Neerlandica extra Muros. Jaargang 1994
(1994)– [tijdschrift] Neerlandica extra Muros / Internationale Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 24]
| |
Het Nederlands als Intereuropese hulptaal?
| |
Het Nederlands in eenwordend EuropaBij de huidige ontwikkelingen in Europa maken velen zich zorgen over de toekomst van het Nederlands als cultuurtaal en zijn bang voor een verdere opmars van de belangrijke Europese voertalen, het Engels maar ook het Frans en Duits. Een enkeling daarentegen pleit er juist voor zo snel mogelijk te komen tot één algemene Europese cultuurtaal, die dan wel wordt aangeduid als Inter-Europees - als ware het een nog te creëren of nog uit te kiezen taal -, in de praktijk het Engels.Ga naar eind(2) In zijn bijdrage aan deze discussie van 1991 ‘Nederlands als twaalfde wereldtaal’Ga naar eind(3), laat de Londense hoogleraar R. Salverda zien dat in het debat over de toekomst van het Nederlands sprake is van ‘enerzijds een ondoordacht en oppervlakkig internationalisme tegenover anderzijds een vooral emotioneel gevoed nationalisme’. Hij pleit ervoor om in de discussies een duidelijker onderscheid te maken tussen politiek-staatkundige autonomie én sociaal-culturele en linguïstische autonomie. Men kan in Europa immers tegelijkertijd én streven naar meer politieke en economische integratie én streven naar behoud van de culturele en linguïstische diversiteit. De vraag is natuurlijk of bij een eventuele opmars van het Engels of van een andere taal als Intereuropese voertaal, het Nederlands hierdoor in zijn bestaan bedreigd zal worden. De Amsterdamse hoogleraar A. de Swaan meent in zijn opstel van 1990 ‘Het Nederlands in het Europese talenstelsel’Ga naar eind(4) stellig van niet. Het Nederlands is naar zijn mening springlevend, kerngezond en niet bedreigd. Binnen het | |
[pagina 25]
| |
wereldtalenstelsel (rond 6.000 talen) behoort het Nederlands tot de grote wereldtalen en komt het alleen al naar het aantal sprekers van ruim twintig miljoen op de 35ste à 40ste plaats van de wereldranglijst. Kijkt men bovendien naar andere factoren - zoals het opleidingsniveau van de sprekers, de oplage van kranten en boekuitgaven, de zendtijd van Nederlandstalige radio en televisie en de luister- en kijkdichtheid -, dan komt het Nederlands wellicht zelfs op de twaalfde plaats in de wereld. Toch heeft het Nederlands als voertaal, als intermediair tussen ander talen, nauwelijks betekenis, terwijl juist het gebruik van andere Europese talen als lingua franca - Frans, Duits, maar vooral Engels - alleen maar toeneemt. De Swaan voorspelt dan ook dat in Nederland meer en meer een ‘diglossie’ zal ontstaan: het Nederlands wordt gebruikt voor alledaags gebruik en als taal van het binnenlands bestuur en ambtelijk apparaat; het Engels wordt gebruikt als internationale bestuurlijke en wetenschappelijke taal, voor zakelijke en technische verslaggeving, internationale handel en verkeer, toerisme en amusement. Een bedreiging voor het Nederlands is dit volgens hem niet, want daarvoor is het als landstaal te stevig gevestigd. Begin 1993 heeft ook de Leidse emeritus-hoogleraar E.M. Uhlenbeck in zijn artikel ‘De dreiging van snelle taalsterfte: een sinds kort onderkend mondiaal probleem’Ga naar eind(5) aannemelijk gemaakt dat het Nederlands niet tot de groep bedreigde talen in de wereld behoort. Geruststellend is immers dat het Nederlands nog op grote schaal als moedertaal wordt aangeleerd en het de taal is van ruim twintig miljoen sprekers. Bovendien wordt het Nederlands als officiële taal van Nederland en Vlaanderen op grote schaal onderwezen en als voertaal van de media gebruikt, en is het tenslotte een taal met een omvangrijke levende letterkunde. Deze vier factoren maken dat het Nederlands behoort tot de groep relatief ‘veilige’ talen. Toch wordt de positie