Neerlandica extra Muros. Jaargang 1990
(1990)– [tijdschrift] Neerlandica extra Muros / Internationale Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 21]
| |
Vogels van diverse pluimage
| |
[pagina 22]
| |
spreken. Dank zij de moderne media zijn ze de vormen van informatieo-verdracht die - althans extra muros - het vaakst en het makkelijkst binnen het bereik van de cursist komen. Misschien kan nog een inspanning geleverd worden op het gebied van de syntaxis. We begrijpen bijvoorbeeld niet waarom de passieve constructie ‘... worden Nederlanders steeds vaker in hun eigen taal toegesproken’ vervangen werd door de men-zin ‘... spreekt men Nederlanders steeds vaker in hun eigen taal toe’ (p. 4), die niet alleen minder vlot klinkt, maar lexicaal moeilijker wordt door de lange tang tussen spreekt en toe. Ook lijkt het ons vreemd dat ‘Nutricia deed iets anders’ vervangen is door het informatie-armere ‘N. deed dat niet’, te meer daar in het Basiswoordenboek de constructie iets anders zowel onder iets als onder anders vermeld staat. Nog meer dergelijke voorbeelden zouden kunnen worden aangehaald, wat echter niet belet dat de bewerking van de teksten in dit tweede nummer - ook stilistisch - voortreffelijk genoemd mag worden. De cassette - met de bewerkte tekst op de A-kant en de onbewerkte op de B-kant - is van uitstekende kwaliteit. We wensen Pasklaar 2 dan ook veel succes toe en zien graag een derde nummer tegemoet. Het cursuspakket Kunt u me helpen? omvat een tekstboek, hulpboeken in het Engels, Arabisch, Frans, Indonesisch, Turks, Spaans en Nederlands, een docentenbijlage en twee geluidscassettes (die we niet ter bespreking ontvingen). Van de cursisten is geen voorkennis van het Nederlands vereist. Einddoel is dat ze ‘zich in eenvoudige alledaagse situaties mondeling en schriftelijk kunnen uitdrukken’. Wat de methode betreft, is geprobeerd ‘tot een synthese te komen tussen een grammaticale aanpak enerzijds en een functioneel-notionele aanpak anderzijds’ (docentenbijlage p. 1). Er wordt een totaal van 1516 lemma's aangeboden, waaronder alle lemma's die voorkomen in de Woordenlijst Elementaire Kennis (F. Beersmans en L. Beheydt, 1983). Dat betekent dat wie de cursus met succes beëindigd heeft het certificaatsexamen Elementaire Kennis moet aankunnen. Het tekstboek begint met een Introductieles uitspraak, waarin de voornaamste klanken van het Nederlands worden geoefend. Omdat door de samenstellers voor deze oefening betekenissen in wezen niet belangrijk geacht worden, wordt de cursist niet verondersteld de woorden die hij leert uitspreken te begrijpen. Op deze introductieles volgen acht lessen. Iedere les bevat tenminste twee uitgangsteksten en twee gesprekken, waarin nieuw te leren en productief te beheersen taalfuncties, grammatica en vocabulaire worden aangeboden. Bovendien bevatten ze ook een aantal structuren en vormen waarmee de cursisten in de desbetreffende les slechts receptief kennis maken en die pas verderop expliciet worden behandeld. Op elke tekst en elk gesprek volgt onmiddellijk een aantal spreek-, schrijf-, luister- en leesoefeningen. De meeste spreekoefeningen zijn van het behaviouristische type: er worden stimuli gegeven waarop de antwoorden (grotendeels) vastliggen. Soms wordt hierbij gebruik gemaakt van pictogrammen, die in het tekstboek staan afgebeeld en ook beschikbaar zijn op poster. Af en toe worden er bij een vraag verschillen- | |
[pagina 23]
| |
