dat men zich daarbij de vraag stelde of die voorbeelden ook tot het courante taalgebruik behoorden dan wel frequent voorkwamen. Soms was nog wel geprobeerd voorbeeldzinnen te
| |
| |
construeren waarin alleen basiswoordenschat voorkwam. Maar daarmee hield het dan ook op. Zelden speelden overwegingen van representativiteit of functionaliteit een rol in de keuze van het voorbeeldmateriaal. Nu het echter mogelijk is geworden door middel van concordantieprogramma's en zinsontleders (‘parsers’) aan grote bestanden reëel taalgebruik (INL-bestanden, kranten en tijdschriften op CD-ROM) frequentiegegevens over allerlei grammaticale vormen te ontfutselen (vgl. Sanctobin & Verlinde 1995, voor een mooi voorbeeld), kunnen leergrammatica's geïnspireerd worden door dergelijke objectieve gebruiksgegevens.
Die mogelijkheden van de corpuslinguïstiek brengen mij bij een tweede aanvullend criterium voor mijn lijstje, nl. meer aandacht voor de ‘grammatica van het woord’. De vaste verbindingen, de vaste voorzetsels, de verbindingswoorden, de modale woordjes zijn nog steeds verwaarloosd terrein in de leergrammatica's. Toch zijn juist die idiomatische aspecten vaak communicatief heel belangrijk (als routines, als gebruiksklare frasen, als modale signalen). De corpuslinguïstiek stelt ons nu in staat betrouwbare frequentie- en contextgegevens daaromtrent te verzamelen, zodat het mogelijk moet zijn nieuwe leergrammatica's daarvan te laten profiteren.
Tegen deze achtergrond zou ik nu achtereenvolgens een paar recente herdrukken en een paar totaal nieuwe grammatica's voor anderstaligen willen doorlichten.
Vooreerst de herdrukken. Bij het Nederlands Centrum Buitenlanders is een herziene druk verschenen van de Nederlandse grammatica voor anderstaligen van A.M. Fontein en A. Pescher-ter Meer. Deze uitvoerige, in het Nederlands gestelde gebruiksgrammatica voor anderstaligen heeft al een respectabele staat van dienst. Omdat deze grammatica veel aandacht besteedt aan de specifieke moeilijkheden van anderstaligen en bovendien in stijl en woordgebruik steeds bedacht is op de niet-nederlandstalige gebruiker, heeft ze van meet af aan veel succes gekend. In de nieuwe versie zijn een aantal correcties aangebracht, maar inhoudelijk is het boek niet wezenlijk veranderd. De lay-out is verbeterd en de terminologie is enigszins geüniformeerd. De belangrijkste wijziging is de zeer nuttige uitbreiding van het register. Die wijziging noem ik wezenlijk omdat men mijns inziens de toegankelijkheid van een grammatica voor anderstaligen eigenlijk vooral door een uitbreiding van het register kan vergroten. Het opnemen van zo veel mogelijk heel specifieke ingangen in het alfabetisch register maakt van een grammatica een gebruiksvriendelijke vraagbaak. Het heeft geen zin het gebruik van of en als onder een algemene noemer ‘nevenschikkende conjunctie’ in het register op te nemen, aangezien de gemiddelde gebruiker heel vaak die termen niet eens kent. Of en als moeten als zodanig in het register, want dààr gaat de gemiddelde gebruiker die zoeken. Aangezien de Nederlandse Grammatica voor anderstaligen verder niet wezenlijk veranderd is, kan ik mij onthouden van een uitvoerige bespreking (vgl. Van Gestel 1987). Op een paar punten zou ik nochtans de aandacht willen vestigen.
Vooreerst valt het mij her en der op dat de poging om de grammaticale uitleg
| |
| |
simpel te houden, leidt tot onduidelijkheid, wat de moeilijkheden voor de anderstalige slechts vergroot. Eén voorbeeld. Een student wees er mij op dat de uitleg die de gebruikelijke term ‘onbepaald’ bij het lidwoord moet vervangen, hoogst verwarrend is. NGvA schrijft: ‘men gebruikt een wanneer niet helemaal zeker is wie of wat bedoeld wordt’ en geeft daarbij als voorbeeld o.m. Ik zie een huis. Commentaar van mijn student: ‘Als ik zeg: Ik zie een huis, dan weet ik heel zeker welk huis ik bedoel’. Nauwkeurigheid is soms belangrijker dan eenvoud.
