| |
| |
| |
Lexicografie voor buitenlanders
P.G.J. van Sterkenburg (Leiden)
1. Inleiding
Wanneer een extra muros ambassadeur van onze taal het centrum van het taalgebied bezoekt en poolshoogte gaat nemen in een academische boekhandel om zijn kennis van de recentste Neerlandistische publikaties op te vijzelen, kan hij licht tot de conclusie komen, dat in ieder geval de lexicografie van het Nederlands een explosieve groei heeft doorgemaakt. Er lijkt voor iedere doelgroep en iedere beurs wel een uitgave te bestaan, die soelaas biedt bij elke vraag die aan de woordenschat gesteld wordt. Schone schijn bedriegt evenwel, zoals het volgende poogt duidelijk te maken.
Het Nederlands kent een lange en rijke woordenboektraditie. Onze oudste woordenboeken waren tweetalig. Het waren glossaria waarin meestal het Latijn voorop stond. Verklaringen van moeilijke plaatsen uit de geschriften van kerkvaders en uit de Bijbel, glossen, werden in het Diets achter die verzamelde en gebrekkig gealfabetiseerde Latijnse woorden gegeven. Dit soort lexicale Produkten ontstond uit praktische behoeften. Het waren hulpmiddelen bij het leren van Latijn, vertaalinstrumenten dus en vaak ook hulpmiddelen voor een soort Bijbelexegese (Van Sterkenburg 1975 en 1984).
Een volwassen theoretische basis voor woordenboeken voor hen die het Diets willen leren, bestaat er natuurlijk niet aan het einde van de middeleeuwen. Ook de lexicografie van de Antwerpse drukker Plantijn Moretus en diens vlaggeschip, Cornelis Kiliaan, brengen daarin geen directe verandering (Claes 1970). Er ontstaat in de eerste eeuwen van de geschiedenis van onze taal zelfs geen dispuut over de kwaliteit waaraan woordenboeken dienen te voldoen. Tot diep in de negentiende eeuw was het landschap van de Nederlandse lexicografie een idyllisch landschap, zonder enige erosie en zonder opmerkelijke veranderingen.
Als er in de negentiende eeuw dan eindelijk iets verandert, gelden die veranderingen uitsluitend de produkten voor wetenschappelijke moedertaalsprekers. Het historisch woordonderzoek krijgt een theoretisch fundament en sluit een huwelijk met de filologie. De handwoordenboeken profiteren daarvan, maar het accent op de diachrone component in woordenboeken, heeft ertoe geleid dat voor het Nederlands gezegd moet worden, dat onze wetenschappelijke kennis van het lexicon, van de leer van de woordenschat van het hedendaags Nederlands tot aan de jaren tachtig als het ware aan bloedarmoede leed. Woordenboeken zijn er talloze geweest, de ene druk na de andere tuimelde van de pers, maar nagedacht over de wetenschappelijke identiteit van woorden- | |
| |
boeken voor verschillende doelgroepen werd er eerst sinds Van Dale Lexicografie aan haar miljoeneninvestering in de reeks Woordenboeken voor hedendaags taalgebruik begon. Het eerste deel van die reeks verscheen in 1983 (Al 1983).
In wat volgt zal ik mij beperken tot de volgende aspecten:
(a) | Zijn de nieuwe wegen die Van Dale in 1976 insloeg ook een kentering in de lexicografie voor buitenlanders? |
(b) | Leent de identiteit van de bestaande monolinguale woordenboeken van het Nederlands zich voor gebruik door buitenlanders die onze taal willen begrijpen en in onze taal willen produceren? |
(c) | Welke woordenboeken zijn het meest gewenst voor buitenlanders? |
| |
2. De nieuwe wegen van Van Dale in 1976 en de lexicografie voor buitenlanders
In 1976 besloot Van Dale Lexicografie te Utrecht een nieuwe reeks vertaalwoordenboeken voor hedendaags taalgebruik op de markt te brengen. Die woordenboeken verschenen ook daadwerkelijk tussen 1983 en 1986. Gekozen werd voor een opzet waarin vier secties (Duits, Engels, Frans en Nederlands) nauw met elkaar zouden samenwerken volgens een van tevoren bepaalde formule.
De fundamentele gedachte die aan deze reeks woordenboeken voor hedendaags taalgebruik ten grondslag ligt, is de volgende. Een Nederlandstalige die geconfronteerd wordt met een vreemdtalige (zins)uiting die hij niet begrijpt, heeft als enig houvast de vorm van deze (zins)uiting. Tegen de achtergrond van zijn eigen, mede door de Nederlandse taal bepaalde, visie op de werkelijkheid probeert hij aan deze vorm een betekenis te hechten, daarbij in belangrijke mate steunend op zijn taalvermogen. De vreemdtalig-Nederlandse delen (Frans-Nederlands, Duits-Nederlands en Engels-Nederlands) spelen daarop in op twee manieren. In de eerste plaats geven zij de lezer naast een of meer hoofdvertalingen van een woord de nodige Nederlandse varianten en doen daarmee een beroep op zijn taalvermogen, aangezien verondersteld wordt dat hij op grond daarvan de in die context meest geëigende vertaling zal weten te kiezen. In de tweede plaats zijn het de formele en niet de - immers onbekende - semantische eigenschappen van het vreemdtalige woord die het uitgangspunt vormen voor de indeling van de voorbeelden in elk lemma. Op deze wijze kan de lezer snel en gemakkelijk de (zins)uiting waar hij mee bezig is, vergelijken met de informatie die in het woordenboek voorhanden is, ook zonder dat hij die (zins)uiting volledig begrijpt.
