enige nadruk wordt uitgesproken, drukt het uit dat ze ‘nog niet lang’ veertien is. Heeft pas in deze zinnen dezelfde grondbetekenis, of moeten we homoniemen aannemen? Of iets daartussenin?
Wat soms betreft, kan de moeilijk te vatten betekenis gedemonstreerd worden met een grapje van Wim Kan, aan wie eens gevraagd werd: ‘Bent u soms Wim Kan?’. Waarop hij antwoordde: ‘Nee, altijd’. En verschillende toepassingen van maar zien we in
(4) | Ga jij maar 'ns met me mee! |
(5) | Komt u maar. |
(6) | Ik heb maar weinig kunnen slapen. |
Ook syntactisch vertonen zulke woordjes allerlei interessante eigenschappen. Zo lijkt hun onderlinge volgorde opmerkelijk vast te liggen (Ga jij nou maar 'ns even buiten spelen; niet: 'ns nou maar even, nou 'ns maar even, even nou 'ns maar etc.), en sommige vertonen bijzondere relaties met aan- of afwezigheid van negaties.
De belangstelling voor partikels komt vanuit verschillende hoeken. In de eerste plaats is er de pragmatiek en de tekstlinguïstiek, die partikels onderzoeken om hun onmiskenbare, volgens sommigen zelfs vitale bijdrage aan de interpretatie van taalhandelingen. Partikels nuanceren niet alleen, maar kunnen uitingen ook beslissend tot een andere taalhandeling maken dan op grond van de overige woorden verwacht mocht worden. Vanuit de generatieve taalkunde zijn althans sommige partikels hoogst interessant gebleken wegens allerlei relaties met negaties. Dit is het onderzoek naar de zogenaamde negatief-polaire elementen. En of dat nog niet genoeg is, heeft ook de analytische taalkunde zich op partikels gestort; voor haar uitgangspunt dat een taal te beschrijven is in termen van taaltekens, eenheden van vorm en betekenis, zijn partikels met hun kameleontische betekenis uiteraard een grote uitdaging: kan er inderdaad steeds één grondbetekenis geformuleerd worden, of is dit uitgangspunt tegen de wereld van de partikels niet opgewassen?
Het is in deze sfeer van algemene interesse voor partikels, dat we de boeken van Ad Foolen en Willy Vandeweghe moeten verstaan. Foolen promoveerde in 1993 bij A. Kraak op De betekenis van partikels; een dokumentatie van de stand van het onderzoek, met bijzondere aandacht voor ‘maar’ (ISBN 90 373 0186 X). Vandeweghe promoveerde al in 1983, bij V.F. Vanacker, maar hij heeft die (onuitgegeven) dissertatie na bekroning door de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde nu uitgegeven bij diezelfde Academie als Perspectivische evaluatie in het Nederlands; de partikels van de ‘al/nog/pas’-groep, Gent 1992 (ISBN 90 72474 09 0).
Het boek van Foolen is opgebouwd uit twee delen: 1: ‘theoretische verkenningen’ en 2: ‘Maar, een exemplarische analyse’. In een weldadig aandoende rustige en duidelijke stijl behandelt Foolen in het eerste deel achtergronden en theoretische problemen van het partikelonderzoek. Het onderzoek naar de betekenis van maar is verdeeld in maar als voegwoord, maar als focuspartikel en maar als modaal partikel. Tenslotte gaat hij ook nog in op de erg interessante geschiedenis van maar, die voor het begrip van de huidige