| |
| |
| |
Wie niet horen wil, moet maar voelen
Twee uitspraakmethoden voor het Nederlands aangevuld met uitspraakadviezen op zangpedagogische basis
Maria Garthoff-Zwaan (Amsterdam)
Jarenlang was er binnen het onderwijs van het Nederlands aan anderstaligen weinig materiaal beschikbaar voor docenten om de uitspraak van het Nederlands duidelijk over te brengen op hun studenten. Vaak hing het resultaat af van de aanleg van de student. Soms ook kon het resultaat positief worden beïnvloed door de docent met een toevallige interesse in de richting van uitspraak, maar deze situatie was meer uitzondering dan regel. Wanneer een docent over zo'n toevallige achtergrond beschikte, maakte hij/zij daar dan ook vaak dankbaar gebruik van. Zelf heb ik als docent voor het aanleren van de correcte uitspraak gebruik gemaakt van de basisvaardigheden mij aangeleerd tijdens de zangopleiding, die ik heb gevolgd naast mijn studie Nederlands. Uiteindelijk heeft deze aanpak, gegroeid in de praktijk, geleid tot goede resultaten. De laatste tijd staat de uitspraak zeer in de belangstelling binnen het onderwijs van het Nederlands als Vreemde en Tweede taal en er staat de docenten nu een aantal uitstekende methoden ter beschikking waaruit zij naar hartelust kunnen putten. Toch mis ik in deze methoden een paar zeer eenvoudige adviezen, die anderstaligen kunnen helpen de uitspraak van een aantal moeilijke klanken van het Nederlands heel snel onder de knie te krijgen. Ik zal twee van deze nieuwe methoden bespreken, respectievelijk de uitspraakcursus van J. Coenen en de handleiding uitspraakonderwijs van K. Thio en M. Verboog. Vervolgens zal ik nog wat aanvullingen geven op deze beide methoden in de vorm van een paar eenvoudige zangpedagogische uitgangspunten, die ook gemakkelijk kunnen worden toegepast door docenten zonder zangopleiding.
In de eerste methode:
Josée Coenen, Uitgesproken Nederlands. Een uitspraakcursus voor anderstaligen. Groningen: Wolters-Noordhoff, 1991.
cursistenboek |
ISBN 90-01-18840-0, fl. 28,50 |
docentenboek |
ISBN 90-01-18839-7, fl. 60 |
cassettes (drie) |
ISBN 90-01-18838-9, fl. 85 |
is de auteur erin geslaagd op overzichtelijke wijze uit te leggen hoe de uitspraak van het Nederlands in elkaar zit. Duidelijk wordt uitgelegd hoe het menselijk spraakorgaan werkt. Ook wordt aangegeven wat men moet weten voor het produceren van de juiste klanken:
a. | HOE de lucht stroomt (via de neus of via de mond); |
b. | WELKE STAND organen als mond, tong, stembanden aannemen; |
c. | WAAR ze gemaakt worden (in welk gedeelte van het spraakorgaan). |
| |
| |
Voor het produceren van de klinkers wordt precies duidelijk gemaakt hoe de stand van de mond, de tong en de spanning van de stembanden moet zijn. Bij de medeklinkers wordt zelfs onderscheid gemaakt tussen plof-, wrijf-, vloei- en glijklanken. Al deze verschillen op logopedisch niveau worden tenslotte ondergebracht in duidelijke overzichten. Vervolgens wordt de docent Nederlands als Vreemde- en Tweede taal een schat aan uitgebalanceerd materiaal aangeboden aan de hand waarvan al deze verschillen kunnen worden geoefend. De nadruk van deze uitspraakmethode ligt vooral op de uitspraak van klanken en accenten binnen het woord. Wat minder aandacht krijgt de uitspraak in relatie tot het produceren van zinnen.