de mogelijkheden tot antwoorden gegeven, zodat de cursist kan kiezen wat voor hem van toepassing is. Aan het eind van een les wordt ook wel eens een aanzet tot rollenspel geboden. Over het algemeen wordt de cursist heel weinig ruimte tot zelfexpressie gelaten. Het is dan ook de vraag of door het haast uitsluitend oefenen met (c.q. herhalen van) zinspatronen en taalfuncties het inhoudelijke aspect van de boodschap niet zozeer veronachtzaamd wordt, dat de vaardigheid van de mondelinge expressie in wezen weinig of niet aan bod komt. Leert de cursist op die manier niet in de eerste plaats hoe hij structuuroefeningen mondeling moet oplossen? Het doel van de schrijfoefeningen is ‘het aanleren van spelling, grammatica, zinsbouw en vocabulaire’ (docentenbijlage, p. 5). Deze doelstelling maakt duidelijk waarom in de meeste oefeningen slechts deelvaardigheden van het schrijven aan de orde komen. Het wekt wel enigszins verbazing dat exact dezelfde soort structuuroefeningen (dialoogjes die bestaan uit stimulus en sterotiep antwoord) gebruikt wordt als bij de spreekopdrachten. De oefeningen bij de grammatica bestaan uit losse zinnen (zeer vaak) en uit gatenteksten, die meestal uitgeschreven conversaties zijn. Ook wordt als eerste opdracht voor ‘vrij schrijven’ een strip gepresenteerd waarbij een dialoog gedeeltelijk moet ingevuld worden (oef. 28 bij les 2). Echte geïntegreerde schrijfopdrachten zoals oef. 4 bij les 6 (informele briefjes) zijn een zeldzaamheid. Globaal tekstbegrip is het doel van de luisteroefeningen. Het zijn voor het merendeel gatenteksten die tijdens het luisteren moeten worden ingevuld. Er wordt sporadisch gebruik gemaakt van visueel materiaal, zoals bijvoorbeeld een kaartje waarop de weg ingetekend moet worden aan de hand van een tekst op cassette. De voorbeelden van taalfuncties die in de teksten voorkomen worden in de daaropvolgende oefening herhaald en getoetst door korte dialoogjes. Globale tekstbegripoefeningen zijn echter weinig talrijk. Er zijn twee soorten leesoefeningen: leesteksten en oefeningen waarbij zinnen in een logisch verband geplaatst moeten worden. Deze laatste soort moet dienen ter eerste kennismaking met een grammaticaal onderwerp of een taalfunctie als voorbereiding op productief gebruik. Ze bestaat uit losse dialoogjes van twee of drie zinnen: bij een reeks vragen moet de cursist uit een serie zinnen het logische antwoord kiezen. Het lezen is hier duidelijk ondergeschikt aan de grammaticaen/of taalfunctie-oefening. Bij de schaarse leesteksten (we telden er elf) vonden we nauwelijks opdrachten die specifiek de vaardigheid (of een deelvaardigheid) van het lezen oefenen. Dat is slechts twee keer het geval, namelijk in oef. 20 bij les 6 (bij een serie advertenties uit een lijst de vraag zoeken die van toepassing is bij de desbetreffende advertentie) en in oef. 23 bij les 7 (meerkeuzevragen bij een brief). Verder biedt het tekstboek nog een volledige alfabetische woordenlijst zonder vertaling (die vindt men in de hulpboeken), met verwijzing naar de plaats waar het woord voor de eerste keer voorkomt. Bij elk substantief worden lidwoord en meervoudsvorm gegeven en bij alle werkwoorden worden de hoofdtijden afgedrukt. Bij polyseme woor- | |
[pagina 24]
| |