Verder valt mij op dat de bekende verwarde hoofdstukken niet ingrijpend verbeterd zijn. Het beruchte hoofdstuk over er blijft onnodig ingewikkeld, zowel in opbouw als in formulering. En het al eerder door Maureau bekritiseerde hoofdstuk over de lidwoorden is niet herzien en blijft dus even ondermaats.
Anderzijds moet worden gezegd dat de NGvA ten minste een poging doet om een begin te maken met de ‘grammatica van het woord’. Zo zijn de lijstjes met ‘combinaties met een vaste prepositie’ (734), de lijstjes van op dezelfde wijze gebruikte werkwoorden (828, 824), werkwoorden met infinitief met te (210), enz. bijzonder nuttig. Ook het hoofdstukje met grammaticale homoniemen (en niet: homonymen) is uit didactisch oogpunt verantwoord.
Met de functionele bruikbaarheid en de gebruiksfrequentie van de voorbeeldzinnen is echter nog maar weinig rekening gehouden. Zo krijgen we bij de reflexieve werkwoorden alleen zich vergissen en zich schamen met daarbij het wat merkwaardige zinnetje Hij heeft zich over zijn slechte rapport geschaamd.
Al met al blijft de NGvA een nuttig naslagwerk en een bruikbare grammatica voor anderstaligen, al moet er zeker hier en daar nog grondig verhelderd en gesystematiseerd worden. Jammer dat men de kans daartoe in deze herdruk niet heeft aangegrepen.
Een andere herziene druk is die van G. Soncks Grammatica Nederlands (GN). De herwerking is hier grondiger gebeurd dan in de NGvA. Maar dat was ook nodig. In de eerste druk stonden zoveel fouten tegen het Nederlandse taaleigen dat die druk eigenlijk beter niet was verschenen. De herziene versie is beter. GN is een grammatica met een zeer specifieke doelgroep: de Franstalige leerder. GN is dan ook opgezet als een typisch contrastieve grammatica die uitgaat van de specifieke moeilijkheden van de Franstalige Belgen. Dat heeft uiteraard gevolgen voor de opzet van dit boek. In de eerste plaats leidt dat ertoe dat alle grammaticale uitleg op dezelfde pagina naast elkaar in het Nederlands en het Frans wordt gegeven. De aandachtige lezer zal zich beslist verwonderen over het opvallend stilistisch verschil tussen de Nederlandse en de Franse uitleg: kennelijk is men in Franstalige grammatica's nog niet toe aan informele taal. Die dubbele uitleg heeft het voordeel dat de Franstalige op zijn eigen referentiekader kan terugvallen als hij de Nederlandse uitleg niet helemaal begrijpt. Een tweede gevolg van de contrastieve aanpak is dat er meer aandacht gaat naar die grammaticale aspecten waarin het Nederlands verschilt van het Frans. Zo staat in de GN onder de reflexieve werkwoorden een ‘lijst van werkwoorden die wederkerend zijn in het Frans maar niet in het Nederlands’.
| |
| |
Zo'n lijst is erg nuttig omdat je Franstalige studenten meteen kunt wijzen op een mogelijke foutenbron. Opmerkelijk in de GN is voorts dat er een grote plaats wordt ingeruimd voor de woordvolgorde. In de meeste grammatica's voor anderstaligen komt de woordvolgorde er bekaaid van af. Niet zo in Soncks GN. Zij heeft zich de moeite getroost om de syntactische regelmatigheden systematisch te beschrijven. Ze heeft het zich daarbij niet gemakkelijk gemaakt en - zoals te verwachten - komt ze dan ook vaak in de knel. Herhaaldelijk verliest ze zich in uitgebreide toelichting in noten en al even vaak moet ze haar toevlucht zoeken in duistere formuleringen als: ‘Als er geen Ve is, dan staat niet voor de plaats van het fictief Ve (=0)’ (190). Het begrip ‘fictief Ve’ komt mij al even vreemd over als het beruchte ‘nulmorfeem’.