van het Nederlands wel meer en meer verzwakt door onder meer het toenemend gebruik van het Engels in wetenschappelijke publikaties en contacten, het toenemend gebruik van Engels - en ook Frans en Duits - in het internationale bedrijfsleven, het toenemend ontlenen van Engelse woorden en uitdrukkingen, het toenemend in aanraking komen met vreemde talen via televisie en vakantie, het toenemend gebruik van andere talen dan het Nederlands, zoals Marokkaans en Turks. Bovendien, meent Uhlenbeck, blijkt bij de bevolking weinig van nationale gevoelens van gehechtheid aan de eigen taal. Nederlanders gaan er maar al te graag toe over in buitenlandse contacten het Nederlands te verwisselen voor Engels of voor een andere door hen geleerde taal, hoe onvoldoende men deze taal ook beheerst.Ga naar eind(6) Dat de Nederlanders snel geneigd zijn hun eigen taal in te ruilen voor een andere, werd overigens ook al enkele eeuwen geleden gemeld. Zo beklaagde bijvoorbeeld in 1674 Gouverneur-Generaal van Nederlands-Indië J. Maetsuyker zich over de situatie te Batavia, waar de opmars van het ‘verbasterde’ Portugees het Nederlands volledig dreigde te verdringen: ‘Het voortsetten van de Nederlantse tale [...], hebben wy doorgaens behertigt, als wetende, hoeveel de vastigheyt van den staat daaraan gelegen zy, dogh tot nogh toe, soo het schynt, alles te vergeefs, alsoo de | |
[pagina 26]
| |
Portugese tale daartegen aangroeyt ende genougsaam de overhandt behout, meest door een dwaasheyt van onse eijgen Nederlanders, die het voor soo groote eere houden een vremde taal te connen spreken, hoe vuyl en corrupt die oock zy, dat geen interest van staat nogh eere van onze natie daartegen in consideratie connen comen’.Ga naar eind(7) Ook de Leidse hoogleraar J.W. de Vries ziet in zijn artikel van mei 1993 ‘Het Nederlands na 2000: een taal van semi-speakers?’Ga naar eind(8) de toekomst van het Nederlands niet zo somber: het Nederlands is immers voor de meeste Nederlanders én moedertaal én thuistaal én cultuurtaal. Enig functieverlies van het Nederlands is door de toenemende internationalisering onmiskenbaar en ook onvermijdelijk, maar zolang het de taal is van de media, de overheid, het onderwijs, kortom van het gehele openbare leven, wordt het Nederlands hier niet werkelijk door bedreigd. Allerlei taalecologische factoren zijn gunstig genoeg voor de toekomst van het Nederlands, niet in het minst ook door de institutionele ondersteuning van de Nederlandse taal via de Nederlandse Taalunie. De enige reële bedreiging van het Nederlands als cultuurtaal komt, meent ook De Vries, voort uit de weinig nationalistische houding van veel Nederlanders tegenover hun eigen taal. Als er geen krachtige taalpolitiek wordt gevoerd om de taaltrouw in Nederland - in Vlaanderen is die wel in voldoende mate aanwezig - te versterken, voorziet De Vries een uiterst somber scenario: ten gevolge van de internationalisering zal de functie van het Nederlands als cultuurtaal meer en meer worden overgenomen door het Engels, het Nederlands zal worden teruggedrongen naar het domein waar het nog slechts als thuistaal functioneert, tot het uiteindelijk ook die functie zal kwijtraken en volledig ten onder gaat. Een toenemende tweetaligheid - noodzakelijk voor economie, wetenschap en de Europese politieke ontwikkeling - wordt op zich nauwelijks gezien als een bedreiging voor het Nederlands. De Swaan en Uhlenbeck pleiten beiden zelfs voor meer aandacht voor het onderwijs van de moderne talen, vooral het Engels. Verbreiding van het Engels en van andere vreemde talen kan immers ook helpen de Nederlandse culturele produktie buiten de grenzen uit te dragen. Uhlenbeck pleit daarnaast voor een actieve taalpolitiek om ervoor te zorgen dat ook in de verre toekomst het Nederlands ‘als moedertaal van de Lage Landen in alle domeinen