Neerlandica extra Muros. Jaargang 1990
(1990)– [tijdschrift] Neerlandica extra Muros / Internationale Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 14]
| |||||||||||||||||||||||||||
Word ik straks de mantel uitgeveegd?Ga naar eind1.
|
(1a) | De automobilisten worden aangeraden de E5 zoveel mogelijk te vermijden. |
(1b) | De automobilisten wordt aangeraden de E5 zoveel mogelijk te vermijden. |
In het Engels correspondeert met (1a)
(2) | Motorists are recommended to... |
Het Duits houdt het bij de structuur van (1b)
(3) | Den Autofahrern wird empfohlen,... |
Een eerste vaststelling moet erin bestaan dat het Duits gewoon niet anders kan, omdat de vormkenmerken van de datief meervoud uit de actieve zin
(4) | Wir empfehlen den Autofahrern,... |
meegaan naar de passieve zin en zo'n datief meervoud niet in aanmerking komt om met de persoonsvorm te gaan congrueren. In (4) is de inhoud van de aanbeveling, het lijdend voorwerp, enkelvoudig; het kan worden vervangen door ‘es’ en in die vorm ook als onderwerp verschijnen in:
(5) | Es wird den Autofahrern empfohlen,... |
Het vormverschil houdt in het Duits tegen wat in het Engels al een hele poos kan en in het Nederlands een zekere ontwikkeling kent. De Duitse grammatica gaat zover het werkwoord ‘helfen’ voor intransief te houden, omdat de datief van
(6) | Kann ich Ihnen helfen? |
ook voorkomt in passieve zinnen zonder onderwerp als:
(7) | Wird Ihnen schon geholfen? |
(8) | Wird den Kindern schon geholfen? |
Een zin als
(9) | De kinderen werden door hun onderwijzers geholpen. |
kan in het Duits geen rechtstreeks equivalent hebben in de vorm van:
(10) | *Die Kinder wurden... geholfen. |
Dat moet aan het patroon van (8) beantwoorden. De Duitse grammatica noemt het meewerkend voorwerp ‘Dativobjekt’; ook als dat als enige aanvulling bij onderwerp + werkwoord staat, kan zijn functie niet door een passieftransformatie worden aangetast, wat met het ‘Akkusativobjekt’ (behalve wanneer passivering als zodanig uitgesloten blijkt) wél het geval is. Accusatief kan door passivering van een zin nominatief worden, datief niet. Het gedifferentieerde vormensysteem houdt ook de syntactische verbanden in stand en verhindert een evolutie zoals die in het Engels en gedeeltelijk in het Nederlands waarneembaar is.
Van (1a) en (1b) zegt de ANS dat ze naast elkaar voorkomen, al wordt daar achteraf aan toegevoegd dat niet alle taalgebruikers zinnen van het type (a) acceptabel vinden. Respectievelijk van (7a) en (7b) voorzien geeft de ANS op p. 1052 ook (als eerste zelfs) de voorbeelden (hier alweer met eigen nummering):
(11a) | De heren / ze werden verzocht de zaal zo spoedig mogelijk te verlaten. |
(11b) | De heren / hun werd verzocht de zaal zo spoedig mogelijk te verlaten. |
De ANS-commentaar bij de appreciatie van de (a)-zinnen vermeldt (zij het tussen haakjes) uitdrukkelijk dat die met ‘vooral verzoeken’ regelmatig voorkomen. De discussie rond het passief van verzoeken is oud, interessant en merkwaardig. Ze toont bovendien aan dat de termen lijdend en meewerkend voorwerp eigenlijk betekeniscategorieën zijn en syntactische criteria soms in de weg staan. Ook het feit dat het meewerkend voorwerp vaak met het begrip persoon of levend wezen verbonden wordt, leidt tot veralgemeningen.