Dat haar doelgroep beperkt is tot Franstalige Belgen blijkt uit de wat raadselachtige zin uit de Inleiding: ‘Taalleraars in België die slechts de Noordnederlandse norm aanvaarden zouden toch niet uit het oog mogen verliezen dat een anderstalige de kloof tussen hem en de Nederlandstaligen met wie hij omgaat misschien niet nodeloos wil verbreden’. Het meervoud ‘taalleraars’ toont meteen aan dat Sonck zelf graag Vlaamse varianten gebruikt. In haar beoordeling van varianten kiest ze overigens ook niet stelselmatig voor de Noordnederlandse varianten. Zo schrijft ze mossels en artikels als meervoud, maar voor de werkwoordelijke eindgroep zet ze de doorbroken - en dus Vlaamse - groep Ik vind dat dat moet gezegd worden wel tussen twee haakjes. Sonck zegt uitdrukkelijk dat ze zich niet normatief wil opstellen. Dat is op zichzelf misschien een acceptabel sociolinguistisch standpunt, maar van een leergrammatica verwacht men toch een vaste norm. Haar preoccupatie met de Franstalige leerder brengt haar anderzijds tot een grondige behandeling van typisch Franse fouten, bijv. fout gebruik van het passief, voornaamwoordelijke bijwoorden, doen en laten enz. Daarbij komt ze als vanzelf in de ‘grammatica van het woord’ terecht en hoewel ze zich niet baseert op gebruiksfrequenties, valt toch op dat de hoogfrequente fouten van Franstaligen (kennen/kunnen/weten; bedoelen/betekenen/menen enz.) hun beslag krijgen.
Al is de opbouw van GN nog steeds vrij onevenwichtig en al is de uitleg soms onnodig complex en het terminologiegebruik niet steeds consequent, er is hier op zijn minst een waardevolle aanzet tot een contrastieve grammatica Frans-Nederlands.
Behalve de bewerkte herdrukken zijn er ook twee nieuwe grammatica's voor anderstaligen. De eerste is de met veel poeha aangekondigde, lijvige grammatica Van A.F. Florijn, J.A. Lalleman en J.H. Maureau De regels van het Nederlands (RvN). Dit groots opgezette werk presenteert zich uitdrukkelijk als een ‘methode’, d.w.z. een combinatie van een grammaticaboek en een werkboek. Toch wordt er in de inleiding meteen aan toegevoegd dat het niet de bedoeling kan zijn exclusief met De regels van het Nederlands de taalvaardigheid te vergroten. Als doelgroep heeft RvN hoger opgeleide anderstaligen voor ogen. Deze grammatica is volledig in het Nederlands gesteld en niet contrastief en in die zin dus vergelijkbaar met de grammatica van Fontein en Pescher- ter Meer. RvN is echter uitgebreider dan NGvA. En er is nog een tweede verschil. Bij de orde- | |
| |
ning van de stof is niet de ordening van de traditionele grammatica gevolgd. Er is integendeel naar gestreefd een compromis te vinden tussen systematische, didactische en functionele criteria. Daardoor geraakt de hoger opgeleide die gewend is met een traditionele grammatica te werken wel eens van de wijs. Gelukkig is er ook hier een heel uitgebreid register, zodat de toegankelijkheid uiteindelijk erg goed is. Wat de norm betreft, probeert RvN zich te beperken tot de beschrijving van het algemeen niet regionaal gekleurde gesproken en geschreven Nederlands. Toch blijkt de Randstedelijke norm een voorkeur-behandeling te genieten. De diminutiefvormen op -ie (woninkie, raampie, huisie) worden bijvoorbeeld wel opgenomen als ‘informele Westnederlandse spreektaalvormen’, maar de door de ANS getolereerde enkelvoudige objectsvorm ze (in Heb je ze ergens gezien?) is niet in het schema van de gereduceerde objectsvormen opgenomen.
Positief te waarderen in RvN is de poging om de uitleg simpel te houden. Telkens weer wordt geprobeerd onnodige geleerddoenerij te vermijden, en als een voorbeeld kan volstaan als toelichting wordt vaak afgezien van een echte definitie. Zo vinden we geen definitie van het substantief, maar wordt bij een rijtje voorbeelden gezegd: ‘Deze acht woorden zijn voorbeelden van substantieven’(1). Kan men tegen het exemplarisch karakter van een grammatica uit wetenschappelijk oogpunt bezwaren inbrengen, uit didactisch oogpunt heeft dat vaak voordelen.
De didactische bekommernis blijkt het sterkst uit de ordening van het materiaal. Een zware kluif als ER wordt resoluut in twee stukken gehakt: een stuk hoofdzaken en een stuk bijzonderheden. Die twee stukken zijn bovendien zeer helder ingedeeld en van vrij toegankelijk commentaar voorzien.