van taalgebruik’ blijft functioneren, waarbij vooral het onderwijs in de Nederlandse taalbeheersing op alle niveaus van onderwijs veel meer aandacht zou moeten krijgen. De Swaan noch Uhlenbeck gaan overigens zo ver te pleiten voor een verregaand tweetalige Engels/Nederlandse samenleving - zoals Liesbeth Koenen voorstaat in haar artikel uit 1992 ‘Bedreigd Nederlands’Ga naar eind(9) -, laat staan voor het accepteren van het Engels als officiële taal van Nederland naast het Nederlands. Een dergelijk voorstel werd begin 1991 wel gedaan in de beschouwing ‘Onze taal als twistappel’Ga naar eind(10) van J.A.A. van Doorn. Deze schetst een tweesporenbeleid, waarbij Nederlands en Engels voor alle Nederlanders gelijkelijk toegankelijk worden gemaakt en gelijkelijk verplicht gesteld. Dergelijke verstrekkende voorstellen roepen vrij gemakkelijk nogal emotionele reacties op. Minder | |
[pagina 27]
| |
verstrekkende voorstellen doen dat overigens ook, zoals bijvoorbeeld te zien was in de opgewonden discussies naar aanleiding van enkele onhandige uitspraken van de Minister van Onderwijs en Wetenschappen, J.M.M. Ritzen, over het gebruik van het Engels als voertaal op de Nederlandse universiteiten. Deze kwestie heeft inmiddels geresulteerd in het besluit van de Tweede Kamer om het Nederlands te beschermen in alle onderwijswetten en om allochtonen te verplichten Nederlands te leren. Verder nog dan Van Doorn gaat overigens het eveneens in 1991 gehouden nogal extreme pleidooi van de Heerlense hoogleraar H. van den BerghGa naar eind(11) voor het invoeren in Europa van één lingua franca ter vervanging van de veelheid van Europese cultuurtalen, voor het Intereuropees [lees: Engels] als Europese eenheidstaal. Het zou immers buitengewoon oneconomisch, onpraktisch en verkwistend zijn als alle talen binnen Europa gehandhaafd zouden worden. Volgens Van den Berg is het onvermijdelijk dat één gemeenschappelijke taal zal worden aangewezen die als bestuurlijke taal de rol zal moeten vervullen van het Latijn in de middeleeuwen of van het Frans in de achttiende en negentiende eeuw, en die tevens als gemeenschappelijke taal zal fungeren van de wetenschap, handel en industrie. Voor hiermee gepaard gaand cultuurverlies is hij niet bang, want ‘nooit staat of valt [een] cultuur met de taal waarin men zich toevallig uitdrukt’. Er zal zelfs eerder sprake zijn van cultuurverrijking: ‘Het mengvat van culturele invloeden dat dan ontstaat, zal de nationale culturen ongetwijfeld positief beïnvloeden en tot bloeiende nieuwe vormen en prestaties bewegen’. Van den Bergh gaat er dan ook van uit dat het Nederlands op den duur de functie van cultuurtaal zal kwijtraken, waarna het nog als streektaal zal voortbestaan of ten slotte nog slechts als een ‘dode’ taal, alleen nog voortbestaand in geschrifte. | |
Nederlandse plannen voor een wereldhulptaalVerstrekkende voorstellen als die van Van den Bergh of Van Doorn zijn overigens niet nieuw. En ook is een scenario als dat van De Vries voor het teloorgaan van het Nederlands als cultuurtaal helemaal niet zo ondenkbaar. Duidelijk blijkt dit bijvoorbeeld in de discussies die een halve eeuw geleden in Londen zijn gehouden, waar tijdens de Tweede Wereldoorlog op Nederlands initiatief door een internationaal gezelschap een verstrekkend taalpolitiek plan werd ontworpen voor een naoorlogse wereldhulptaal.Ga naar eind(12) In mei 1942 had namelijk een door de Nederlandse regering in ballingschap te Londen ingestelde commissie de wenselijkheid naar voren gebracht van ‘invoering van een verplicht gestelde tweede taal voor ieder burger van alle beschaafde landen’. Door invoering van één algemene wereldtaal zou immers het internationale verkeer worden vergemakkelijkt, vrijere gedachtenwisseling zou mogelijk zijn, en hierdoor - in tijden van oorlog geen onbelangrijk argument - een beter onderling begrip bij de verschillende volkeren. Het was overigens geenszins de bedoeling dat deze wereldtaal de andere talen en dialecten volledig zou gaan vervangen, maar elk land zou in elke vorm van onderwijs deze wereldtaal als verplicht leervak moeten invoeren. Over de vraag welke taal dan | |