Met betrekking tot de Nederlands-vreemdtalige delen is de situatie een geheel andere. Zijn Nederlands taalvermogen is de lezer van weinig nut als hij moet
| |
| |
kiezen uit een aantal vreemdtalige varianten ter vertaling van een Nederlands woord. De gebruiksmogelijkheden van die varianten zullen expliciet moeten worden aangereikt. Alleen al om die reden levert de ‘omkering’ van een vreemdtalig woordenboek geen goed Nederlands-vreemdtalig woordenboek op. Bovendien zou het aldus verkregen Nederlandse woordbestand ongeschikt zijn als uitgangspunt voor de Nederlands-vreemdtalige delen, aangezien het niet meer zou zijn dan een weergave in Nederlandse woorden van een niet-Nederlandse werkelijkheid. Daarom is van meet af aan gekozen voor een gemeenschappelijke basis voor alle Nederlands-vreemdtalige delen, te weten een zo volledig mogelijke, synchrone inventaris van het Nederlands, gestructureerd volgens dezelfde principes als de vertaalwoordenboeken, die het als uitgangspunt hebben gehanteerd. Van deze inventaris, die tot stand gekomen is terwijl de vreemdtalig-Nederlandse delen werden geredigeerd, is vervolgens een verklarend woordenboek afgeleid, het Groot woordenboek van hedendaags Nederlands (GWHN), dat van deze reeks vertaalwoordenboeken deel uitmaakt (Vgl. bijv. Al 1983: 9-10).
Op bovenstaande wijze introduceerden wij, de hoofdredactie, in een Ter inleiding de nieuwe reeks. Zonder aan tekstexegese te willen doen, beaccentueer ik uit die introductie de volgende kenmerken:
(1) | De reeks is bestemd voor moedertaalsprekers van het Nederlands en niet voor anderstaligen, iets wat door collega's nog al eens over het hoofd wordt gezien. Vergelijk in dat verband G. Janssens (1990: 64-69). |
(2) | De Nederlandse werkelijkheid is het uitgangspunt van de delen Nederlands-Vreemde taal (NV). |
(3) | Het monolinguale deel uit de reeks vervult een scharnierfunctie voor de NV-delen. |
De conclusie met betrekking tot de lexicografische vernieuwingen van Van Dale begin jaren tachtig is net zo simpel als zij kort is: genoemde reeks is door de uitgever, noch de hoofdredactie bedoeld voor buitenlanders die onze taal als vreemde taal VT hebben geleerd. Wel nodigt het Groot woordenboek van hedendaags Nederlands uit tot een antwoord op de vraag of dat produkt geschikt is als lexicografisch produkt voor buitenlanders. Op die vraag zal nader worden ingegaan in paragraaf 3.
Ook de reeks Van Dale Handwoordenboeken voor hedendaags taalgebruik, verschenen tussen 1988 en 1990, is bestemd voor moedertaalsprekers van het Nederlands. De fundamentele kenmerken van de grote woordenboeken kan men onverkort in de handwoordenboeken terugvinden, lezen wij in het Woord vooraf (Vgl. bijv. Bogaards 1988: 9-10).
Alles lijkt erop dat Van Dale weloverwogen zijn debiet heeft gekozen. En daarin was geen eerste plaats voor de niet-moedertaalspreker van het Nederlands.
| |
| |
Inderdaad, ik gebruik hier het werkwoord lijken, want in 1987 was genoemde uitgever aan nog een adembenemende uitdaging begonnen. In dat jaar verscheen in samenwerking met Dictionnaires Le Robert te Parijs Dictionnaire français - néerlandais et néerlandais - français onder hoofdredactie van de Leidse romanist Paul Bogaards. In de inleiding op die twee, in één band gebonden, delen lezen wij (in vertaling): ‘Het woordenboek Frans-Nederlands en Nederlands-Frans Robert & Van Dale is speciaal ontworpen voor een francofoon publiek. Alle informatie die het bevat is geselecteerd met het oog op de behoeften van al wie met het Frans als moedertaal het Nederlands wil begrijpen en zich zelfverzekerd in die taal wil uitdrukken.’ (Bogaards 1987: IX). En in de volgende alinea's heet het: ‘Het deel Frans-Nederlands is bedoeld om de franstalige, zelfs de beginners te helpen zich zo natuurlijk mogelijk in het Nederlands uit te drukken. Het deel Nederlands-Frans omvat een uitgebreide, met veel voorbeelden geïllustreerde nomenclatuur. Bij de Nederlandse ingangen worden zeer volledige informatie over de woordvorming en syntactische toelichtingen gegeven die de franstalige gebruiker de onmisbare kennis omtrent de taal bezorgen.’ (1987: IX).
Met Robert & Van Dale worden de bakens in het domein van de Nederlandse lexicografie duidelijk verzet en ontstaat er een volwassen lexicografie voor buitenlanders. Die nieuwe lexicografie is evenwel eenzijdig, want nog uitsluitend op de francofonen gericht. Dat is allemaal prachtig en aardig, en het wordt nog prachtiger en aardiger als de Commissie lexicografische vertaalvoorzieningen (CLVV) haar plannen weet te realiseren (Martin 1991). In dat geval zal er binnen niet al te lange tijd een Nederlands - Pools en een Nederlands - Hongaars woordenboek zijn, en ook de delen Pools - Nederlands en Hongaars - Nederlands zullen niet lang meer op zich laten wachten. Over de identiteit van genoemde woordenboeken of over de problematiek van de bidirectionaliteit wil ik het hier verder niet hebben. Men zie daarvoor bijv. het artikel van Paul Bogaards, Deux langues, quatre dictionnaires (1990). Vgl. ook Kromann 1984.