Wat ik niet goed begrijp in RvN is het terminologiegebruik. Daarin is geen ondubbelzinnige keuze gemaakt en kennelijk heeft men niet altijd zijn doelgroep voor ogen gehad. Bij het hoofdstuk over Het bijwoord wordt meteen ook de term adverbium vermeld, maar bij voegwoord vinden we niet conjunctie en bij het werkwoord niet verbum. Een consequente keuze voor de beide termen - de Latijnse en de Nederlandse - was beslist aangewezen geweest, vooral als men ervan uitgaat dat de doelgroep wellicht in de moedertaal al in contact gekomen is met de op het Latijn gebaseerde grammaticale terminologie (Eng. conjunction; Fr. conjonction).
Is er enerzijds enige aarzeling in het terminologiegebruik, er is anderzijds een permanente aandacht voor de functie van de taalvormen. Telkens wordt in eenvoudige zinnetjes uitgelegd in welke omstandigheden je een bepaalde vorm gebruikt. Zo wordt er bij de voorbeelden van het zogenaamde presens historicum bij verteld: ‘Het gebruik van presens-vormen in een verslag over het verleden geeft een levendig, informeel karakter aan zo'n verslag’ (p. 85). Als het nodig is worden in plaats van voorbeeldzinnetjes hele tekstjes aangeboden om het functionele gebruik van bepaalde vormen in een context duidelijk te maken. Dat is een opvallend winstpunt in vergelijking met vroegere didactische grammatica's.
Een ander winstpunt is de aandacht voor de gebruiksfrequentie. Weliswaar
| |
| |
zijn de frequentie-aanduidingen nog intuïtief en voorlopig, maar ze zijn er toch. Anders dan in andere leergrammatica's vind ik bij de behandeling van de reflexieve werkwoorden een lijstje met ‘veel voorkomende reflexieve werkwoorden’. Als bij een volgende uitgave van RvN nog wat meer rekening gehouden wordt met objectieve frequentiegegevens van allerlei structuren, dan zal de gebruiker daar zeker zijn voordeel mee doen.
Toch is er ook nog heel veel onzekerheid, onduidelijkheid en vaagheid in RvN. Tussen het Scylla en Charibdis van didactisch helder en wetenschappelijk adequaat hebben de auteurs nog te vaak geschipperd. Taalkundige bedenkingen als ‘Omdat het futurum niet alleen uitdrukt dat iets in de toekomst gebeurt, maar ook op andere manieren functioneert, en omdat er bovendien andere manieren zijn om uit te drukken dat iets in de toekomst gebeurt, is het twijfelachtig of het futurum wel bij de tijdsvormen van het werkwoord gerekend moet worden’ (p. 72) konden mijns inziens beter achterwege blijven. In plaats van deze vage voorzichtigheidsfrasen, waar een anderstalige toch geen boodschap aan heeft, had ik liever een geïntegreerd hoofdstukje over Praten over de toekomst gezien waarin de versnipperde stukjes 11.4, 14.7 en 19.2 in een didactisch gestructureerd overzicht van zullen/gaan en presens samengebracht werden.
Met dat al blijft RvN een opmerkelijk rijke functionele leergrammatica van het Nederlands. In elk geval een veel uitvoeriger en gedegener werk dan een andere nieuwe praktische grammatica voor anderstaligen, Nederlands in hoofdlijnen (NiH). Nederlands in Hoofdlijnen (1994) van Ineke de Bakker e.a. is een in de praktijk tot stand gekomen grammaticacursus van het Instituut voor Nederlands als Tweede Taal van de Universiteit van Amsterdam. NiH is minder ambitieus dan RvN. In twee opzichten. Vooreerst is NiH niet bedoeld als een echte grammatica. Het is meer een verzameling van ‘capita selecta’: er zijn veertien hoofdstukken die enkele hoofdregels van het Nederlands in cursusvorm aanbieden. In die zin is NiH dus eerder een compacte gebruiksgrammatica dan een uitvoerige opzoekgrammatica. Ten tweede mikt NiH minder hoog dan RvN. Weliswaar is NiH bedoeld voor volwassenen die enige jaren voortgezet onderwijs hebben genoten, maar hij richt zich toch vooral op beginnende leerders van het Nederlands. Slechts heel af en toe is er ook extra informatie voor halfgevorderden.
