| |
| |
| |
De neerlandistiek in Noord-Europa
Ingrid Wikén Bonde (Stockholm)
Vanwege de taalvaardigheidseisen die de handel in Noorwegen stelde, gaf N.H. Jaeger al in het begin van de 19de eeuw een Nederlands woordenboek (1826, 1831) uit en bovendien een grammatica en een leesboek.
Ook de uitgave van het eerste Nederlands/Zweeds/Nederlands woordenboek (1907, 1916) voorzag in een praktische behoefte: die van de Nederlanders, die in het begin van de eeuw naar Zweden trokken om er gymnastiek, massage en slöjd te studeren. De samensteller, G. Ström, voerde daarnaast de grote belangstelling voor de Zweedse literatuur aan. P.M. Boer-den Hoed, die het volgende woordenboek maakte (1946, 1956), vond het belangrijk om Scandinavische teksten te kunnen lezen omdat er in het Noorden op germanistisch gebied zoveel baanbrekende publikaties verschenen.
Terwijl de Nederlandse linguïsten ‘Scandinavisch’ leerden om de wortels van hun eigen taal te zoeken met behulp van de Scandinavische bronnen zochten de Scandinavische taalkundigen in hun studie van Fries, Nederduits en Nederlands de achtergronden voor een belangrijke ontwikkelingsperiode van de eigen talen. Door de vroege handelsbetrekkingen van het Noorden met Friesland en later de Hanze en omdat in de zeventiende eeuw de contacten behalve op handelsgebied ook op cultureel en wetenschappelijk vlak intensief waren, zijn de Scandinavische talen zeer ingrijpend door het Nederduits en ook door het Fries en Nederlands beïnvloed. De eerste Scandinavische anglisten, scandinavisten en germanisten stortten zich daarom bijna allemaal op het Nederduits, Fries en Middelnederlands. Gepubliceerd werd er tot op de dag van vandaag meestal in het Duits (b.v. Kusche 1990). Het praktische taalonderwijs werd gegeven door moedertaalsprekers met of zonder neerlandistische vorming, zoals de sanskritiste Muusses, de scandinavist Stalling of de vertegenwoordigers van de katholieke kerk in Finland.
| |
Denemarken
Tot de ‘Nederduitsers’ en ‘Friezen’ behoren hier Sarauw, Jørgensen en Hyldgard-Jensen. L.L. Hammerich, hoogleraar Duits in Kopenhagen (1922-1958), kende goed Nederlands en bestudeerde de invloed van het Nederlands op het Deens. Uit de Cercle linguistique de Copenhague kwam bovendien een indrukwekkende studie over het adverbiaalpronomen er (G. Bech, 1952).
Sinds 1927 wordt er in Kopenhagen onderwijs in modern Nederlands gegeven, aanvankelijk door Martha Muusses, die samen met Hammerich een beknopte grammatica schreef, en daarna door Annie Holch-Justesen, die een uitvoerige grammatica samenstelde (1952). Onder de Nederlandse lectoren in Kopenhagen en Aarhus zijn bekende neerlandistennamen als H. Schultink en W. Hummelen.
| |
| |
Aan lector Geerte de Vries, de eerste vaste lector in Kopenhagen (1965), dankt het Deense onderwijs in het Nederlands zijn eerste woordenboek. In de jaren zeventig had Denemarken neerlandici nodig vanwege de EG. Toen De Vries in 1984 met pensioen ging, waren er bezuinigingen, maar in 1985 werd Nederlands hoofdvak en de verantwoordelijkheid ervoor werd overgenomen door twee Denen. De ene, Lisbeth Falster Jakobsen, is Duits-germaniste met als bijvak Latijn en bijscholing Nederlands. Haar onderzoeksterrein is dat van de taalbeschrijving en de theorie daarvan, met name in het Duits, maar geïnspireerd door S. Diks functionele grammatica. Een Deense student, die zich op wetenschappelijk niveau wil bekwamen op het gebied van de Nederlandse taalbeschrijving kan verzekerd zijn van een degelijke begeleiding in Nederlandse geest. De andere docent, N.-E. Larsen zet de filologische traditie van Kopenhagen voort. Hij werd in 1989 benoemd tot lektor, met onderzoeksplicht. Hij doet daarom naast zijn onderwijs in ‘alles tussen hemel en aarde’ onderzoek in het Middelnederlands (o.a. Noordhollandse oorkondentaal) alsmede in de taalsociologie met betrekking tot het Fries. Met het oog op alle oude Nederlandse documenten, die in Scandinavische archieven liggen, is deze lijn praktisch.