den staat meestal een stukje context. Behalve een beschrijving van het tekstboek en de hulpboeken geeft de docentenbijlage voor het gebruiksgemak per les een inventarisatie van de taalfuncties en de grammaticale onderwerpen, een leerstofomschrijving en een sleutel bij de oefeningen. De zeven toegevoegde posters met tekeningen, die ook in het tekstboek afgedrukt staan, kunnen dienst doen bij een aantal spreekoefeningen. De hulpboeken moeten dienen als steun, zowel bij het leren als het doceren van de stof. Ter bespreking kregen we het Franse hulpboek, dat met veel zorg is samengesteld door P. de Kleijn. Het bestaat, zoals alle andere hulpboeken uit drie delen: 1. per les, vertalingen van de teksten, vertaalde woordenlijsten en grammaticale uitleg; 2. een algemeen overzicht van de grammaticale onderwerpen; 3. een alfabetische woordenlijst met vertaling en verwijzing naar de teksten en de oefeningen. Ondanks onze op- en aanmerkingen blijft onze algemene indruk dat het cursuspakket zeer systematisch en zeer zorgvuldig is samengesteld. Voor cursisten die met de gebruikelijke grammaticale terminologie vertrouwd zijn, zal de theoretische kennis van de spraakkunst weinig of geen problemen geven: de regels zijn duidelijk geformuleerd en de voorbeelden adequaat. Het tekstboek biedt voldoende gelegenheid om morfologie en syntaxis te oefenen. De taalfuncties komen zowel in de teksten als in de oefeningen overvloedig aan bod. Dit alles zijn echter maar deelvaardigheden. Ons grootste bezwaar betreft een gebrek aan integratie van deze deelvaardigheden: te vaak wordt naar behaviouristische drill gegrepen, zonder dat de communicatieve vaardigheden echt geoefend worden, al heten de opgaven ‘spreek-, luister-, schrijf- of leesoefening’. Daardoor wordt het inhoudelijke aspect van de communicatie te weinig geoefend. Niet alleen in Kunt u me helpen? troffen we belangstelling voor de grammatica aan. In Aanzet tot een grammaticaal Woordenboek beschrijven R. Devos en L. Beheydt een project om een praktisch hanteerbaar naslagwerk tot stand te brengen voor anderstaligen die problemen hebben met de grammatica van het Nederlands. Zo'n woordenboek ‘moet men zich zeer in het algemeen voorstellen als een alfabetisch geordend overzicht van gevallen waarin de taalgebruiker problemen of twijfels heeft op het gebied van de grammatica’. (p. 9) Wat de trefwoorden aangaat, willen de samenstellers de grammaticale terminologie zo spaarzaam mogelijk aanwenden: ze willen - ons inziens terecht - de voorkeur geven aan lexicale items waarvan het gebruik bij anderstaligen aanleiding geeft tot grammaticafouten, zoals bijvoorbeeld veel - vele - velen of zo'n - zulk - zulke. Men kan dit initiatief om twee redenen toejuichen: 1. de ANS is voor veel anderstaligen weinig of niet toegankelijk en daardoor voorziet het project ongetwijfeld in een behoefte en 2. het maakt duidelijk dat lexicon en grammatica niet van elkaar kunnen (c.q. mogen) gescheiden worden. Er is de laatste jaren zoveel tijd en moeite aan het verwerven van het vocabulaire besteed dat een nieuwe aandacht voor de spraakkunst welkom is, op voorwaarde nochtans dat het ook een ver- | |
[pagina 25]
| |
nieuwende aandacht is; er moet op toegezien worden dat men niet in het oude euvel van de systeemscheiding vervalt. Linguïstische systemen (fonologie, morfologie, syntaxis, lexicon) kunnen - mits het aanvaarden van een aantal grensgevallen - theoretisch wel onderscheiden, maar in het taalgebruik niet gescheiden worden. Een goed opgezet grammaticaal woordenboek kan bijdragen om de systeemintegratie te bevorderen. Na een kritisch onderzoek van acht buitenlandse voorbeelden geven de samenstellers een beschrijving van de doelgroep en de inhoud van het referentiewerk dat ze op stapel willen zetten. In de voorlopige inventarisatie van te behandelen rubrieken staan naar onze mening nog te veel technische termen, zoals bijvoorbeeld tempus, transpositie, modaliteit, aspect, oordeelspartikel. De trefwoorden zouden veel concreter