| |
| |
| |
België: eenheid in verscheidenheid?
Kroniek van Land en Volk
Guy Janssens (Luik)
De Belgen hebben vorig jaar twee belangrijke veranderingen meegemaakt in het institutionele domein. Ten eerste: het Parlement heeft in de lente van 1993 de zogeheten derde fase van de vierde staatshervorming goedgekeurd (in uitvoering van het politieke ‘Sint-Michielsakkoord’ van september 1992; cf. Ruys 1993). Daardoor kwam er een definitief einde aan de in 1830 geboren Belgische eenheidsstaat. In het eerste artikel van de herziene Grondwet luidt het nu: ‘België is een federale Staat, samengesteld uit de gemeenschappen en de gewesten.’ De eerste en de tweede fase dateren van respectievelijk 1988 en 1989. Ze betreffen de overdracht van bevoegdheden en van financiële middelen van de federale (d.i. nationale) regering naar de regeringen van de deelgebieden (d.w.z. de drie gemeenschappen - de Vlaamse, Franse en Duitstalige en de drie gewesten - het Vlaamse, Brusselse en Waalse). Het belangrijkste element van de derde fase is de rechtstreekse verkiezing (om de vijf jaar) van de Vlaamse Raad (het parlement van het Vlaamse Gewest en de Vlaamse Gemeenschap), van de Waalse Gewestraad en van de Franse Gemeenschapsraad (de leden van de Duitstalige Gemeenschapsraad en van de Brusselse Hoofdstedelijke Raad werden al rechtstreeks verkozen). Bij de raden van de deelgebieden komen er dus nieuwe rechtstreeks verkozenen bij, en omdat de federale regering niet wil dat het totale aantal verkozenen in België stijgt, wordt er gesnoeid in het aantal federale parlementsleden. De Kamer van Volksvertegenwoordigers zal in de toekomst geen 212 maar 150 leden tellen, de Senaat geen 184 maar 71. Tevens wordt het Belgische tweekamerstelsel gewijzigd. De Senaat verdwijnt niet, maar zijn bevoegdheden worden beperkt. In de toekomst houdt de Senaat zich exclusief (zonder de Kamer) bezig met de regeling van de belangenconflicten tussen de deelgebieden. Op voet van gelijkheid met de Kamer is de nieuwe Senaat bevoegd voor grondwetsherzieningen en
wetten die een speciale meerderheid vereisen. Voorts worden wetsontwerpen en -voorstellen niet langer automatisch in Kamer én Senaat behandeld. De Kamer houdt de Senaat wel op de hoogte en als 15 senatoren dat wensen, wordt de Kamertekst ook in de Senaat besproken (binnen af gebakende termijnen). Maar het laatste woord is aan de Kamer. Andere nieuwigheden zijn de vergroting van de kiesdistricten en de splitsing van de provincie Brabant in een Vlaamse en een Waalse provincie. De bedoeling van de staatshervorming is, het verder samenleven in één staat mogelijk te maken van Vlamingen en Walen, die al decennia lang in onmin leven. Sommige Vlaamse politici vinden echter dat de Belgische staatshervorming na deze derde fase nog niet voltooid is. Zij zien ze slechts als ‘een etappe in de lange mars naar volledige autonomie voor Vlaanderen’.