In het vervolg zal ik mij uitsluitend concentreren op wat de eentalige lexicografie van het Nederlands te bieden heeft aan buitenlanders. Of nog directer geformuleerd: Ik zal mij in de volgende paragraaf bezighouden met de vraag: ‘Wat is de waarde van de meest gangbare woordenboeken Nederlands voor de buitenlander die Nederlands als VT leert?’
| |
3. Identiteit van de woordenboeken van hedendaags Nederlands en hun bruikbaarheid voor buitenlanders.
Om de hierboven gestelde vraag adequaat te kunnen beantwoorden, moeten wij de eentalige woordenboeken van het Nederlands naar identiteit classificeren en moeten wij ons bewust zijn van het feit dat niet-moedertaalsprekers om tweeërlei redenen hun toevlucht nemen tot een woordenboek: (a) om een Nederlands
| |
| |
woord op te zoeken dat zij bij het lezen van een tekst tegenkomen of horen spreken en niet kennen, of om in het Nederlands iets, bijv. een thema, opstel, brief of toespraakje, te produceren.
Er is allereerst de categorie van de verklarende handwoordenboeken. Tot die categorie behoren alle woordenboeken die direct of indirect terug gaan op het grote veertigdelige historische woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT) (Van Sterkenburg 1992). Ik noem de belangrijkste: (1) Van Dale Groot Woordenboek der Nederlandse Taal, drie delen, 12de druk [1992]; (2) Van Dale Nieuw Handwoordenboek der Nederlandse Taal [1992]; (3) Koenen Verklarend Handwoordenboek der Nederlandse taal [1992]; (4) Wolters' Woordenboek Eigentijds Nederlands [1986]; (5) Verschuerens Modern Woordenboek, twee delen, negende druk [1991]; (6) Kramers' Groot woordenboek van het Nederlands, twee delen [1981]. Tot deze reeks kan ook nog gerekend worden de Kleine Larousse in kleur [1977] en Oosthoeks Handwoordenboek der Nederlandse taal, twee delen [1980]. Deze laatste twee laat ik verder buiten beschouwing omdat zij niet door lexicografen zijn samengesteld.
Kenmerkend voor al deze woordenboeken is, dat zij de opgenomen woorden verklaren, de betekenis ervan ‘klaar en helder maken’. Dat geldt niet alleen voor de trefwoorden, maar ook voor de opgenomen vaste woordverbindingen. Alleen dat laatste gebeurt niet systematisch. Ik kom daar aanstonds op terug. Kenmerkend is voorts, dat deze woordenboeken, het is al herhaaldelijk met veel fanfare bezongen, niet een hedendaagse werkelijkheid beschrijven zoals die gestalte heeft gekregen in een bepaald referentiekader, bijv. een dag- of weekblad, een corpus e.d., maar een historische en impressionistische. Immers, het WNT is de gewichtigste basis en wat er uit de periode 1921 tot heden aan toegevoegd is, berust niet op wetenschappelijke selectiestrategieën, maar op toevalstreffers en soms op aanstekelijke willekeur.
Al deze woordenboeken doen een beroep op de taalintuïtie van de moedertaalspreker, hetgeen bij (1) en (5) in zeer sterke mate al blijkt uit het niet vermelden van de betekenis bij tienduizenden zogenaamde doorzichtige afleidingen en samenstellingen.
Ook uit de behandeling van de vaste verbindingen blijkt, dat de genoemde woordenboeken een beroep doen op de taalintuïtie van de moedertaalspreker. De plaats waar die verbindingen opgenomen zijn, is grotendeels intuïtief bepaald en berust evenmin op een wetenschappelijk uitgangspunt. Ook de verklaringen van dezelfde verbindingen op verschillende plaatsen in hetzelfde woordenboek vertonen regelmatig veelkleurige variaties (Mollay 1990: 49-63), hetgeen voor de moedertaalspreker geen problemen op hoeft te leveren. Hetzelfde geldt voor de vorm waarin de vaste verbindingen verschijnen. Ook daar zien wij vrije en morfologische variatie, en andere lexicografische vrijheden die gemakkelijk kunnen worden opgelost door moedertaalsprekers, maar niet door buitenlanders.
| |
| |
Voor hen moet een woordenboek van de taal die zij leren informatie geven over ‘wat er aan de taalvorm verplicht vast, onveranderbaar is en wat niet’ (Mollay 1990: 54). Een verwijt mogen wij deze woordenboeken daarvan nauwelijks maken. Immers, zij pretenderen slechts verklarend te zijn.
De geschiedenis zet eerst een nieuw decor voor het concept van een eentalig woordenboek dat ook een instrument kan zijn bij het produceren van taal aan het eind van de jaren tachtig.
Deze constatering voert ons vanzelf naar de tweede groep eentalige woordenboeken: (1) Van Dale Groot woordenboek van hedendaags Nederlands. Eerste druk [1984], tweede druk [1991]; (2) Van Dale Handwoordenboek van hedendaags Nederlands (HNN). Eerste druk [1988], tweede druk [1994]; (3) Van Dale Basiswoordenboek Nederlands. Eerste druk [1987]; (4) Van Dale Junior woordenboek Nederlands [1994].
In de eerste druk van GWHN stond de discussie over de gecombineerde receptieve en produktieve functie van een eentalig woordenboek nog niet centraal. De grootste opgave was in 1984 immers de vervaardiging van een hedendaagse inventaris van het Nederlands die vertaald zou kunnen worden in de drie genoemde moderne vreemde talen om onze cultuur voor de sprekers van die talen toegankelijk te maken. GWHN was vooral een receptieve onderlegger.
De discussie over de dubbelfunctie van het eentalige woordenboek heb ik voor het eerst aangezwengeld in 1988 toen ik mijn Handwoordenboek van hedendaags Nederlands beschreef als een receptie- en een produktiewoordenboek. In 1991 gebruikte ik die typering ook voor de tweede druk van GWHN.