De tweede methode:
Karolien Thio en Margreet Verboog, Verstaanbaar Spreken: Een handleiding uitspraakonderwijs voor docenten Nederlands als tweede taal. Muiderberg: Coutinho, 1993. ISBN 90-6283-897-9. fl. 22,50
besteedt niet zoveel aandacht aan het aanleren van de individuele klanken van het Nederlands. De auteurs leggen in dit uitspraakprogramma, mijns inziens zeer terecht, het accent bij de onderdelen klemtoon, zinsaccent en intonatie, die ook zeer bepalend zijn voor de begrijpelijkheid en de verstaanbaarheid van de spreker. Verstaanbaar Nederlands bestaat uit twee delen: een theoriegedeelte en een deel met oefeningen. In het theoriegedeelte wordt een groot aantal factoren betrokken, die bij verstaanbaarheid een rol spelen, zoals: klemtoon, schwa (hieraan wordt veel aandacht besteed), zinsaccent, intonatie, ritme, uitspraak van de medeklinkers, uitspraak van de klinkers, uitspraak van de klanken, stemvolume, spreektempo, woordbinden en non-verbale communicatie. In het tweede deel worden de uitgewerkte oefeningen aangeboden, die behalve voor onmiddellijk gebruik ook dienen als voorbeeld voor docenten om zelf oefeningen te maken met eigen woorden en teksten. De opgenomen oefeningen zijn vooral bedoeld voor half-gevorderde en gevorderde taalleerders, omdat beginners eerst de tijd moeten krijgen volgens de auteurs, om aan de nieuwe taal te wennen, voordat de docent tot correctie dient over te gaan.
| |
Uitspraakadviezen op zangpedagogische basis
Het zal duidelijk zijn dat door beide hier besproken methoden grote hiaten zijn opgevuld binnen het onderwijs van het Nederlands met betrekking tot de uitspraak. Deze hiaten bevinden zich echter voornamelijk op een nog vaak moeilijk overdraagbaar technisch niveau, waardoor de docent meestal erg lang moet wachten voordat enige verbetering hoorbaar is. Voor het verbeteren van verschillende uitspraakonderdelen bestaat echter, naar mijn ervaring, een veel snellere weg, gebaseerd op de overdracht van het gevoel dat ontstaat bij de produktie van deze onderdelen in de uitspraak. Binnen de zangpedagogiek bestaat een eeuwenlange traditie in relatie tot het overbrengen van gevoel met
| |
| |
betrekking tot klankproduktie.
Dat ik niet als enige op het idee kwam zang- en spreekonderricht met elkaar te verbinden blijkt wel uit het feit dat reeds aan het eind van de negentiende eeuw binnen de zangpedagogiek een boekje het licht zag, waarin, zoals de titel Spreken en zingen al doet vermoeden, de relatie werd gelegd tussen spreken en zingen. Het idee, op deze wijze anderstaligen de uitspraak van het Nederlands te onderwijzen, is echter pas ontstaan toen ik merkte dat uitspraakverbetering bij de student vrijwel meteen intrad, zodra ik in staat was het juiste gevoel over te brengen met betrekking tot de produktie van een klank of een combinatie van klanken. Dit inzicht heeft zich de laatste jaren in de praktijk van docent Nederlands als Tweede en Vreemde taal ontwikkeld tot een werkbare onderwijsstrategie in relatie tot uitspraak, waarvan ik ter verduidelijking een paar voorbeelden zal geven, zonder echter de pretentie te hebben dat het hier om een geheel uitgewerkte methode of handleiding gaat.
| |
UU, OE, EU en UI
Het is binnen het woordniveau om mee te beginnen bijvoorbeeld voor veel anderstaligen heel erg moeilijk het verschil te laten horen (en te ondergaan) tussen klanken als UU en OE en EU en UI. Om dit probleem te lijf te gaan teken ik een hoofd (een cirkel met twee ogen, een neus en een mond) op het bord. Vervolgens leg ik uit welke plek in het gezicht men moet VOELEN voor de juiste klankproduktie, zoals mij is aangeleerd tijdens de zangopleiding. Een goede UU moet men voelen tussen de ogen; bij het produceren van deze klank moet men zelfs het gevoel hebben dat hij tussen de ogen vandaan komt. Ook een gevoel in neus en konen kan helpen een goede UU tot stand te brengen. De UU moet in ieder geval gevoeld worden als klank die de hoogste plek in het gezicht inneemt. Dit alles wordt natuurlijk door de docent ter plaatse gedemonstreerd en het zal duidelijk zijn dat deze demonstratie in de praktijk beter tot zijn recht komt dan op papier. Het verdient dan ook aanbeveling om bij het lezen hiervan een spiegel te hanteren.