Ten tweede: op 31 juli 1993, slechts enkele weken na de proclamatie van de
| |
| |
grondwetswijziging die van België een echte federale staat maakte, overleed koning Boudewijn. De plotselinge dood van deze vorst die in de loop der jaren zeer geliefd was geworden, heeft de natie fel geschokt. Een van zijn grootste verdiensten is, dat Boudewijn het aanzien van de monarchie in België heeft hersteld, het voornaamste orgaan van eenheid in dit tussen Vlamingen en Walen verdeelde land (zie daarover mijn kroniek in NEM XXIX-1, 1991). In de dagen voorafgaand aan de uitvaart heeft een tiende deel van de Belgische bevolking geduldig in de rij gestaan, soms 10 tot 12 uur lang, om als laatste eerbetoon voor Boudewijns kist te kunnen defileren. En op de dag van de begrafenis zelf waren nog eens honderdduizenden Vlamingen en Walen naar Brussel gekomen om de ceremonie bij te wonen. Deze massale publieke hulde aan Boudewijn wordt algemeen opgevat als een volksstemming ten gunste van de eenheid van het land. Boudewijns begrafenis ontpopte zich als een belangwekkende politieke gebeurtenis, omdat ze niet strookte met de gedachte van de politieke klasse als zouden Vlamingen en Walen de opheffing van België wensen. Op 9 augustus legde Albert II, broer van Boudewijn, de eed af als nieuw staatshoofd. Hij deed dat in de drie landstalen: Nederlands, Frans en Duits. Ook hij werpt zich op als een bindende kracht voor het land en heeft meteen de sociale partners opgeroepen ‘een nieuwe economische en sociale consensus’ tot stand te brengen. Een maand eerder had de Belgische premier al de wens geuit om tot een nieuw ‘sociaal pact’ te komen (het vorige dateert van 1944, toen vakbonds- en werkgeversleiders een ‘Ontwerp van overeenkomst tot sociale solidariteit’ ondertekenden), met drie doelstellingen: vrijwaring van de concurrentiepositie van de Belgische bedrijven, bevordering van de werkgelegenheid en sanering van de sociale zekerheid. Deze fundamentele sociaal-economische reorganisatie vormde - na de
realisatie van de jongste staatshervorming - de tweede grote uitdaging voor de Belgische federale regering. Maar het overleg tussen de regering en de sociale partners werd vrij snel afgebroken: de socialistische vakbond ABVV verliet de onderhandelingstafel ‘omdat te veel besparingen van de werknemers werden gevraagd’. De federale regering heeft dan zonder de sociale partners - maar met het akkoord van de meerderheidspartijen - een ‘globaal plan’ (sic) opgesteld, dat eind november door het Parlement werd goedgekeurd. Tegen dit crisisplan organiseerden de vakbonden o.a. een algemene nationale stakingsdag (de laatste algemene staking in België dateerde van 1936), om de regering ertoe te bewegen haar plan op enkele punten bij te stellen.
Tot zover de belangrijkste gebeurtenissen in België het afgelopen jaar. Ik wil hier verder vooral aandacht besteden aan enkele recente publikaties die betrekking hebben op de verschillende Belgische gewesten en gemeenschappen die samen een staatkundige eenheid vormen.
We beginnen (geografisch gezien) centraal met Arm Brussel van Geert Van Istendael (Uitgeverij Atlas, Amsterdam/Antwerpen, oktober 1992, 251 pp. fl. 34,90). Zoals zijn vorige bestseller, Het Belgisch labyrint uit 1989, kende ook dit boek binnen weinige maanden verscheidene herdrukken. Van Istendael
| |
| |
schrijft over de stad waarin hij woont en waarmee hij - net zoals met zijn vaderland - een haat-liefdeverhouding heeft. Preciezer uitgedrukt: hij houdt van Brussel zoals het was en hij haat wat deze megalomane stad volgens sommigen in de Europese Unie moet worden. Arm Brussel is in drie delen en zeven hoofdstukken verdeeld. Elke titel verschijnt in drie talen: Brussels Vlaams, Nederlands en Frans. Brussel moet volgens de auteur dus duidelijk als een meertalige en multiculturele stad worden gezien.
In het eerste deel - ‘En lang'istaure/Een lange geschiedenis/Une longue histoire’ - vertelt Van Istendael over het glansrijke verleden van Brussel. Hij doet dat uitbundig en voortreffelijk gedocumenteerd. De auteur beschrijft de ontwikkeling van een kleine, drassige nederzetting bij het riviertje de Zenne uit de tiende eeuw, tot de hoofdstad van België en Europa in onze tijd. Hij besteedt daarbij uitgebreid aandacht aan de taal- en sociale geschiedenis.
Wat Brussel vandaag voor Van Istendael betekent, vindt men in het tweede deel (‘Baven en breike/Bouwen en slopen/Construire et démolir’): een stedelijke woestijn waarin mensen wel werken maar niet meer kunnen of willen wonen.