Vanuit receptief perspectief bezien is er in HNN en GWHN veel systematiek gebracht in de behandeling van vaste woordverbindingen. In beginsel is iedere verbinding te vinden op het trefwoord van ieder openklassewoord dat er in voorkomt, wordt de verklaring ervan als het een lexicale verbinding is slechts op één plaats gegeven en wordt met een intern verwijzingssysteem aangegeven waar dat precies is. Afwijkende verklaringen worden zo tot een minimum beperkt. Toch is alles nog niet systematisch genoeg gedaan, zoals controle op het interne verwijssysteem - men zie daarvoor de zogenaamde sterretjes - snel duidelijk maakt.
Vanuit produktief perspectief is er veel gesleuteld aan de formule van beide woordenboeken. De gebruiksmogelijkheden van woorden en hun betekenissen zijn systematischer aangegeven met allerlei soorten markeringen, zoals connotatieve labels, stijllabels, domeinlabels en regionale labels. De synoniemenclusters werden in GWHN2 krachtiger gemaakt en op het trefwoord van de tweede constituent van samenstellingen werd produktiviteit uitgestald. Zo
| |
| |
vindt men bijvoorbeeld onder het trefwoord sector de samenstellingen dienstensector, overheidssector, stukgoedsector en welzijnssector. Op het trefwoord van de basis van vaste verbindingen vindt men ook een systematische opsomming van de vaste distributiepatronen met die basis. Onder basis verstaan wij dat deel van de verbinding dat een referentiële determinerende en geen collocationele betekenis heeft. Bijv. fout zijn, een fout maken, een fout begaan, fout gaan, fout lopen, een fout verbergen, een fout verduisteren, in de fout vervallen, fout vermijden, fout zitten, fout aflopen, in de fout gaan. Toch blijft er ook voor de produktieve functie nog veel te wensen over. Niet altijd is bij de vaste verbindingen zichtbaar wat vast is, wat onveranderbaar is en wat niet. Niet altijd is nauwkeurig aangegeven welke varianten er bestaan van die verbindingen. Ook het valentiespectrum is alles behalve compleet. Ik nam de proef op de som bij het zelfstandig naamwoord zweet en miste (zonder volledig te willen zijn): bloed, zweet en tranen; zweet afvegen, afwissen, wissen van iets; zweet druipt van iets/iem. af; zweet druipt langs iemands gezicht; zweet druipt over iemands benen, van iemands neus; zweet druipt van iemands gezicht, in iemands oog, langs iemands lenden; zweet gutst ergens van af; het zweet staat in iemands handen, op iemands voorhoofd; het zweet loopt in iemands oog, over iemands rug, langs iemands slapen, tappelings langs iets; zweet parelt op iemands voorhoofd; zweet perst zich door de poriën; zweet stroomt in iemands ogen, van iemands gezicht, langs iemands rug; baden in het zweet; met zweet bedekt; met, van zweet doordrenken; naar zweet ruiken, stinken; het zweet wissen, vegen van. Ook de syntactische constructies die mogelijk zijn, zijn evenmin systematisch beschreven. Als voorbeeld neem ik het werkwoord
toestaan. Tevergeefs zoekt men daar: toestaan dan; toestaan mits; toestaan om; toestaan iem./iets te + onbepaalde wijs; toestaan te; iets toestaan zonder dat.
Voor de nummers (1) en (2) geldt hetzelfde als wat wij voor de eerste groep handwoordenboeken hebben opgemerkt. Ondanks het feit dat er gebruik gemaakt werd van een electronisch corpus bij de selectie van de lexemen bieden beide produkten evenmin een systematische beschrijving van de hedendaagse werkelijkheid. In de jaren tachtig was het gebruikte corpus te beperkt en te eenzijdig literair gericht.
Voor buitenlanders zijn ook deze woordenboeken niet zonder gevarendriehoeken te gebruiken, zeker niet als produktiewoordenboek. Te vaak zetten zij onze cultuurexporteurs in den vreemde op het verkeerde been. Zij doen in overweldigende mate een beroep op de taalintuïtie van de moedertaalspreker, zijn ook te omvangrijk en te polyseem en de gebruikte definitietechniek is niet de meest ideale voor buitenlanders. Zie daarvoor verder paragraaf 4.1 en 4.2.
Door buitenlanders wordt Van Dale Basiswoordenboek Nederlands als een produkt ervaren, dat aanzienlijk meer hulp biedt bij het produceren van teksten. Dit woordenboek, een verklarend woordenboek voor de leerlingen in de hoogste
| |
| |
twee groepen van het basisonderwijs en de eerste jaren van het voortgezet onderwijs, bevat 25.000 trefwoorden (Huijgen en Verburg 1987: 567). Wij zouden dat een soort communicatief minimum van een taal kunnen noemen. Geselecteerd zijn gewone, veel voorkomende woorden, samenstellingen die niet doorzichtig zijn, termen uit populaire vakgebieden, woorden of woordgroepen uit een vreemde taal die ingeburgerd zijn in het Nederlandse spraakgebruik en nog enkele kleinere categorieën. Maar niet alleen de woordselectie is eenvoudig gehouden. Ook de definities. Moeilijke woorden heeft de redactie vermeden en de stijl van de definities is direct en persoonlijk, al te lange zinnen en ingewikkelde constructies ontbreken eveneens. Voor de geselecteerde betekenissen geldt, dat doorzichtige, verouderde of vakbetekenissen zijn weggelaten. Soms is een aantal betekenissen onder één betekenisnummer samengebracht. Een verworvenheid van het Basiswoordenboek is ook, dat alle vaste verbindingen, zowel de grammaticale als de lexicale, zonder context gegeven worden, dat wil zeggen in hun gefixeerde, onveranderlijke vorm, om te voorkomen dat kinderen denken dat de context deel van de uitdrukking uitmaakt. Dus niet: doordat hij te laat kwam, viste Stasjek achter het net, maar: achter het net vissen. Doordat de betekenissen der verbindingen slechts op één plaats worden geboden, wordt ook op dat gebied het aantal misverstanden tot een minimum beperkt.