Net zoals RvN is NiH in cursusvom geschreven. Dat wil zeggen dat er naast het theorieboek ook een oefeningenboek beschikbaar is. Maar anders dan RvN is NiH bedoeld als een cursus die systematisch moet worden doorgewerkt in combinatie met een of andere methode. De ordening van de stof wordt door de auteurs als een aan te bevelen leervolgorde beschouwd, wat niet betekent dat ze die meteen ook als de natuurlijke verwervingsvolgorde zien. Het is de bedoeling dat het theorieboek twee keer wordt doorgenomen in combinatie met het oefenboek. Een begeleidende docentenhandleiding geeft dan waarschijnlijk aan hoe dat moet. Die docentenhandleiding heb ik niet kunnen beoordelen aangezien ik er niet over kon beschikken.
Er is in NiH heel veel aandacht besteed aan de didactische presentatie van de stof. Om het inzicht in de grammatica te ondersteunen is in het theorieboek
| |
| |
uitvoerig gebruik gemaakt van symbolen. Zo staat de persoonsvorm consequent in een kader, krijgt het subject altijd een zaagtandonderstreping en het object een puntonderstreping. Bovendien wordt in een kort inleidend hoofdstukje een summiere semantische definitie gegeven van de belangrijkste zinsdelen. Verder is het werkje helemaal inductief opgezet. Eerst illustreren voorbeeldzinnen de bedoelde regel, daarna wordt de regel uitgelegd en vervolgens nog eens samengevat. Dit leerschemaatje wordt het hele boek door consequent volgehouden.
Nederlands in hoofdlijnen is een simpel, op enkele plaatsen zelfs een simplistisch grammaticaatje. De uitleg is taalkundig nogal eens dubieus. Een voorbeeld dat verder commentaar overbodig maakt: ‘De constructie “om... + te + infinitief” heeft vaak wel een betekenis: die constructie kan een doel aangeven’. Ik begrijp best dat dit soort uitleg bedoeld is als een letterlijke weergave van gesproken commentaar, maar het blijft onduidelijk.
Wel goed in NiH zijn de voorbeeldzinnen. Ze zijn meestal eenvoudig, functioneel en duidelijk. Anderzijds krijg je in NiH geen enkele indruk van de gebruiksfrequentie van bepaalde vormen. Zo staan bij het ‘reflexieve werkwoord’ alleen zich vergissen en zich thuisvoelen opgenomen. Of dat nu de belangrijkste zijn of de nuttigste, daar hebben we verder het raden naar.
Naar mijn smaak is Nederlands in Hoofdlijnen te beperkt in opzet en ik geef veruit de voorkeur aan De regels van het Nederlands. De Nederlandse Grammatica voor anderstaligen daarentegen heeft dan wel zijn uitvoerigheid voor, maar had toch een grondiger herwerking verdiend, terwijl de herwerking van Gerda Soncks Grammatica Nederlands het boek nu voor Franstalige gebruikers acceptabel maakt.
Wat de ‘nieuwe wegen’ betreft, die worden in communicatief en functioneel opzicht vooral getrokken door De regels van het Nederlands, in didactisch opzicht worden ze bewandeld door Nederlands in hoofdlijnen. Beide laatste grammatica's stellen zich - in het spoor van recente wetenschappelijke bevindingen - ook het voorzichtigst op met betrekking tot het mogelijk effect van leergrammatica's op taalbeheersing. De andere twee, de contrastieve grammatica van G. Sonck en de grammatica van Fontein & Pescher-ter Meer zijn traditioneler, zowel in didactisch opzicht als in de presentatie van de stof. Zij baseren zich nog steeds op de onbewezen veronderstelling dat systematische aandacht voor de taalvorm hoe dan ook de taalverwerving bevordert. De twee eerstgenoemde zijn in dat opzicht kieskeuriger: zij gaan ervan uit dat grammaticale uitleg maar onder welbepaalde voorwaarden effect kan sorteren. Beide blijken sterk geïnspireerd door de ideeën van Rutherford (1987) en Rutherford & Sharwood-Smith (1988) over grammatica-onderwijs als een proces van bewustmaking (‘consciousness-raising’). Opdat dit proces effectief zou zijn, moet de grammatica volgens Rutherford inductief worden aangeboden, moet er voldoende illustratiemateriaal worden aangereikt om leerders zelf hypotheses te laten vormen en moet de grammaticale instructie aansluiten op wat de leerder al kent. Dat zijn nu precies de principes die aan de opzet van Nederlands in hoofdlijnen ten grondslag liggen. In De regels van het Nederlands is weliswaar
| |
| |
de inductieve aanpak niet zo uitgesproken, maar ook hier is de grammaticale uitleg in de eerste plaats bedoeld om inzicht bij te brengen en wordt er zo veel mogelijk geprobeerd het bredere functioneren van de vorm in tekst en taalgebruik door te lichten (vgl. ook Lalleman 1995). Wat in de nieuwe grammatica's voorlopig nog ontbreekt, is ten eerste een didactische uitwerking van de idee dat communicatief grammatica-onderwijs prioriteit zal moeten geven aan het woord (Little 1994) en ten tweede mis ik nog de verwerking van frequentiegegevens betreffende vormen en structuren. Er zijn dus behoedzaam nieuwe wegen bewandeld maar er blijft nog een heel voorland te exploreren.