[pagina 28]
| |
wel als zodanig dienst zou moeten doen, was men het overigens al gauw eens geweest: het Engels was immers reeds dé meest verbreide taal in de wereld. Welk een heerlijk perspectief als straks de radio-uitzendingen, films, boeken en tijdschriften van de gehele wereld - alle in het Engels als wereldtaal - ook in de gehele wereld begrepen zouden worden. Ter verwezenlijking van de plannen wordt vervolgens contact gezocht met de andere tijdelijk in Londen verblijvende regeringen. Alle aangeschreven ministers van onderwijs - van België, het Frans Nationaal Comité, Griekenland, Joegoslavië, Noorwegen, Polen en Tsjechoslovakije - reageren positief, en al begin november 1942 kan de internationale Commission for the Discussion on an Auxiliary World Language officieel worden geïnstalleerd door de Nederlandse minister van onderwijs, kunsten en wetenschappen, G. Bolkestein (1939-45), de grootvader van de huidige VVD-fractieleider. In zijn welkomsttoespraak - uiteraard in het Engels - spreekt minister Bolkestein er zijn spijt over uit dat de keuze voor het Engels als wereldtaal wel ten koste zal moeten gaan van die andere door eenieder zo geliefde taal: ‘I understand that the conditions for the realization of English as a world language are not the same in the different countries you represent, especially when a country like Belgium for instance, has already two languages. Neither do I forget, that in the case you would favour accepting English as a world language, you would do so with some regret, when you think of another foreign language, dear to you as it is to me. I mean “la belle langue française”. But we have to accept the actual situation: English is a language already spoken by more millions of people than any other language. If we accept the idea of a world language, here lies the best choice.’ Over het feit dat de keuze voor het Engels ook verregaande consequenties zou hebben voor de andere landstalen - voor het Nederlands bijvoorbeeld - wordt met geen woord gerept. Medio 1943 presenteert de commissie haar conclusies aan de acht betrokken regeringen, terwijl inmiddels ook Engeland en Amerika zich geïnteresseerd hebben getoond. De wenselijkheid om in de toekomende naoorlogse wereldorde over een algemene wereldhulptaal te kunnen beschikken, wordt unaniem onderschreven. Hierdoor zouden immers de taalkundige voorwaarden geleverd worden voor hechtere internationale samenwerking, beter onderling begrip der volkeren, en aldus voor een vreedzamere wereld. Dat het Engels trouwens zonder meer de beoogde wereldtaal zou moeten worden, is voor de internationale commissie helemaal niet zo'n uitgemaakte zaak. Uitgebreid laat men in elk geval de verschillende alternatieven de revue passeren. Een kunstmatige taal als het esperanto wordt zonder meer verworpen, als ‘dode’ taal zonder moedertaalsprekers en zonder wordingsgeschiedenis, traditie of literatuur. Maar welke van de grote ‘levende’ talen - Duits, Engels, Frans, Italiaans, Russisch of Spaans - kan dan wel in aanmerking komen? Duits | |
[pagina 29]
| |