Al deze genoemde eigenschappen bieden neofieten van een taal, zij die een taal met vallen en opstaan aan het leren zijn, aanzienlijk meer zekerheden dan de produkten die rijker zijn, maar daardoor ook ondoorzichtiger, en eenzijdig gericht op de moedertaalspreker. Toch is ook dit woordenboek hoofdzakelijk een verklarend, dus een receptiewoordenboek. En natuurlijk is er ondanks de grote zorg die er besteed is aan de keuze van de trefwoorden een kritische kanttekening te plaatsen, omdat die selectie zo goed als geheel tot stand gekomen is op basis van wat in bestaande woordenboeken staat. Vooral in GWHN. En dat geeft, zoals wij gezien hebben, geen garanties voor een adequate beschrijving van valenties en syntactische patronen.
Van Dale Juniorwoordenboek van het Nederlands is een verklarend handwoordenboek voor kinderen vanaf acht jaar, in Nederland en België. Het is bestemd voor gebruik op de basisschool (in Nederland vanaf groep vijf, in België vanaf het derde leerjaar) en thuis. Het is in de eerste plaats een receptief woordenboek, d.w.z. dat het vooral gaat om de verklaring van de trefwoorden, en niet om het gebruik van het woordenboek bij het produceren van teksten. De belangrijkste verschillen met het Van Dale Basiswoordenboek zijn, dat het Van Dale Juniorwoordenboek eenvoudiger van opzet is, een veel geringere woordenschat omvat (8.000 trefwoorden), de woorden op een lager niveau uitlegt en illustraties bevat (Verburg en Huijgen 1994: 520 e.v.).
Het Juniorwoordenboek is een juweeltje van lexicale lyriek en ritmiek. Het is een van die boeken die je meeneemt naar een onbewoond eiland of die je uitkiest als je van je gehele bibliotheek slechts drie boeken mag meenemen op je
| |
| |
laatste reis. Maar een woordenboek voor buitenlanders is het natuurlijk niet. Die pretentie heeft het ook niet, dat weet ik wel. Maar had ook het Basiswoordenboek geen enkele pretentie in dat opzicht? Voor een buitenlander kan het Juniorwoordenboek uitsluitend fungeren als een aantrekkelijk leesboek, waarbij de fraaie, met veel flair en esprit getekende illustraties uiterst functioneel kunnen zijn.
Al met al blijft er veel te wensen over voor de buitenlander die zich in onze cultuur wil onderdompelen en die zich de moeite getroosten wil om zowel actief als passief aan het communicatieproces van de Lage Landen deel te kunnen nemen.
| |
4. Gewenste woordenboeken voor buitenlanders
4.1. Brugwoordenboeken
Ieder woordenboek heeft zijn eigen identiteit, ik kan het niet voldoende herhalen. Wij refereerden daar reeds hierboven aan. Het kan produktief of receptief zijn, monolinguaal en bilinguaal, een leerwoordenboek of een encyclopedisch. Deze identiteit spruit voort uit het concept. De eenwording van Europa bijv. impliceert dat ieder lid van de Europese Unie zijn eigen cultuur exporteert. De eigen taal meer beschikbaar, meer toegankelijk maken voor niet-moedertaalsprekers vereist een lexicaal concept dat een antenne heeft voor de specifieke behoeften van de buitenlander die zich het Nederlands wil eigen maken. Hierbij kunnen elegant samengestelde tweetalige woordenboeken een belangrijke rol spelen, maar wat te doen als de kennis van de vreemde taal die de buitenlander wil leren onvoldoende is? In dat geval is er sinds kort het concept van het zogenaamde brugwoordenboek.
Wat is een brugwoordenboek? De term is afkomstig van het scriptorium van de Cobuild woordenboeken. Ook het concept draagt duidelijk de signatuur van John Sinclair. Ik citeer uit een niet gedrukt opstel: ‘Most learners of English as a foreign language go through a stage where their knowledge of English is not sufficient to allow them to use a monolingual dictionary. At the same time, as their linguistic needs become more sophisticated they may find that traditional bilingual dictionaries are not necessarily designed to address those needs. This is because bilingual dictionaries are designed to enable the user to work in the direction of both languages. Their property is to offer equivalent words and phrases rather than to explain the meanings of headwords in either language. The main purpose of a bridge dictionary is not to provide equivalents but to explain the meanings of English headwords in terms that the user who cannot cope with a monolingual English dictionary would be able to understand. Bridge bilingual dictionaries are based on translating the explanation into the target language, the assumption being that for a large number of learners worldwide
| |
| |
the move from using a traditional bilingual dictionary to using a monolingual dictionary of the foreign language can be difficult to cope with.’
Een tweetal voorbeelden nu van een trefwoord in een potentieel Engels-Nederlands brugwoordenboek voor moedertaalsprekers van het Nederlands. Het tweede voorbeeld dank ik aan Rik Schutz van Van Dale Lexicografie te Utrecht:
foreigner /f rIn /, foreigners, count n Als van iemand gezegd wordt dat hij een foreigner is, betekent dat dat hij niet afkomstig is uit het land waar jij vandaan komt. More than a million foreigners visit the USA every year.
naked//; 1 Iemand die naked is draagt geen kleren. He was naked except for a pair of bright red socks... The men's naked bodies, nakedness. enough clothing to hide your nakedness. 2 Je noemt dingen naked als ze niet bedekt zijn, vooral als ze dat meestal wel zijn.... naked light bulbs... Never look for a gas leak with a naked flame... 3 je gebruikt naked om gedrag of sterke gevoelens te omschrijven die niet op een of andere manier verborgen blijven. His face broke into an expression of naked anxiety. 4 Als je iets met the naked eye kunt zien, dan zie je het zonder een bril, een verrekijker of een microscroop te gebruiken.