| |
Bibliografie
Bakker, I. de, M. Meyboom, A. Norbart, C. Smits, S. Vink (1994). Nederlands in hoofdlijnen. Praktische grammatica voor anderstaligen. Groningen: Wolters-Noordhoff. (ISBN 90-01-05065-4) |
Beheydt, L. (1993). ‘Grammatica's Nederlands voor anderstaligen’, in: NEM XXXI, 3, 15-20. |
Beheydt, L. & F. Jansen (1989). ‘Een normatief-pedagogische grammatica voor volwassenen’, in: Voorzetten 21. Nederlandse Taalunie. 's-Gravenhage. |
Devos, R. & L. Beheydt (1989). ‘Aanzet tot een grammaticaal woordenboek’, in: Voorzetten 24. Nederlandse Taalunie. 's-Gravenhage. |
Ellis, R. (1990). Instructed second language acquisition. New York: Prentice-Hall. |
Florijn, A.F., J.A. Lalleman, J.H. Maureau (1994). De regels van het Nederlands. Grammatica voor anderstaligen. Groningen: Wolters-Noordhoff (ISBN 90-01-52110-X). |
Fontein, A.M. & A. Pescher-ter Meer (1993). Nederlandse grammatica voor anderstaligen. Nederlands Centrum Buitenlanders. Utrecht (ISBN 90-5517-14-3). |
Gestel, F. van A.M. Fontein & A. Pescher-ter Meer (1987). Nederlandse Grammatica voor Anderstaligen. De Nieuwe Taalgids 80, 5, 454-57. |
Hulstijn, J. (1993). Nieuwe perspectieven voor onderzoek naar het effect van grammatica-onderwijs op de verwerving van een vreemde taal. Toegepaste Taalwetenschap in Artikelen 46/47, 114-30. |
Kleijn, P. de (1995). ‘Nederlandse grammatica's voor anderstaligen in de periode 1970-1995’, in: NEM XXXIII, 3, 12-27. |
Krashen, S. (1993). The Effect of Formal Grammar Teaching: Still Peripheral. TESOL Quarterly 27, 722-723. |
Kuiken, F. (1995). De communicatieve grammatica is dood. Leve de communicatieve grammatica. Lezing L.V.V.N.-congres 1995 (in publikatie). |
Kuiken, F. & I. Vedder (1995). Grammatica opnieuw bekeken. Over de rol en de aanpak van grammatica in tweede- en vreemde-taalonderwijs. Meulenhoff Educatief (ISBN 90-280-6621-7). |
Lalleman, J.A. (1995). ‘Het nut van grammatica-onderwijs aan anderstaligen.’ in: NEM XXXIII, 2, 1-19. |
| |
| |
Little, D. (1994). ‘Words and their properties. Arguments for a lexical approach to pedagogical grammar’. In: T. Odlin (red.) Perspectives on Pedagogical Grammar. Cambridge University Press. |
Peck, A.J. (1988). Language Teachers at Work. Englewood Cliffs. New York: Prentice Hall. |
Rutherford, W. (1987). Second language grammar: learning and teaching. New York: Longman. |
Rutherford, W. & M. Sharwoord-Smith (1988). Grammar and Second Language Teaching. A book of readings. New York: Newbury House. |
Sanctobin, V. & S. Verlinde (1995). ‘La linguistique et la grammaire scolaire’, in: L. Beheydt (red.) Toegepaste linguïstiek in de jaren 90. ABLA-papers 16. Brussel. |
Sonck, G. (1993). Grammatica Nederlands. Tweede herziene uitgave. Uitg. De Boeck Université. Brussel (ISBN 2-8041-1227-6). |
Zimmerman, G. (1984). Erkundungen zur Praxis des Grammatikunterrichts. Frankfurt: Diesterweg. |
|
|