Neerlandica extra Muros. Jaargang 1996
(1996)– [tijdschrift] Neerlandica extra Muros / Internationale Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 11]
| |
De column en de columnist van Nederlandse bodem
| |
[pagina 12]
| |
Het eigenlijke doel van de moderne column is de actuele gebeurtenissen en het persoonlijk wedervaren met elkaar te verbinden. De representatieve, ideale, ja universele column is een persoonlijk commentaar op het wereldnieuws te midden van het wereldnieuws. Dàt ook bepaalt de identiteit en het gezag van de columnist. Hij (m/v) Staat In De Krant. Steeds weer. Voor zichzelf en de lezers maakt hij het wereldgebeuren tot een intimiteit en zijn intimiteit tot een wereldgebeuren. De functie van de column is vergelijkbaar met die van de reien in een klassieke tragedie of in een drama van Vondel. Wij edelingen blij van geest
Ter kerke gaan op 't hoge feest...
En intussen slachten de Haarlemmers en de Amsterdammers in het Amsterdam van Gijsbreght van Aemstel elkaar af. De gruwelijke feiten zijn in een krant weliswaar niet gespeeld, maar wel opgeschreven, zo werkelijk en zo objectief mogelijk. Ook doen columns denken aan de aria's in de Passionen van Bach: het individu spreekt zich uit over de door de evangelist weergegeven gebeurtenissen, een recht uit het hart komende reactie. Ich folge Dir gleichfalls mit freudigen Schritten...
(Sopraanaria Johannes Passion)
Zowel in theaterstuk als passiemuziek als krant gaat het om weergegeven gebeurtenissen, terwijl rei, aria en column de gebeurtenissen-zèlf betreffen, een commentaar inhouden mede namens het publiek, de toeschouwers, luisteraars, lezers. De krant onderscheidt zich hier doordat dat commentaar niet anoniem blijft, maar persoonlijk wordt ondertekend. De anonieme column - meestal dubbelbreed - was er al heel lang en is er nog steeds, in de vorm van een redactioneel commentaar oftewel het zogeheten Hoofdartikel, waarin de redactie de feiten nog eens in het licht van haar eigen ideologie plaatst. Hoewel de steeds talrijker wordende columns een zeer uiteenlopend karakter hebben, zijn ze in één opzicht alle gelijk: ze bevatten niet het nieuws of puur zakelijke informatie, maar vertegenwoordigen een persoonlijke noot. Ze zijn subjectief. Ook wetenschappelijke tijdschriften zoals bijvoorbeeld de Economisch Statistische Berichten (ESB) gaan zich te buiten aan het relatief lichtvoetige genre.
Een aardige bijzonderheid is dat de beroemdste en bekroondste aller columnisten, Simon Carmiggelt, erop stond, als journalist te worden aangemerkt. Letterlijk genomen had hij daarmee groot gelijk, gezien zijn fenomenale dagelijkse portie bijdragen, gedurende meer dan dertig jaar.
Ook in een ander opzicht is de kwalificatie ‘journalist’ van belang. Carmiggelt is de eerste columnist die de afstand tussen journalistiek en gecanoniseerde | |
[pagina 13]
| |
literatuur wist te overbruggen en zelfs op te heffen. Hij was de eerste journalist oftewel ‘stukjesschrijver’ (zijn eigen aanduiding ook) die een officiële literaire prijs ontving, de Constantijn Huygensprijs (1961). In 1978 kreeg hij zelfs de P.C. Hooft prijs-1974. Voordien was een journalist, ook al werd hij gebundeld, te alledaags voor zo'n prestigieuze prijs. In omgekeerde richting was de situatie eerst net zo: een zo verheven iemand als een erkende tot de hoge literatuur behorende schrijver schreef niet in de krant. Zeker niet regelmatig. Frederik van Eeden werd niet uitgenodigd voor een kolommetje Psychoanalyse of Utopische Idealen in de Praktijk (Walden) in de krant. Wel was Couperus' Eline Vere, vóór het uitkwam in boekvorm, in de krant verschenen als feuilleton (in het Haagse Het Vaderland).