Larsen vindt dat het onderwijs in het Nederlands zich niet tot alleen een taalcursus mag beperken, maar een theoretische studie moet blijven. De taalvaardigheid wordt voor een deel door moedertaalsprekers gegeven. In Aarhus doceren buitenlandse lectoren, die telkens vier jaar aanblijven.
| |
Noorwegen
De Noorse germanisten en taalkundigen - Dal, Selmer, Schöndorf, Westergaard - zijn vanouds thuis in het Oudsaksisch, Fries en Middelnederduits. In 1959 werd Nederlands in Oslo een zelfstandig studievak. De filologische traditie werd verbroken doordat K. Langvik-Johannessen, de eerste hoogleraar Nederlands in Scandinavië (vanaf 1972), gespecialiseerd was in het renaissance- en barokdrama, met name van Vondel. Langvik-Johannessen publiceert niet alleen op het gebied van de neerlandistiek en het Fries, maar ook binnen de algemene en de Duitse literatuurwetenschap. Hij heeft meegewerkt aan vele vertalingen van Nederlandse klassieken. Van zijn hand verscheen in 1980 een uitvoerige Nederlandse literatuurgeschiedenis in het Noors. Zijn belangstelling gaat zowel naar Noord- als naar Zuidnederlandse schrijvers, vooral echter naar de laatste, wat in de betrekkingen van de Nederlanden met andere landen niet altijd vanzelfsprekend is geweest. Voor zijn gepassioneerde inzet op het gebied van de Neerlandistiek in Noorwegen is hij rijkelijk met prijzen, erelidmaatschappen en koninklijke orden bedacht. In 1991 werd hij opgevolgd door G. Farner, die op Het gevecht met de engel was gepromoveerd. Farners publikaties liggen op het terrein van de narratologie (over Michiels, Mulisch, Streuvels, Timmermans, Vandeloo, van der Heijden). Hij vertaalt ook (Reve, De avonden). Er wordt in Oslo natuurlijk ook praktisch taalonderwijs gegeven, maar de hoogleraar is uiteraard sterk op het wetenschappelijke onderzoek gericht.
| |
| |
| |
Zweden
In Uppsala werd de Duitse leerstoel in 1906 bezet door Hj. Psilander, ook een ‘Nederduitser’. Hij liet in 1910 een cursus modern Nederlands geven door de Nederlander N.C. Stalling, die een Holländsk språklära samenstelde waarin ook een overzicht van de Nederlandse literatuur staat. Het kenmerkt de Noordnederlandse aanpak uit die tijd dat dit in andere opzichten zo degelijke boek geen enkele Zuidnederlandse auteur van na de scheiding noemt. Psilander werd opgevolgd door de Brandaen-kenner J. Holmberg en deze op zijn beurt door de grootmeester der Zweedse (Noord)Frisistiek, Ernst Löfstedt. De frisisten Århammar en Sjölin komen uit deze school. Löfstedts opvolger, L. Hermodsson bleek in zijn proefschrift over reflexieve en intransitieve werkwoorden in het Westgermaans (1952) goed op de hoogte te zijn van de Nederlandse taalwetenschap. Hij gaf bovendien het Middelnederlandse Dat boec van den houte uit (1959). In Uppsala doceerde verder B. Sundquist, gepromoveerd op Duitse en Nederlandse persoonsnamen in Zweden tot 1420.
Het stokpaardje van de scandinavist-anglist-frisist E. Wadstein in Göteborg, in 1900 hoogleraar moderne Europese linguïstiek en germanistiek geworden, waren de oude handelsbetrekkingen tussen Friesland en Scandinavië. Zijn opvolgers T. Dahlberg en M. Åsdahl-Holmberg kwamen allebei uit de school van Lund, waarover straks meer. Dahlberg constateerde o.a. dat een bekend oud Zweeds volkslied waarschijnlijk uit het Nederlands (Na Oostland wil ik varen) komt.