De auteur componeert hier een treurzang op een woongebied dat zijn oude gezicht verliest, een stad die zo verandert dat haar inwoners haar bijna niet meer herkennen. Veel oude wijken zijn - vooral na de Tweede Wereldoorlog - met de grond gelijk gemaakt, onder andere voor de aanleg van de Noord-Zuidverbinding (spoorweg), het Administratief Centrum aan de Pachecolaan, de kantoorgebouwen in de Noordwijk. En de kaalslag wordt vandaag (door bouwpromotoren en grondspeculanten) voortgezet, voor de constructie van gebouwen voor de Europese Unie. Van Istendael stelt dat Europa Brussel verder verwoest, en dat dit soort Europa uit Brussel weg moet, voordat het nog meer wijken wegmaait. Hij beseft echter dat hij de vestiging van de Europese instellingen in Brussel niet kan tegenhouden, en dat bepaalt de elegische grondstemming en de soms nauwelijks verborgen woede in dit deel van het boek. Brussel wekt zijn medelijden op; vandaar de titel die de auteur zijn werk meegaf: een allusie op de 19de-eeuwse naturalistische roman Arm Vlaanderen. Wat jammer is, is dat Van Istendael de lezer die Brussel niet goed kent, hier in de straten van de stad laat verdwalen. Alleen de echte Brusselaars weten over welk straatje, over welk verdwenen of nieuw opgericht gebouw de auteur het telkens heeft.
In het derde deel - ‘Brussel oep papee en oep stroet/Brussel op papier en op straat/Bruxelles dans ses textes et dans ses rues’ - kuiert Van Istendael door het literaire, culturele, artistieke Brussel. Hij vertelt daarbij over Jan van Ruusbroec, Pieter Bruegel, Erasmus, Philips van Marnix van Sint-Aldegonde, August Vermeylen, Herman Teirlinck, Michel de Ghelderode, de Brusselse surrealisten, de striptekenaar Hergé (en het Brusselse Vlaams in zijn Kuifje-albums), Jacques Brel die ‘in rauw Frans de Vlaamse ziel uit zijn Brusselse lijf (wilde) zingen’ (p. 216), en nog vele anderen. Hij blijft ook even stilstaan bij bekende buitenlanders die in Brussel een tijdelijk verblijf vonden, zoals Victor Hugo, Baudelaire, Eduard Douwes Dekker, Karl Marx, Jan Greshoff, John Dos Passos, W.F. Hermans enz. Van Istendael verkent en ontdekt de verborgen schoonheid van de stad. Hij beëindigt het boek met enkele bedenkingen over het multiculturele
| |
| |
aspect van Brussel en met een liefdesverklaring: ‘In Brussel tasten talen elkaar af, ze tasten elkaar aan en vermengen en vermenigvuldigen zich. In Brussel eten wij elkanders eten, snuiven wij elkanders geuren op, horen wij elkanders gezangen en beginnen we elkanders wellust op te wekken. Brussel, de mengstad, die vernield wordt door witte heren in donkere pakken en vernieuwd door de kroost van donkere vrouwen in witsatijnen gewaden. Dit is de stad van de onberekenbare eeuw die komt. In deze stad wil ik wonen en zwerven, wil ik drinken en ruiken en eten, zo gulzig als ik maar kan; in deze stad wil ik zingen in al mijn talen en ik wil toehoren hoe zij zingt in al haar andere talen. En bovenal, bovenal, in deze stad, in mijn lieve, kapotte, vertrouwde Brussel wil ik me steeds opnieuw niet thuis voelen.’ (pp. 246-248). Besluit: Arm Brussel is een prettig leesbaar, leerzaam en met verve geschreven boek over de grootste stad ter wereld waar (ook) Nederlands gesproken wordt. Een must voor neerlandici extra muros.
We maken nu even een uitstapje naar het zuiden van België, met Weet je, in Wallonië (Davidsfonds/Leuven 1992, 251 pp. BF 595) van Denise Van Dam. De auteur studeerde psychologie in Leuven en politieke en sociale wetenschappen in Louvain-la-Neuve. Ze is assistente aan de (Franstalige) universitaire instelling te Namen, waar ze een proefschrift voorbereidt over de culturele identiteit van de Vlaamse en Waalse elites. Denise Van Dam is een Vlaamse die Wallonië bijzonder goed kent. Haar boek wil niet alleen een geografische, maar ook een historische, politieke, sociale, economische, culturele en toeristische gids zijn. Van Dam typeert de Walen, verklaart hun waarden en attitudes, beschrijft pittoreske hoekjes in Wallonië, vertelt over steenkoolbaronnen, Georges Simenon, kaas uit Herve, de Waalse dialecten en nog honderden andere onderwerpen. Zij draagt de Waalse Beweging - en meer bepaald de Waalse regionalisten - in het hart. Zij stelt dat waar de Vlaamse Beweging een culturele beweging is waarop zich het sociale heeft geënt, de Waalse Beweging - omgekeerd - een sociale beweging is met later een culturele ent. Van Dam wil met haar boek Wallonië beter bekend maken en meer begrip wekken voor de problemen en standpunten van de Walen. Het rijkelijk van foto's, kaarten en schema's voorziene werkje is tevens een ideale wegwijzer, boordevol (achtergrond)informatie, voor wie Wallonië bezoekt.