Legendarisch is de reactie van het Haagse publiek op het overlijden van Eline Vere. Door eigen toedoen nog wel. Heel Den Haag sprak erover, geschokt fluisterend. Een dergelijke triomf van de fictie over de werkelijkheid is alleen overtroffen door handel en wandel van het personage Inspector Morse uit de gelijknamige televisieserie. In touringcars lieten grote gezelschappen (voornamelijk vrouwen), mèt gids, zich vervoeren naar de talrijke plaatsen waar de inspecteur zijn gecompliceerde naspeuringen deed om - vaak meervoudige - moorden te ontraadselen. Of waar hij in alle rust zichzelf was en eenzaam naar Schubert luisterde. In deze (ook op televisie uitgezonden!) excursies bestonden de locaties uitsluitend in de context van de serie, hetgeen in de opgewonden doch beschaafde uitroepen van de deelnemers overduidelijk werd. Maar ja, dat was Engeland.
Couperus schreef in Het Vaderland ook later gebundelde essays en sprookjes. Zijn postuum in Oostwaarts gebundelde reisimpressies van Nederlandsch Indië schreef hij in 71 brieven als ‘Speciaal Correspondent der “Haagsche Post”’, aldus de Inleiding in OostwaartsGa naar eind(1). Dat was een prachtig voorbeeld van sponsoring avant-la-lettre. In het eerste hoofdstuk, ‘De Uitreis’, meldde de Correspondent dankbaar: ‘Nu ga ik voor de derde maal naar het vreemde lokkende land onzer koloniën [...] Ik ga er nu heen als speciaal correspondent van de Haagsche Post. Ik reis niet tweede klasse, als destijds, toen ik een eenvoudig toerist was. Door de zorgen van de Stoomvaart-Maatschappij “Nederland” is, ter eere van het veel gelezen roze Haagsche blad, een luxe-hut zijn correspondent gerezerveerd, de zelfde hut, die tot salon voor den Gouverneur-Generaal Fock bestemd werd. Wij zijn dus gehuisvest als prinsen, met onze badkamer, kleêrenkast, schrijftafel... en ik vrees alleen dat wij zeer verwend zullen zijn als deze reis ten einde is.’Ga naar eind(2) De prinsen in kwestie waren Couperus en zijn echtgenote Elisabeth Baud. Dag- en weekblad als plaats van voorpublikatie kwam dus een kleine eeuw geleden ook al voor. Maar de scheppers van erkende literatuur van nu profileren | |
[pagina 14]
| |
zich menigmaal tevens in de dagbladen, om hun licht te laten schijnen over uiteenlopende actualiteiten: beeldende kunst (Wolkers), religie (Reve), of op formidabel gevarieerde terreinen (W.F. Hermans, vijftien jaar vaste medewerker van NRC Handelsblad). De piepjonge Arnon Grunberg (debuut: het mistroostige maar meeslepende Blauwe maandagenGa naar eind(3)) vindt men her en der in krant of weekblad (VPRO-gids) afgedrukt met eigenzinnige impressies. Feuilletons zijn overigens jammer genoeg uitgestorven, maar voor publikaties van serieuze Letteren treffen we in dag- en weekblad nog wel aan. Belangrijke literaire prijzen voor auteurs die voornamelijk columns op hun naam hebben staan, zijn niet meer ongebruikelijk. Rudy Kousbroek ontving in 1978 de P.C. Hooftprijs-1975. Met andere woorden: de column verliest door zijn exponentiële groei wel enig aanzien, maar wint ook aan prestige. Sinds heel kort vindt er in het verschijnsel ‘column’ nog een andere merkwaardige ontwikkeling plaats. Op één dag kwam me een, althans volgens de hierboven aangehaalde Van Dalenorm, volkomen verkeerd gebruik van het woord ‘column’ onder ogen, nota bene in een dagblad en in een weekblad. In beide gevallen gaat het om een oproep tot een column-wedstrijd, waar doodgewoon van een opstel of een artikel sprake is. Het dagblad (de Volkskrant) nodigt uit tot een ‘column over studieloontje’ (9 sept. '95), het weekblad (het roemruchte Amsterdamse studentenweekblad Propria Cures (PC)) schrijft een ‘kolomkompetitie’ uit (9 september 1995). ‘Schrijf een column van maximaal 400 woorden en win fl. 100, - en/of een redacteurszetel.’ Zoiets IS dus helemaal geen column, die immers juist bestaat bij de gratie van de frequentie en de vaste plaats (zie Van Dale). Maar ja, de taal evolueert nu eenmaal, zegt men. Of devalueert zij (verloedert misschien wel)?