Naar mijn mening is er een grote toekomst voor dit type woordenboek weggelegd, vooral als wij zoveel mogelijk niet-moedertaalsprekers deel willen laten nemen aan onze eigen cultuur en er dus ook de beginners in willen laten delen. Het eerste brugwoordenboek is zeer onlangs verschenen. Vgl. Sinclair 1995.
| |
4.2 Leerwoordenboeken
Wat wij voor buitenlanders nodig hebben, zijn vooral leerwoordenboeken. Onder leerwoordenboek versta ik een woordenboek dat de informatie bevat dat de doorsnee-moedertaalspreker zowel actief als passief beheerst. Het doel van zo'n woordenboek is de niet-moedertaalspreker aan een instrument te helpen, waarmee hij zich zo in onze taal kan bekwamen dat hij bijna het niveau van de moedertaalsprekers bereikt. Bij de samenstelling van zo'n leerwoordenboek moet net als bij de brugwoordenboeken, maar in dit geval grootscheepser, gebruik gemaakt worden van de moedertaal die de VT-leerder beheerst.
De consequenties van een dergelijke definitie zijn dat het aantal op te nemen trefwoorden de basiswoordenschat van een taal genoemd kan worden. Het aantal waaraan wij hierbij denken, beloopt ruim 30.000 trefwoorden. Van die trefwoorden dienen uitsluitend de gangbare betekenissen in de algemene woordenschat gegeven te worden. Vaktechnische, regionale en temporele betekenissen dienen er geen plaats te krijgen en voor een al te subtiel betekenisprofiel is er evenmin plaats, want ook de moedertaalspreker zal nimmer
| |
| |
het hele betekenisprofiel paraat hebben. Wel zijn veel voorbeelden per betekenis vereist, omdat deze als surrogaat kunnen dienen voor de impliciete semantische kennis van de moedertaalspreker. De metataal van het woordenboek is aangepast aan de moedertaal van de niet-moedertaalspreker (Vgl. Martin 1985).
| |
4.3 Eentalig leerwoordenboek
Binnen het Engelse taalgebied bestaat al sinds jaar en dag een lexicografische traditie die garant staat voor eentalige woordenboeken van een hoog niveau. Dit blijkt uit woordenboeken die bestemd zijn voor hen die behoefte hebben aan een bruikbare gids bij het schrijven en spreken van modern Engels, maar ook bij het lezen en begrijpen. Binnen de Engelse traditie worden er leerwoordenboeken gemaakt waarbij geen onderscheid gemaakt wordt tussen moedertaalsprekers en niet-moedertaalsprekers en tussen produktie- en receptiewoordenboeken. Een woordenboek als Collins Cobuild English Language Dictionary bij voorbeeld richt zich in beginsel tot gevorderden en vergevorderden, en ook tot studenten en docenten. Dat heeft alles te maken met het gekozen concept, waarin ruimte is gereserveerd, en letterlijk wil dat zeggen een extra kolom, voor structurele informatie bij het trefwoord. Onder structurele informatie verstaat men dan categoriale informatie en aanwijzingen over typische syntactische patronen.
Karakteristiek voor het eentalige leerwoordenboek in de Engelse traditie is voorts, dat vooral aandacht wordt besteed aan de hoogfrequente functiewoorden van de taal. Deze woorden worden dan niet semantisch beschreven, maar overeenkomstig de wijze waarop zij gebruikt worden. Het zijn gelukkig niet alleen de hoogfrequente grammaticale woorden die veel aandacht krijgen, maar ook de hoogfrequente open-klassewoorden en hun syntagmatische patronen. Het betreft dan zo'n drie- à vierduizend van deze woorden, die inderdaad een sterke neiging hebben om met andere vaste patronen te vormen. Zij vormen als het ware de krachtcentrale van een taal. Deze woorden vloeiend beheersen, is waardevoller dan allerlei soorten bijzondere woorden kennen die weinig of niet gebruikt worden (Sinclair 1987: XV-XXI).
Andere eentalige woordenboeken die niet de intentie hebben om als een soort leerwoordenboek te fungeren, besteden veel, heel veel ruimte aan zeer zeldzame en ongebruikelijke woorden, die ongetwijfeld interessant zijn, maar niet erg nuttig voor degene, die een taal goed wil schrijven en spreken, met andere woorden die taal wil produceren.
Een eentalig leerwoordenboek dat geschikt is om taal te produceren bevat zo'n 40.000 trefwoorden. Afwezig zijn in elk geval verouderde, regionale of zeer technische woorden. Het is bedoeld voor dagelijks taalgebruik. Voor het Nederlands bestaat zo'n woordenboek nog niet. Wat wij wel als eentalig leerwoordenboek voor anderstaligen die Nederlands willen leren, kunnen
| |
| |
aanmerken, is het Basiswoordenboek Nederlands (de Kleijn 1983). Dit woordenboek is bedoeld om de produktieve en receptieve kennis van de genoemde doelgroep te verbeteren. Het bevat evenwel niet meer dan circa 2000 hoogfrequente woorden. Dat neemt niet weg dat het concept zeer aantrekkelijk is. De anderstalige vindt er informatie over syntactische categorieën en constructies, maar ook verschillen in functie en valentie. Bovendien wordt dit alles met sprekende voorbeelden gedemonstreerd.
| |
4.4 Dubbelfunctioneel eentalig woordenboek
Sinds de begrippen onomasiologie en semasiologie zijn uitgevonden weten wij ook dat zij elkaars complement zijn. Alleen in de lexicografie kan dat aanzienlijk duidelijker gemaakt worden dan tot nu toe gebeurd is. Het zal, is mijn stellige overtuiging, niet meer zo lang duren voor monolinguale woordenboeken, net als vertaalwoordenboeken uit twee delen zullen bestaan die elk hun eigen identiteit hebben. Wat ik verwacht en tracht te bewerkstelligen, is dat er afzonderlijke delen komen voor produktie en voor receptie.