Ook Monologen met Jozef Deleu (Uitgeverij Kritak, Leuven 1993, 129 pp.), een boek gebaseerd op gesprekken en correspondentie van Filip Rogiers met de bekende Vlaamse schrijver, cultuurcriticus en hoofdredacteur van Ons Erfdeel, is een gids. Een gids voor wie het denken van Deleu over cultuur in het algemeen en over cultuur, cultuurpolitiek en kritiek in Vlaanderen (beter) wil leren kennen. Rogiers heeft zijn tekst in een hechte, goed doordachte thematische structuur gegoten, waarin hij het denken van Deleu coherent reconstrueert. De centrale as van dat denken wordt gevormd door de tegenstelling spiritualiteit - materialiteit. Deleu verzet zich tegen het overwicht van het materialisme en kapitalisme in onze wereld, en stelt daar de spirituele en culturele waarden tegenover. Materialisme leidt volgens hem tot zelfgenoegzaamheid, conservatisme, kritiekloosheid, volgzaamheid. Cultuur verbindt Deleu
| |
| |
met humanisme, openheid, verheffing, beschaving, creativiteit, mondigheid, identiteit, kwaliteit, solidariteit. Cultuur en spiritualiteit verschaffen de mens middelen om zich te ontworstelen aan de natuurlijke beperkingen van het aardse bestaan; ze geven een betekenis aan het leven. Deleu heeft een permanente argwaan tegenover alles wat gevestigd is en iedereen die macht bekleedt. Zijn voornaamste kritiek op de Vlaamse Beweging is dat de Vlaamse elite ging vegeteren op haar nieuwverworven rijkdom; ze ruilde vrijmoedigheid en creativiteit in voor volgzaamheid en zelfvoldaanheid. Deleus kritiek op de Vlaamse Beweging, op de Vlamingen die hun land en volk in de eerste plaats als een commercieel produkt beschouwen, vindt men ook terug in een recente bundeling van zijn negen beroemdste redevoeringen onder de titel van een ervan: De pleinvrees der kanunniken (Meulenhoff/Kritak, Amsterdam/Leuven 1993, 134 pp. fl. 32,50; BF 650). Deze toespraken bevatten een aantal provocerende standpunten die Deleu de afgelopen tien jaar over de Nederlandse taal, over cultuur en cultuurbeleid in Vlaanderen innam. Zo stelt hij - bijvoorbeeld - dat Vlaanderen een steeds grotere neiging tot bekrompenheid vertoont, maakt hij zich zorgen over een (ook) door de media georganiseerde ‘debilisering’ van de massa, hekelt hij het gebrek aan overheidsingrijpen op de Vlaamse cultuurmarkt en waarschuwt hij voor de verregaande politisering van het culturele leven. Deleu doet krachtige uitspraken. Men hoeft het met de inhoud ervan niet altijd eens te zijn: het belangrijkste is dat ze tot nadenken dwingen, dat ze in Vlaanderen het kritische denken mee in beweging houden. En dat is een van Deleus grootste bijdragen aan het proces van de Vlaamse emancipatie.
| |
Bibliografie
Brouwers, J. ‘De tragische grandeur van Brussel’, in: HP/De Tijd 1 november 1992, 25. |
Brugmans, H. ‘Het verfomfaaide Brussel’, in: Ons Erfdeel 36-4 (1993), 621-623. |
Bukman, B. ‘In een ander land’ in: HP/De Tijd 20 november 1992, 40-44. |
Jensma, F. ‘Koning Boudewijn laat stevige nationale identiteit na, in: NRC-Weekeditie 17 augustus 1993. |
Persmap Weet je, in Wallonië. Davidsfonds, Leuven 1992. |
Platel, M. Het Nieuwe België - Andere Belgen. Knokke-Heist: Cre art, 1993. |
Reynebeau, M. ‘De geest kan waaien als hij wil’, in: Knack 7 april 1993, 40. |
Ruys, M. ‘De Belgische staatshervorming’, in: Ons Erfdeel 36-4 (1993), 521-527. |
|
|