gehouden moeten worden. In een laatste hoofdstuk vindt de lezer negen uitgewerkte voorbeelden. De rubrieken worden op drie niveaus behandeld: elementair, intermediair en uitgebreid. Op twee rubrieken gaan we hier nader in: de prepositie en de positiewerkwoorden. Op elementair niveau is de rubriek prepositie voldoende gestoffeerd: de gebruiker kan er het essentiële in vinden. Intermediair wordt alleen het voornaamwoordelijk bijwoord behandeld. Hier zou ons inziens nader moeten worden ingegaan op het gebruik van de achtergeplaatste ‘prepositie’ (summier behandeld op elementair niveau), dat heel wat problemen geeft. Ook de koppels uit/buiten, in/binnen zijn struikel-blokken die aandacht verdienen. In feite zijn de problemen zo talrijk dat ze nauwelijks in één rubriek overzichtelijk behandeld kunnen worden. Er kan misschien overwogen worden een aantal preposities als trefwoord in te voeren en ernaar te verwijzen. Het moeilijke probleem van de positiewerkwoorden is op voortreffelijke manier behandeld. De gegeven regels kloppen niet altijd in alle opzichten (kan het anders?), maar blijven steeds didactisch bruikbaar. Ook zijn zowel de semantische als de syntactische implicaties aan bod gekomen. Er is door R. de Wachter een ons inziens niet erg geslaagde poging ondernomen om een grammaticaal woordenboek samen te stellen: Correct Nederlands van A tot Z (De Sikkel, Malle, 1989). De meeste trefwoorden zijn grammaticale termen: het gaat hier in wezen om een alfabetische herschikking van een aantal hoofdstukken uit de traditionele grammatica met toevoeging van een paar rubrieken taalzuivering onder de trefwoorden Voorzetsels, Woordkeuze en Zuivere Taal. De doelgroep bestaat uit Nederlandstalige middelbare scholieren en studenten. Toch leek het ons nuttig dit naslagwerk te vermelden, omdat de docent Nederlands als tweede of vreemde taal wel geschikt oefenmateriaal voor gevorderden kan vinden in het Oefenboek met apart gebundelde bijbehorende Correctiemodellen. Van deel 1 van Jelle Stegeman: Nederlands, taalcursus voor buitenlanders (Martinus Nijhoff, Leiden) is in 1988 een derde druk verschenen. Er werden slechts enkele details aan de spraakkunst toegevoegd, zodat deze druk zonder bezwaar naast de tweede gebruikt kan worden. Aan de besprekingen van E. Püschel in NEM 41 en 42 kan alleen maar toegevoegd worden dat de didactische aanpak van Stegeman | |
[pagina 26]
| |
en zijn duidelijke aandacht voor kennis van land en volk gelukkige keuzes blijken te zijn.Ga naar eind1 Last but not least vragen we aandacht voor de leesmethode voor anderstaligen van A. van Kalsbeek en R. Stumpel: Op nieuwe leest (M. Nijhoff, Leiden, 1986), die nu aan een tweede oplage toe is. Hier wordt veel meer geboden dan een verzameling teksten met verklaringen en vragen. Op nieuwe leest brengt een hoofdzakelijk op ideeën van Westhoff gebaseerd oefenprogramma, waarmee cursisten die ongeveer 2.500 woorden passief beheersen progressief de deelvaardigheden van het lezen leren verwerven. Het Cursistenboek biedt een gevarieerde keus aan teksten met veel aandacht voor de Nederlandse samenleving. De oefeningen - allemaal van het doe- of ‘problem solving’-type - zijn duidelijk geformuleerd, vlot uitvoerbaar en makkelijk controleerbaar. In het Docentenvboek worden alle aanwijzingen gegeven om de teksten optimaal te gebruiken. Op nieuwe leest is meer dan een cursus. Het pakket kan voor de docent die teksten wil lezen dienst doen als een methodologisch handboek met voorbeelden. Meer dergelijk cursusmateriaal voor andere vaardigheden is welkom. |
|