Onder de UU zit de plek in het midden van het gezicht waar de OE gevoeld moet worden en vooral het laten voelen van het verschil in plaatsing in het gezicht van UU en OE maakt duidelijk hoe beide klanken van elkaar verschillend en correct gemaakt kunnen worden. Als extra hulpmiddel bij de OE, om de lipspieren goed te kunnen voelen en te gebruiken, kan de voorstelling dienen deze klank op dezelfde manier te maken als de OO, alleen met een wat kleinere mond, alsof deze opening met twee touwtjes als een beursje wordt dichtgetrokken.
Direct onder de OE moet de EU geplaatst worden; bovendien moet deze klank meer ontspannen aanvoelen dan de OE.
De UI moet echter het meest ontspannen aanvoelen van de vier genoemde klanken en dient het meest onderin het gezicht gevoeld te worden. Dat ontspannen gevoel in de onderkant van het gezicht om de juiste UI te produceren kan worden bereikt door de suggestie te wekken de kin naar omlaag te laten
| |
| |
vallen (‘hij valt er heus niet af’). Wel moet er op worden gelet dat de UI voorin de mond uitgesproken moet worden; te veel naar achteren gevoeld, vervormt hij makkelijk tot een AU.
| |
Korte en lange klinkers
Een ander moeilijk uitspraakonderdeel, het horen en maken van differentiatie tussen korte en lange open klinkers, zoals A/AA, O/OO, I/IE, E/EE, en U/UU kan de docent op dezelfde manier benaderen.
Een goede duidelijke A moet in de wortels van de boventanden gevoeld worden, om deze klinker te verlengen wordt de mond wat wijder gemaakt, hetgeen een wat ruimer gevoel moet geven.
De O zit midden in de mondholte, voor de OO wordt de mondopening wat kleiner. Zoals eerder gezegd moet deze voor de OE nog iets kleiner worden. De reeks O- OO- OE is dan ook een goede oefening om het aantrekken van de lipspieren te voelen. Bovendien kan de student ervaren dat de klank van O, via OO naar OE steeds verder voorin de mond wordt gemaakt.
De I wordt op dezelfde plaats als de O gevoeld, echter niet met ronde maar met brede lippen gemaakt. Om de I te verlengen tot IE moeten de lippen nog iets breder worden en moet bovendien de bovenkant van het gezicht gevoeld worden (de IE zit voor het gevoel dicht bij de UU).
De E bevindt zich achter de I in de mondholte, maar moet met een wat bredere mond worden uitgesproken. Voor het produceren van de EE hoeft de mond alleen maar iets breder te worden en moet de klank iets naar voren komen.
Voor de U moet de spreker een nogal dom en ontspannen gevoel hebben, wat zich onder in het gezicht bevindt, de UU brengt echter een daaraan nogal tegengesteld gevoel teweeg: deze klank moet zich zoals gezegd helemaal boven in het gezicht bevinden en brengt bovendien veel meer spanning in de gezichtsspieren met zich mee.
| |
Combinaties van medeklinkers en tweeklanken
Het combineren van voor taalleerders moeilijke medeklinkers kan men laten oefenen door in het begin makkelijke en vervolgens moeilijker combinaties te laten ‘proeven’, zoals bijvoorbeeld: DR, TR, PR, BR, GR, KR, in woorden als: dropje, trekken, praten, breken, groeien, krijgen enz. Deze reeks begint met de combinatie DR, omdat de D op dezelfde plek met de tong tegen de tanden wordt gevoeld als de R. Voor de R is het alleen nodig extra lucht tussen tong en tanden door te blazen. Met behulp van de combinatie DR zijn veel studenten dan ook voor het eerst in staat een goede R voorin de mond te produceren. Wanneer de R eenmaal op de juiste manier gevoeld wordt, is het mogelijk verder te oefenen met moeilijker combinaties van lipklinkers met R als PR en BR, omdat lipklinkers dicht bij de plaats van de R zitten. Indien problemen ontstaan bij het maken van verschil tussen P en B is het aan te raden een vinger tegen de lippen te plaatsen, waardoor het verschil in lipspierspanning beter gevoeld kan
| |
| |
worden. Als de combinaties van lipklinkers met R op hun plaats zitten, kan pas verder worden gegaan met combinaties van keelklinkers met R, als GR en KR. Deze keelklinkers zitten het verst van de R vandaan, waardoor ze het moeilijkst samen met de R gevoeld kunnen worden en waardoor ze ook het moeilijkst te reproduceren zijn.
