Neerlandica extra Muros. Jaargang 1995
(1995)– [tijdschrift] Neerlandica extra Muros / Internationale Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 30]
| |
Valsheid in geschrifte?
| |
[pagina 31]
| |
volkomen mis:’. Beurskens beschrijft dit misgaan als volgt. ‘een “verstilde avond” met een “kalm watervlak waar bomenrij na bomenrij zich omkeerde”... Duidelijk is wat de dichteres hier heeft willen verbeelden: een Monnet-achtig gezicht op een avondlijk water met spiegelbeelden van een of meer rijen bomen op de oever. Maar ze laat, in haar zucht poëtische poëzie te schrijven, de bomen niet onaangeroerd op de oever staan, nee, ze laat ze, rij na rij, zelf in het water donderen. Intussen ziet ze in het geheel niet wat ze aanricht. Ze dicht hier als een dove met een motorzaag. Wat ontstaat, is een totaal onbedoeld stuk natuurgeweld.’ Hoe een dove met een motorzaag dicht, zou ik zo gauw niet weten, maar dat dat instrument in de recensie van Beurskens terecht is gekomen zal wel samenhangen met het feit dat bomen zich in concreto niet kunnen omkeren, tenzij door orkaankracht of met behulp van, inderdaad, een motorzaag (en zelfs dan nog niet eens definitief). In de ogen van de toeschouwer echter, van de bomenrij omlaag blikkend in het water, vindt die geruisloze omkering spontaan plaats. Wat je noemt een subjectieve beleving. Typisch dichterlijk. Een sprekend voorbeeld van ‘de allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie’, die lak heeft aan de concrete werkelijkheid. Of liever: déze concrete werkelijkheid, bomenrijen, weerspiegeld in het water, is uitgebeeld in termen van perspectief en ervaring van één persoon. Hoe subjectief en individueel ook, de expressie stelt ons in staat die emotie met de toeschouwer te delen, uitgezonderd Huub Beurskens dan. Deze vorm van kijken en ondergáán is hem kennelijk vreemd. En het wordt nog veel erger: ‘En dan de slotzin van die eerste strofe: “Insecten raasden tussen de struiken en steeds renden uit ooghoeken hazen (...).” Wordt het gedicht hier eensklaps surrealistisch? Ik bedoel, hoe moet ik me dat voorstellen, die ooghoeken op dat terrein met struiken? O, maar zo moet ik dat natuurlijk niet zien, niet lezen, zo letterlijk! De struiken zijn ginder en de ooghoeken, dat zijn de ooghoeken van de beschouwer, dichter of lezer, ondanks dat ze in één zin naast de struiken staan en ondanks dat in die ooghoeken net als in die struiken dieren in de weer zijn! En stel dat ik mijn ogen sluit voor deze valse streek... hoe moet ik me het volgende dan voorstellen, dat “steeds” “uit ooghoeken” dieren “naar alle kanten” rennen? Betekent dit dat mijn ogen uit een en al ooghoeken bestaan? Hoe kan ik anders iets uit mijn ooghoeken naar alle kanten zien rennen, en dat nog wel bij voortduring? kan ik ook achter de hoeken van mijn ogen om kijken? Ik snap er niks meer van.’ De laatste zin, verreweg de sterkste in dit fragment, wordt onmiddellijk tenietgedaan. | |
[pagina 32]
| |
‘Tegelijk snap ik het best. Alles, zowel de taal als het thema, is beoogd poëtisch, maar juist daardoor net niet zuiver waargenomen.... En, geloof me, de geciteerde strofe uit Jachtscènes is lang niet de enige waarin het er pijnlijk onzuiver aan toe gaat. Dichters kunnen er heel wat van leren. Ik vrees echter dat de jury van de Van der Hoogtprijs Anna Enquist niet heeft bekroond om haar aan te moedigen in deze zin nog meer gedichten te schrijven. Dat zou al te cynisch zijn. Het eerste citaat behoeft een correctie. Beurkens denkt dat ‘steeds’ betekent bij voortduring, continu, aan één stuk door, ononderbroken. Maar dat is niet zo. ‘Steeds’ legt eerder de nadruk op de herhaling, het interval, is haast synoniem met ‘telkens’ en ‘telkens opnieuw’. Vergelijk: ‘Het alarm gaat steeds af.’ ‘Hij is steeds ziek.’ Anderzijds ziet Beurskens geheel juist dat die struiken en die dieren zich weliswaar binnen het gezichtsveld van de toeschouwer bevinden (getuige ‘uit ooghoeken’), maar ook daarbuiten een bestaan hebben. We zijn geneigd het gezichtsveld te vergeten en ons te concentreren op het ‘daarbuiten’, op wat we voor de objectieve werkelijkheid houden. Je eigen ooghoeken ervaren als een bron van waaruit er van alles beweegt is eerder verrassend dan onzuiver. Het is een leuke tegenhanger van het gangbare westerse wereldbeeld waarin kritiekloos wordt aanvaard dat de aarde om de zon draait. En om zichzelf. Slechts weinigen kunnen dat exact beredeneren, laat staan weten. Misschien is de rol, in het gedicht aan de ooghoeken toebedacht, wel een belangrijke factor in de afkeer en woede van Huub Beurskens: emoties zijn toegestaan, maar niet ten koste van het gangbare wereldbeeld. Zó verontwaardigd is hij, dat hij zich, in het tweede citaat, laat verleiden tot een verkeerde analogie met de muziek. Immers, niet de violist heeft de muziek geschreven, maar de componist. De violist is de vertolker. De lezer. En hoewel poëzie en muziek natuurlijk ook in zichzelf onzuiver kunnen zijn, is de valsheid die Beurskens zo hindert van hemzelf afkomstig. Althans volgens zijn eigen analogie. Hij speelt vals. Overigens verheldert zijn heftige reactie wel het nodige over de verhouding van close reading tot literaire kritiek. Zoals gezegd: Beurskens beoogt zijn oordeel te staven met argumenten, aan close reading ontleend. Veel andere argumenten staan de criticus ook niet ter beschikking. Uiteraard zijn de argumenten ondeugdelijk als de recensent verkeerd leest. Maar ook een perfect leesverslag verschaft evenzeer informatie over het werk als over de criticus. Het causale verband tussen controleerbaar en objectief argument en het uiteindelijke subjectieve oordeel van de lezer blijft vaak duister. Mijn leermeester Evert Willem Beth, vermaard logicus, citeerde in dat verband graag de volgende dialoog: | |
[pagina 33]
| |
- ‘Ik houd niet van Bach, zijn muziek heeft iets eentonigs.’ Een mooie anonieme versie van dit probleem luidt: ‘Ik ben blij dat ik niet van bananen houd, want als ik er van hield zou ik ze eten en ze zijn helemaal niet lekker.’ A. Maljaars en S.J. Lenselink, Het Wilhelmus. Een bibliografie. 's-Gravenhage: Stichting Bibliographia Neerlandica, 1993. 157 blz. ISBN 90 71313 54 9 fl. 39.90. |