en Italiaans zullen na de oorlog uiteraard nooit meer een kans mogen krijgen als internationale voertaal. Spaans is buiten het eigen taalgebied nauwelijks bruikbaar. En Russisch is een veel te moeilijke taal om buiten Oost-Europa dienst te kunnen doen als wereldtaal. De ‘kleinere’ levende talen komen uiteraard in deze discussie - tekenend genoeg - in het geheel niet ter sprake. Alleen Engels en Frans komen aldus in aanmerking om de internationale hulptaal te worden. Een duidelijke keus hiertussen wordt echter niet gemaakt, hoewel algemeen wél de verwachting is dat in de toekomst het Engels de dominante internationale voertaal zal worden. Voorgesteld wordt daarom vooralsnog beide talen te accepteren als internationale voertalen, maar tegelijkertijd overal ter wereld via het onderwijs in de eerste plaats het Engels te propageren. Van alle mooie plannen komt echter niet veel terecht. Van een internationale poging om het Engels - en eventueel ook het Frans - de wereldhulptaal te maken, wordt na de oorlog niets meer vernomen. Gevoed door de patriottische sfeer van naoorlogs Nederland, wordt in Nederland in elk geval eerder gedacht aan versterking van de positie van het Nederlands dan aan die van het wereld-Engels. Illustratief hiervoor is bijvoorbeeld een protest in november 1945 van de bekende Leidse jurist R.P. Cleveringa, tegen het openbare gebruik van allerlei Engelse woorden, opschriften en uitdrukkingen: ‘Men wekt den indruk, dat kennis van het Nederlandsch niets waard is, [d]at het Nederlandsch slechts goed is voor de stal en de keuken. [W]elk een verzuim de wereld te laten zien, dat wij een eigen taal hebben.’Ga naar eind(13) Nog in dezelfde maand wordt daarop deze kwestie van de ‘Engelsche ziekte’ in de ministerraad aan de orde gesteld. Na de oorlog vindt een duidelijke opleving plaats van de aandacht voor de eigen Nederlandse taal. Zo worden nu ook in Nederlands-Indië voor het eerst in de geschiedenis plannen ontwikkeld om het Nederlands als vreemde taal in te voeren in alle vormen van lager onderwijs en het tot lingua franca te maken van Indonesië naast het Maleis.Ga naar eind(14) Begin jaren vijftig zou men eveneens besluiten tot het invoeren van het Nederlands als onderwijsvoertaal op de scholen in Nieuw-Guinea.Ga naar eind(15) Een wereldtaal is het Nederlands hier echter niet meer mee geworden. De dominante wereldvoertaal is inderdaad het Engels geworden, overigens niet als gevolg van het wereldhulptaalplan van de Nederlandse regering te Londen, al had deze wel een vooruitziende blik gehad. | |
Het Nederlands in de Europese toekomstHet is opvallend dat als Nederlanders zich bezig houden met taalpolitiek, zij hun eigen taal nauwelijks verdedigen. Liever werpen zij zich op als verdedigers van een andere taal - in het verleden maar ook nu nog (Van Doorn, Koenen) -, en lijken het Nederlands daarbij vrijwel uit het oog te verliezen. Zelfs worden er voorstellen gedaan die doen denken aan een langzame ‘euthanasie’ van de | |
[pagina 30]
| |
Nederlandse taal (Van den Bergh). Wat dit betreft, is er overigens een opvallend verschil tussen Nederlanders en Vlamingen. Al spreken zij dezelfde taal, het is ondenkbaar dat Vlamingen hun eigen taal, waarvoor zij zo'n lange en moeizame strijd hebben moeten leveren, uit eigen beweging zouden opgeven voor een andere. Het waren recentelijk dan ook vooral de Vlaamse geluiden die ervoor zorgden dat de status van het Nederlands als één van de negen officiële talen van de Europese Unie voorlopig wordt gegarandeerd.Ga naar eind(16) En al eerder was er ook in de discussie over de toekomst van het Nederlands een niet-Nederlander, de Vlaming en directeur van de Stichting Ons Erfdeel, J. Deleu, voor nodig om in 1991 het moedige maar utopische voorstel te doen het Nederlands te maken tot algemene werktaal van de Europese gemeenschap. In het uitzichtloze taalgevecht tussen de grote Europese talen - Engels, Frans, Duits en Spaans - zou zijns inziens het Nederlands best een kans maken als functionele omgangstaal van de Europese Gemeenschap. Het is immers de taal van twee kleine democratieën zonder enige traditie van cultuurimperialisme.Ga naar eind(17) Geen Nederlands als wereldhulptaal aldus, maar wellicht dan toch als Intereuropese hulptaal? |
|