De opmars van de column houdt zo'n beetje gelijke tred met de leegloop van de kerken. Dat komt doordat ‘de intellectuelen’ de taak van de dominee en de priester voor een belangrijk deel hebben overgenomen. Zij geven de toon aan waar de moraal in het geding is. Zij zijn, modern gezegd, opiniërend. Op moraliseren rust een enorm taboe, maar in bedekte termen en onder verwijzing naar een verlichte en liefst wetenschappelijk verantwoorde redelijkheid is het de Columnist nog wel toegestaan. De wetenschap en haar beoefenaars (vooral fysici en chemici) hebben al jaren de positie ingenomen van de kerk en de geestelijkheid. Sinds kort is hierover een openbare discussie op gang gekomen, en niet alleen in de confessionele bladen. Maar dit terzijde. Het verklaart in elk geval de enigszins priesterachtige status van ‘de intellectueel’. En al is niet iedere intellectueel een columnist, zo goed als iedere columnist is een intellectueel en het gros is academisch gevormd. Een enkeling (Jerôme Heldring van NRC Handelsblad) veroverde zelfs op grond van zijn columns een eredoctoraat. Het stijgende belang van de column komt sinds kort tot uitdrukking door een plaatsje op de voorpagina, dat een enkeling bij wijze van uitzondering wordt toebedacht. Journaille viel die eer te beurt (pseudoniem van Jan Vrijman) in Het Parool. Hij is één van de weinige columnisten op wie het predikaat ‘intellectueel’ | |
[pagina 15]
| |
niet echt van toepassing is. Daarvoor zijn zijn stukjes te grof en te plat, hetgeen voor een deel pose is. (Vergeleken met de columns van eertijds ene Derksen in De Telegraaf is zijn proza verfijnd.) ‘Journaille’, in oorsprong een scheldnaam voor ‘journalistentuig’, een contaminatie van ‘journalist’ en ‘canaille’, bezigt hij dan ook als een erenaam. Het Geuzenprincipe dus. Zelfs het strenge en gerenommeerde NRC Handelsblad had kortelings vele maanden een korte maar onvervalste column op de voorpagina, links onder, van Koos van Zomeren. Al eerder waren er van hem stukjes verschenen op andere plaatsen in diezelfde krant. De auteur is gespecialiseerd in natuur: vogels, egels, koeien, boeren en dergelijke, een terrein waarvan de gemiddelde NRC-lezer absoluut geen weet heeft. We zijn nu in dat opzicht een beetje bijgeschoold. Toen Van Zomeren het in zijn column en passant opnam voor leidinggevende hulpverleners die zich aan hun pupillen vergrijpen, begonnen de technische verhandelingen over tochtige en andere koeien en de triest uitgespeelde rol van de stier me wat tegen te staan. Niet lang daarna verdwenen de column en zijn columnist met een hartelijke afscheidsgroet van de voorpagina en er is geen andere voor in de plaats gekomen. Nee, dan verging het Gijs van Lennep (voormalig autocoureur), kort daarna, heel anders. Hij verzorgde elke zaterdag een typische persoonlijke-weder-waardigheden-column, getiteld ‘Waarin...’. De NRC Handelsblad-redactie stuurde hem na ruim twintig jaar trouwe dienst weg, waarvan hij in zijn zwanezang luid protesterend melding maakte. Nu staan zijn stukjes gelukkig elke zaterdag in Het Parool.
Onze bekendste nog levende en bij mijn weten nergens weggezonden columnist is Hugo Brandt Corstius, alias Piet Grijs (in weekblad Vrij Nederland), alias Battus (in de Volkskrant), alias Maaike Helder, alias de nodige anderen. Evenals Battus schrijft Maaike Helder in de Volkskrant, Battus in de taal- en letterkundebranche en Maaike in een ambivalent sekseprobleemkader. Ze heeft zich inmiddels laten opereren (‘ombouwen’) tot man, maar is Maaike Helder blijven heten. Erg moeilijk allemaal. Piet Grijs vertegenwoordigt het schoolvoorbeeld van de Macht van de Columnist. Professor Buikhuizen, criminoloog, die onderzoek deed naar een mogelijke biologische grondslag voor misdadig gedrag, heeft hij totaal kapotgeschreven, net zo lang tot deze zijn sociobiologische studies moest staken. Soortgelijke pogingen ondernam Piet Grijs (wiens column nu kortweg Grijs heet) recentelijk met VVD-fractieleider Bolkestein, maar met vooralsnog averechts resultaat.