Een dergelijk concept zet de inhoud van de huidige verklarende woordenboeken ingrijpend op zijn kop. Dat geldt voor alle hoofdafdelingen van een trefwoord. Zo zal men met betrekking tot het betekenisprofiel rekening moeten houden met het volgende. Zonder onmiddellijk aan een cognitief semantische theorie en de flexibele toepassing van betekenissen daarin te denken, weten wij allemaal dat de betekenis van de woorden die tot de algemene woordenschat behoren niet volledig vast ligt. Wij zouden kunnen zeggen dat wij een bepaalde hypothese over die woorden hebben. Hoe anders is de situatie bij vaktermen. Een woord als allergie wordt door de specialist vooraf exact gedefinieerd voordat het in een taalprodukt geoperationaliseerd wordt. Bij vertegenwoordigers van de algemene woordenschat wordt er binnen een theoretisch kader niets op voorhand vastgelegd. Het enige wat er is, is een bepaald verwachtingspatroon bij de gebruikers. Bij wat een tafel wordt genoemd, verwacht men dat er iets op gelegd kan worden, dat er een blad op zit en dat er meestal sprake is van vier poten. In een receptiedeel zal de lexicograaf interessante hypothesen met betrekking tot het betekenispotentieel van woorden dienen te produceren. Zuinige betekenisbeschrijvingen die toch uitbreidbaar zijn, zullen het resultaat zijn van een dergelijke benadering. Sterker nog, een en ander zal impliceren dat als uitgangspunt gekozen wordt voor monosemie en dat de hypothese van een basisbetekenis eerst dan verworpen wordt als het tegendeel bewezen is. Die basisbetekenis kan natuurlijk wel een concretisering zijn van een betekenistype op basis waarvan betekenishypothesen gemakkelijker geformuleerd kunnen worden. In de woorden van mijn collega W. Martin heet dat: ‘Het feit dat ik weet dat ei tot het type “dierlijk produkt als voedsel gebruikt” behoort, genereert als het ware het verwachtingspatroon waarbinnen semantische actanten als
producenten, gebruikers, functies en formele karakteristieken een primordiale rol spelen. Ei als concretisering van een dergelijk type wordt dan ook als volgt
| |
| |
gespecificeerd:
producent: kip
consument: mens
functie: voedsel
karakteristieken: vorm: ovaalvormig
grootte: 5 cm hoogte
kleur: bruin, wit
enz.
Verandert men het type, bijv. ei “mens” dan krijgt men uiteraard een ander verwachtingspatroon en dus een andere betekenis’ (Martin 1992-1993).
In een receptiedeel zullen afleidbare verbindingen ontbreken, zal geen aandacht geschonken worden aan synoniemen, noch aan valenties, syntactische patronen e.d. De niet-afleidbare verbindingen, dat wil zeggen verbindingen waarvan de betekenis niet of niet helemaal kan worden afgeleid uit de betekenis van de samenstellende delen, zullen wel geprononceerd in een receptiedeel moeten worden beschreven en van een adequate parafrase worden voorzien. Het gaat om verbindingen als zijn lier aan de wilgen hangen, iemand een hart onder de riem steken en de pijp aan Maarten geven. Het produktiedeel zal dan natuurlijk uit dienen te gaan van enerzijds concepten, zo u wilt betekenissen, en het hele scala van alternatieven en pseudo-synoniemen dienen te presenteren, maar anderzijds zullen ook trefwoorden dienen te worden opgenomen die rijk zijn aan afleidbare verbindingen, die een specifieke valentie demonstreren (overlijden op een bepaalde leeftijd of overlijden in de leeftijd van n jaar), die een rijke syntactische structuur hebben e.d. Schematisch ziet het profiel er als volgt uit.
De volgende informatiecategorieën behoren onderdeel te zijn van het receptiedeel:
1. | Alle woorden die voorkomen in het corpus dat de basis is van het woordenboek dienen als trefwoord voor te komen. |
2. | Alle woorden of woordgroeplexemen van (1) krijgen een adequate, hedendaagse, natuurlijke en economische betekenisomschrijving. Waar dat nodig is, wordt gebruik gemaakt van connotatieve markeringen. |
3. | Geen genus, morfologie en andere grammaticalia. |
4. | Alle idioom met verklaring: met de plas voor de dokter komen ‘duidelijkheid verschaffen’; er is zwaar weer op komst ‘er naderen grote moeilijkheden, ernstige tegenslagen’; medisch winkelen ‘bij twijfel aan de effectiviteit van een medische behandeling bij een andere arts te rade gaan’; de hel heet stoken ‘iemand intimideren, bang maken’. |
5. | Alle technische termen met verklaring. Type: rombisch stelsel. |
6. | Alle eigennamen met woordgroepstructuur met verklaring. Type: Beloken Pasen. |
7. | Alle pragmatische formules met metatalige toelichting. |
| |
| |
De conventies betreffende de plaats waar de parafrases c.q. verklaringen gegeven worden, blijven gelijk aan het huidige systeem in GWHN en HNN. Impliciet geldt dat ook voor het gebruik van het sterretje.
Voorbeeld:
mis 0.1 katholieke kerkdienst met eucharistieviering 0.2 muziek of liederen daarvoor # 2.1 een pontificale - mis opgedragen door een bisschop; een stille - mis zonder liturgisch gezang; een zwarte - dodenmis; geheime ceremonie ter verering van de duivel ++ de - aan de muur plakken niet naar de mis gaan q.q. geen twee -sen voor een geld doen niet tweemaal hetzelfde doen.