Zelfs tweeklanken als EEUW en IEUW kunnen voor de juiste uitspraak via het gevoel worden benaderd. Beide tweeklanken vereisen dezelfde mondstand, die zich tijdens de klankproduktie van breed naar smal ontwikkelt, alleen het verschil in plaatsing van de klank kan het onderscheid tussen beide tweeklanken tot stand brengen. De klankcombinatie IEUW moet hoger in het gezicht worden gevoeld dan de combinatie EEUW.
Uit de hier gegeven voorbeelden blijkt heel duidelijk, dat een groot aantal uitspraakproblemen in principe kunnen worden opgelost met behulp van de overdracht van het juiste gevoel dat men ondergaat bij de produktie van klanken en klankcombinaties. De docent hoeft in de meeste gevallen slechts bij zichzelf te rade te gaan om zich bewust te maken van hetgeen hij/zij precies voelt bij de produktie van klanken en klankcombinaties, zodat dit gevoel kan worden overgebracht op studenten die problemen hebben met de uitspraak van het Nederlands, waardoor zij in staat zijn die op te lossen.
| |
Oefenmateriaal
Door het laten oefenen met zinnen waarin woorden met moeilijke klanken en klankcombinaties voorkomen, kan men tegelijkertijd aandacht besteden aan woordaccent, zinsmelodie en zinsritme. Daarom kunnen deze zinnen het best worden voorgelezen door de docent en vervolgens worden meegelezen en daarna nagelezen door de taalleerder. Dit soort zinnen kan, aangepast aan het te behandelen uitspraakonderdeel, door de docent zelf worden gemaakt. Oefenzinnen als:
‘Het kuiken van de boer zat op een stoel bij het vuur naast de schuurdeur.’
kunnen worden gebruikt om het verschil tussen de UU, OE, EU, en UI te kunnen horen en te reproduceren. Om het verschil tussen korte en lange klinkers duidelijk te maken bijvoorbeeld de oefenzinnen:
‘Vandaag is het geen zaterdag, maar maandag’, of
‘Deze vieze vis lust ik niet meer’.
Voor het oefenen met combinaties van moeilijke medeklinkers zoals DR, TR, PR, en BR kan men zinnen gebruiken als:
‘Vanmiddag ga ik dropjes kopen bij de drogist, omdat ik zo verkouden ben’ en ‘Ze droogt haar druipende haren, want ze is drijfnat geworden in de regen’, of ‘Hij probeert in een week een trui te breien, maar zo'n groot karwei krijgt hij nooit op tijd af’.
| |
| |
Maar gelukkig kan men nu ook gebruik maken van het wat meer uitgebalanceerde materiaal uit de recent gepubliceerde uitspraakmethoden. Het wat oudere zangpedagogische materiaal is daarvoor niet meer zo geschikt. Om moeilijke tweeklanken te oefenen kan men bijvoorbeeld geen gebruik meer maken van zinnen als:
‘Een flinke Zeeuw kijkt naar een meeuw en een spreeuw,
die op nieuw zich rollen in de sneeuw.
Op eens ziet hij een leeuw, en met woest geschreeuw,
hieuw de flinke Zeeuw in op den leeuw.’
zonder de student in een wereld van onbegrip achter te laten.
| |
Bibliografie
Coenen, J. Uitgesproken Nederlands: Een uitspraakcursus voor anderstaligen. Groningen, 1991. |
Eldar, A.E. Spreken en zingen, in verband gebracht met de Nederlandsche taal. Tiel, 1897. |
Thio, K. & Verboog, M. Verstaanbaar spreken: een handleiding uitspraakonderwijs voor docenten Nederlands als tweede taal. Muiderberg, 1993. |
|
|