Een afzonderlijke categorie vormen de vakdeskundige columns. Zo had de cardioloog en rasschrijver A.J. Dunning in NRC Handelsblad zijn rubriek over geneeskunde, zeer algemeen, maar soms ook specialistisch georiënteerd. Hij is na een paar jaar ongeveer een jaar geleden opgevolgd door Piet Borst, DNA-specialist op het gebied van het kankeronderzoek. Maar bij hem won de zeer specifieke deskundigheid het van zijn schrijftalent. Zonder dit laatste kan een column niet leven. | |
[pagina 16]
| |
Rita Kohnstamm verzorgt, met een zekere onregelmatigheid, in NRC Handelsblad een lezenswaardige column over psychologie en pedagogiek. Lex Dura, leuk pseudoniem voor een jurist, Germ Kemper geheten, schrijft een vaste rubriek in Vrij Nederland. Het is niet helemaal een column, maar een persoonlijk getint verslag van een opmerkelijke (rechts)zaak, waardoor je zeer aan het denken wordt gezet over het recht in het algemeen en het strafrecht in het bijzonder. Een luidruchtige tegenhanger is mr. Moscowicz met een periodiek strafpleitersbetoog in De Telegraaf. Een advocaat van ook kwaaie zaken schijnt het, maar een hele goeie. Aparte vermelding verdient de in alle opzichten eenzame column De Dikke Man van Ischa Meijer, die dit jaar volkomen onverwacht op zijn vijftigste verjaardag overleed. Zijn stukjes, in Het Parool, zijn vergelijkbaar met die van Kronkel, hoewel ze in de derde persoon zijn geschreven (die van Kronkel overwegend in de eerste). Maar de dikke man is onmiskenbaar op de eigen persoon van Ischa Meijer geënt, zijn belevenissen zijn zuiver persoonlijk en voltrekken zich voornamelijk in Amsterdam. Zijn actieradius is klein, maar zijn wereld is tragisch. Vol van humor en zachtmoedigheid.
Van klassiek allooi - persoonlijk en ongedwongen commentaar op het nationaal en internationaal wereldgebeuren - zijn Blokker (de Volkskrant) en De Swaan (NRC Handelsblad). De column van de eerste heet eenvoudig Blokker, die van de laatste Mijn zinnen. Allebei maken ze het grote nieuws een tikje eenvoudiger en inzichtelijker en ook wel eens een beetje belachelijk. Dat geeft een zekere opluchting. Ze presenteren een volkomen heldere eigen visie. Talrijke columnsoorten blijven hier onbesproken, gewoon omdat het er te veel zijn. Ik noem nog de sportcolumn, in zijn geheel gevuld door een topsporter of een trainer, onmiskenbaar in de vorm gegoten (de tekst) door een ghostwriter.
Al met al heeft De Column, afgezien van de genoemde verwantschap met reien en aria's, wel wat weg van een politieke prent, een karikatuur, een cartoon of een stripverhaal. Inzonderheid de stripfiguur Ollie B. Bommel, een Heer van Stand (in alle opzichten het tegendeel van Winnie-the-Pooh, Een beer met maar Een Heel Klein Beetje Verstand) is vaak herkenbaar achter de columntekst. Want dat is het gekke: de ware columnist is een Heer van Stand. De belangrijkste Dame columnist was de eigenzinnige, grillige Renate Rubinstein, jarenlang als Tamar te vinden in Vrij Nederland. Zeer gevarieerde stukjes schreef zij, vaak scherpzinnig en verrassend, altijd trefzeker. Zij stond nogal afwijzend tegenover vrouwenemancipatie en feminisme. In één van haar stukjes betoogde Tamar dat de man objectief de meerdere is van de vrouw, hij kan immers ‘tot op hoge leeftijd een vrouw in het kraambed hebben liggen’. Dat een man überhaupt niet, zelfs niet jong, in het kraambed kan liggen maakte blijkbaar niet uit. Ten slotte maak ik nog gewag van de doodenkele columnist die, net als de Godfather Carmiggelt, puur literatuur levert, zoals Gerrit Komrij (NRC Handelsblad) en Remco Campert (de Volkskrant). Bij Komrij wordt elke zin literatuur, of hij nu scheldt, dweept, of zwelgt in destructief cynisme. Remco Campert is zijn | |
[pagina 17]
| |
subtiele tegenvoeter, die in beknopte juweeltjes waarheid en fictie met elkaar in evenwicht houdt, dikwijls aansluitend bij het wereldgebeuren. Verrukkulluk vond ik het verslag van zijn protestmars naar Frankrijk, samen met een vriend, anti de kernproeven. Ze duwden, langs de snelweg geloof ik, een winkelwagentje voort vol met flessen Australische wijn en in het Rimbaud Museum declameerden ze Willem Koos. Literatuur! dat is toch het mooiste. |