De informatiecategorieën die deel moeten uitmaken van het produktiedeel zijn:
1. | Als trefwoord komen voor alle ongelede woorden van het Nederlands, alle gelede woorden die synoniemen, grammaticale en/of lexicale collocaties hebben. |
2. | Uitspraaknotatie. |
3. | Alle grammaticale informatie (genus, woordsoortcategorie, morfologische expansie, vrouwelijke variant, diminutief, comparatief, superlatief en andere flectie, enz.). |
4. | Resumé van betekenissen tussen [] met daarachter een cluster van synoniemen, inclusief woordgroeplexemen. |
5. | Lexicale collocaties zonder verklaring. |
6. | Grammaticale collocaties zonder verklaring. |
7. | Technische termen zonder verklaring. |
8. | Eigennamen met woordgroepstructuur zonder verklaring. |
9. | Samenstellingen met het behandeltrefwoord als tweede constituent. |
10. | Concepten die voorzien zijn van clusters van met hen gerelateerde woorden. |
Voorbeeldlemma mis
mis <de -; -sen> 0.1 [r.k. kerkdienst] _ eucharistieviering, <form.> het Heilig Officie, <arch.> Sacrament des Altaars
[] avondmis, dodenmis, engelenmis, jubelmis, noodmis, votiefmis, requiemmis, enz.
2.1 een gelezen, gezongen, plechtige, pontificale, stille, zwarte -
3.1 een - celebreren, concelebreren, doen, opdragen, zingen; de - horen;
6.1 naar de - gaan; een - met drie heren
2.0 [mismuziek]
[] Kroningsmis
6.2 een - van Mozart.
Het spreekt voor zich dat dergelijke eentalige woordenboeken voor de
| |
| |
moedertaalspreker eerst met succes door buitenlanders gebruikt kunnen worden, als zij ver gevorderd zijn in hun kennisverwerving van het Nederlands.
Ik rond af. De zilveren IVN heeft met haar aan mij voorgestelde titel Lexicografie voor buitenlanders de Nederlandse lexicologen met de neus op de lexicografische feiten gedrukt. Het is goed om te weten dat er nog veel werk aan de winkel is alvorens wij onze buitenlandse collega's voorzien hebben van het lexicale instrumentarium dat voor hen onontbeerlijk is. Het is ook uitdagend te weten in welke richting er oplossingen gezocht kunnen worden. En deze laatste constatering gun ik een explosievere toekomst dan het simpele ‘als iets geschreven staat, is het waarheid geworden’.
| |
Bibliografie
Al, B.P.F. Van Dale Groot woordenboek Frans-Nederlands. Utrecht/Antwerpen: Van Dale Lexicografie, 1983, Tweede druk 1990. |
Bogaards, P. Robert et Van Dale Dictionnaire français-néerlandais et néerlandais-français. Utrecht/Antwerpen/Paris, 1987. |
Bogaards, P. Van Dale Handwoordenboek Frans-Nederlands. Utrecht/Antwerpen: Van Dale Lexicografie, 1988. |
Bogaards, P. ‘Deux langues, quatre dictionnaires’, in: Lexicographica 6: 162-173, 1990. |
Claes, F. De bronnen van drie woordenboeken uit de drukkerij van Plantijn: Het Dictionarium Tetraglotton (1562), de Thesaurus Theutonicae Linguae (1573) en Kiliaans eerste Dictionarium Teutonico-Latinum (1574). Tongeren, 1970. |
Huijgen, M. Verburg, M. Van Dale Basiswoordenboek van de Nederlandse taal. Utrecht/Antwerpen: Van Dale Lexicografie, 1987. |
Kleijn P. de, E. Nieuwborg. Basiswoordenboek Nederlands. Groningen: Wolters-Noordhoff, 1983. |
Kromann, H.-P., T. Riiber & P. Rosbach. ‘Ueberlegungen zu Grundfragen der zweisprachigen Lexikographie’, in: H.E. Wiegand (ed.), Studien zur neuhochdeutschen Lexicographie 5: 159-238. Hildesheim-New York, 1984. |
Martin, W. ‘Reflections on Learner's Dictionaries’, in: Symposium on Lexicography II. Proceedings on the Second International Symposium on Lexicography May 16-17, 1984 at the University of Copenhagen. Edited by Karl Hyldgaard-Jensen and Arne Zettersten. Tübingen: Max Niemeyer Verlag. 169-182, 1985. |
Martin, W. Rapport Commissie Lexicografische Vertaalvoorzieningen, 1991. |
Martin, W. ‘Complex Revisited: Remarks on some Basic Issues in Computational Lexicography/Lexicology’, in: Acta Linguistica Hungarica 41: 205-223, 1992-1993. |
Mollay, E. ‘Avonturen met Nederlandse fraseologismen in de woordenboeken’, in: Handelingen Regionaal Colloquium Neerlandicum. Budapest 25-27 september 1990. 49: 63, 1990. |
| |
| |
Sinclair, J. Collins Cobuild English Language Dictionary helping learners with real English. London and Glasgow: Collins, 1987. |
Sinclair, J. Collins Cobuild Student's Dictionary Bridge Bilingual Portuguese. London, 1995. |
Sterkenburg, P.G.J. van. Het Glossarium Harlemense. Een lexicologische bijdrage tot de studie van de Middelnederlandse lexicografie. 's-Gravenhage: Martinus Nijhoff, 1975. |
Sterkenburg, P.G.J. van. Van Woordenlijst tot Woordenboek. Leiden: Brill, 1984. |
Sterkenburg, P.G.J. van. Het Woordenboek der Nederlandsche Taal. Portret van een taalmonument. Den Haag: SDU-Uitgeverij, 1992. |
Verburg, M., Huijgen, M. Van Dale Juniorwoordenboek Nederlands. Utrecht/Antwerpen: Van Dale Lexicografie, 1994. |
|
|