De hoogleraar in Lund, E. Rooth, was in Uppsala op Westfaalse psalmen gepromoveerd. Zijn later onderzoek bracht hem op Nederfrankisch en Noordfries terrein en in 1926 vond hij in de Lundse universiteitsbibliotheek 16 minneliederen van een onbekende Limburgse minnedichter uit de 13de eeuw. Deze vondst publiceerde hij in 1928 in een diplomatische uitgave. Hij is de vader van de vermaarde ‘school van Lund’, centrum van de Nederduitse studies van de Zweedse germanisten. In 1944 ontstond op zijn initiatief Sällskapet för lågtysk forskning, een genootschap dat het als zijn taak zag ‘om de studie van de Nederduitse taal, literatuur en cultuur van de oudste tijden tot vandaag te bevorderen, waarbij het begrip Nederduits in wijde zin moet worden verstaan en zodoende ook de Hollands-Vlaamse en Friese kultuurgebieden omvat’. Bij Rooth konden studenten binnen hun studie Duits tentamen doen in Middelnederlands of modern Nederlands. Bij hem vonden de traditionele, academische belangstelling voor het (oudere) Nederlands en de praktische, op moderne literatuur en taalvaardigheid gerichtte, elkaar in volle sympathie.
In Stockholm liet de scandinavist-germanist E. Wellander vanaf 1932 de sanskritiste Martha Muusses onderwijs geven in ‘Hollandse’ taal en letterkunde. Ze schreef o.a. een grammatica (1937), een tekstboek met commentaar (1950), een rijkelijk met vertalingen gelardeerde Nederlandse literatuurgeschiedenis in het Zweeds (1947) - helaas met weglating van de Vlamingen - en gaf een gedichtenbundel uit met voortreffelijk vertaalde Nederlandse gedichten. In 1947
| |
| |
werd zij lector in Uppsala en Stockholm en Louise van Wijk in Lund en Göteborg. De lectoraten werden afwisselend door Nederlanders en Vlamingen bekleed, in het Zuiden o.a. door V. Claes en A. Wethlij. In 1961 werd Nederlands in Göteborg een zelfstandig studievak, was dus niet meer een onderdeel van Duits. In 1966 gebeurde hetzelfde in Stockholm door toedoen van professor Korlén, eveneens een Roothiaan. Het Stockholmse curriculum werd samengesteld door J. de Rooij, die eerst lector was en daarna een tijdelijke functie als wetenschappelijk navorser (docent) bekleedde. Van de lectoraten in Lund en Uppsala werden ten behoeve van het zelfstandig vak steeds meer uren naar Göteborg en Stockholm overgeheveld totdat er niets meer van over bleef. De Rooij en zijn assistente I. Wikén Bonde stelden een grammatica samen (1971). Na het vertrek van De Rooij in 1970 leek het voortbestaan van het vak niet vanzelfsprekend. De ‘buitenlandse’, tijdelijke, lectoraten waarborgden geen continuïteit. Na een (binnen de universiteiten niet door iedereen gewaardeerde) ministeriële interventie werden echter in 1978 in Göteborg en Stockholm vaste universitetslektorat-en opgericht, terwijl de buitenlandse lectoraten verdwenen. In Göteborg werd G. Otterloo benoemd, die in Oslo op het metrum van het Achterberg-sonnet was gepromoveerd. Hij is doorgegaan op het onderzoekterrein van de metriek (o.a. over haiku, Marnix, Vondel). Bij hem is de aio A. Verbeke bezig met een contrastieve analyse Zweeds-Nederlands.
In Stockholm werd I. Wikén Bonde benoemd, die eerst in het Duits was afgestudeerd en daarna bij J. de Rooij in het Nederlands. Haar specialiteiten zijn vertaalkunde en receptieonderzoek.
Aan de functie van universitetslektor was bij de oprichting van deze docentencategorie in 1958 geen onderzoekplicht verbonden. In de jaren tachtig werden eindelijk middelen vrijgemaakt voor wetenschappelijk onderzoek van universitetslektorer, waarvan ook het Nederlands op dit moment profiteert.
Nederlands is tegenwoordig voor de gevorderde germanisten niet verplicht want de Zweedse germanistiek heeft zich van de historische taalkunde verwijderd. Maar vele anderen maken van de mogelijkheid gebruik om één tot vijf semesters modern Nederlands in hun kandidaats- en/of magisterexamen in te bouwen.
| |
Finland
In Finland maakte E. Öhmann Nederlands in 1914 tot verplicht onderdeel van de studie Germaanse talen. De belangstelling van de Finse germanisten ging uit naar de invloed van het Romaanse leengoed op het Duits. E. Öhmann onderzocht de invloed van Oudfrans en Italiaans op het Nederlands en P. Tilvis (Turku) de bemiddeling van de Franse hoofse cultuur naar het Duitse cultuurgebied via het Middelnederlands. In Helsinki zette de germanist P. Katara de traditie van Öhmann voort.
Voor het taalonderwijs werden moedertaalsprekers aangetrokken, o.a. de vertegenwoordigers van de katholieke kerk in Finland. Pater Henrik Hartwijk schreef een beknopte Nederlandse literatuurgeschiedenis voor Finnen (1936).
In Helsinki bestaat vanaf 1995 een vast lectoraat voor Nederlands. Het
| |
| |
Nederlands is geïntegreerd in de studie Duits maar kan ook voor andere vakken als bijvak worden gekozen. De lector, Peter Starmans, die naast zijn werkzaamheden als docent Duits bij verschillende handels- en economische instituten vele jaren aan verschillende Finse universiteiten (Helsinki, Turku, Tampere) Nederlands heeft gedoceerd, publiceerde o.a. artikelen over het beeld van Nederland in Finland. Zijn werk is vaak van praktische aard, b.v. beoordeling van vertalingen Nederlands-Fins binnen officiële commissies. Het is opmerkelijk dat dit lectoraat in tijden van bezuiniging tot stand is gekomen. Misschien heeft de toetreding van Finland tot de EU ermee te maken.
| |
Slotwoord
In Scandinavië wordt er nog steeds filologie bedreven door allerlei germanisten en scandinavisten die de vreemde invloeden op de Scandinavische woordenschat in kaart willen brengen en die daarbij het Nederlands betrekken.
De moderne taalbeschrijving wordt door de docenten op basis van Nederlandse ideeën bedreven, het literaire apparaat wordt getoetst aan Nederlandse schrijvers, de vertaalwetenschap wordt er in nauwe verbinding met de vertaalpraktijk uitgeoefend en het resultaat van dit alles in receptieonderzoek samengevat.
Mede door de toetreding tot de Europese Unie van bijna alle Scandinavische landen blijft de oude behoefte aan praktische taalvaardigheid bestaan.
| |
Literatuur
De Nederlandistiek in het buitenland. Red. W. Thys en J.M. Jalink. 's-Gravenhage, 1967. |
Hoed, P.M. den. Iets over de cultuuraanraking van Nederland met Denemarken en Zweden. Openbare les. Haarlem, 1929. |
Holland-Danmark. Forbindelserne mellem de to lande gennom Tiderne. Red. Knud Fabricius e.a. Bd. I-II. København, 1945. |
Korlén, G., ‘Svensk germanistisk forskning 1935-45 - en översikt’. In: Ord och Bild. Stockholm, 1946, p. 396-400. |
Kusche, B. Frauenaufklärung im Spätmittelalter. Eine philologisch-medizinhistorische Untersuchung und Edition des gynäkologisch-obstretischen GKS. 1657 Kopenhagen. Stockholm, 1990. De tekst is Brabants-Vlaams Middelnederlands. |
Niederdeutsche Mitteilungen. 1945-1974. Lund. |
Romein, Jan en Annie. ‘Louis de Geer, de Koning der Kooplieden’. 1587-1652. In: Erflaters van onze beschaving, deel II. Amsterdam, 1946, p. 106-135. |
Rooij, J. de. Geerte de Vries. Levensbericht in Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde. Leiden, 1993. |
Wessén, E. ‘Om det tyska inflytandet på svenska språket under medeltiden’. In: Nordisk tidskrift. Stockholm, 1929. |
| |
| |
Wikén Bonde, I. Aantekeningen over Nederlandse taal en cultuur in Zweden. In: Impulse. Dank an Gustav Korlén. Stockholm, 1975, p. 183-208. |
Wrangel, E. Sveriges litterära förbindelser med Holland särdeles under 1600-talet. Lund, 1897. Nederlandse vertaling, Leiden, 1901: De betrekkingen tussen Zweden en de Nederlanden op het gebied van letteren en wetenschap, voornamelijk gedurende de zeventiende eeuw. |
|
|