Rijpma - Schuringa (1978) zeggen dat het in sommige gevallen niet uit te maken is of men met een lijdend of een meewerkend voorwerp te doen heeft en geven als voorbeeld: ‘Ik verzoek de heren niet te roken’. Zij zeggen dat men i.v.m. ‘de heren’ hier van meewerkend
voorwerp kan spreken, maar vinden ‘De heren worden verzocht niet te roken’ (het type a-zin van de ANS) daarnaast heel gewoon.
In de door Kruyskamp geredigeerde drukken van Van Dale (de 10e van 1976 is de laatste van die reeks) wordt aan de passieve zin die Rijpma - Schuringa ‘heel gewoon’ vonden, niet alleen de voorkeur gegeven, die ‘a-zin’ wordt er als enig goede gepromoot: ‘de heren worden verzocht’ (niet: de(n) heren wordt verzocht) hierheen te komen (vgl. Fr. les messieurs sont priés; Hd. die Herren werden gebeten); -’. Dit ergert een lezer van Nederlands van nu, waarop Debrabandere in nr. 3 van Jg. XXXII van dat tijdschrift (mei-juni 1984), p. 111, enkele autoriteiten (onder wie de zoéven genoemde Rijpma - Schuringa) citeert, en Tacx (Nederlandse Spraakkunst voor Iedereen, Prisma 557) laat verklaren dat het verschil tussen lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp niet altijd even scherp is en dat velen daarom tegenwoordig zeggen: De heren worden verzocht... waar men vroeger moest zeggen: De heren wordt verzocht..., omdat de heren in de actieve zin meewerkend voorwerp is. Debrandere verwijst ook naar Heidbüchel (Hoe ze gen schrijf ik het, VI. p. 65), die oppert ‘... dat die juiste vorm nog zelden gebruikt wordt; haast altijd hoort en leest men: de heren worden verzocht niet te roken... De fout is nu eenmaal algemeen geworden en... derhalve geen fout meer!’ Op zoek naar een taalhistorische verklaring, vindt Debraban-dere in het Middelnederlands Woordenboek genoeg materiaal om aan te tonen dat verzoeken oorspronkelijk een lijdend voorwerp (‘den accusatief van den persoon’) bij zich had en dat het passief ‘de heren werden verzocht’ dus altijd correct geweest moet zijn.
In hetzelfde jaar 1984 verschijnt de elfde herziene druk van Van Dale, de eerste onder redactie van Geerts en Heestermans, m.m.v. Kruyskamp. Of de opvattingen van de vroegere redacteur over verzoeken veranderd zijn, is moeilijk te achterhalen. Het desbetreffende lemma ziet er nu anders uit; nu staat er: ‘de heren wordt verzocht (niet: de heren worden verzocht) hierheen te komen’ - precies het tegenovergestelde van tot en met 1976. Hoewel ik er evenmin als de ANS behoefte aan heb de normknoop door te hakken, moet ik op een wat eigenaardige inconsequentie van de nieuwe Van Dale-redacteuren wijzen. Als ‘de heren worden verzocht’ niet goed is, kan ‘men wordt verzocht’ ook niet, want het onpersoonlijk voornaamwoord men komt alleen als onderwerp voor. Binnen de nieuwe visie had de laatste zin uit de vorige versie van het lemma weggelaten moeten worden.
Voorts benader ik het probleem nog even vanuit de valentiegrammatica, een methode die ik in de hele discussie mis. (In de beschouwingen van Debrandere zijn ze op de historische achtergrond onuitgesproken wel aanwezig.) De valentie van een werkwoord geeft het aantal componenten/zinsdelen aan dat daarbij verplicht of facultatief voorkomt; de term distributie slaat op de aard van die zinsdelen. Een eenvoudige invulling van het aantal plaatsen en hun aard rond verzoeken levert op:
(12) | Ik verzoek (u) om aandacht. |
In deze betekenis heeft verzoeken drie (twee) componenten, waarvan één met een voorzetsel. Zinnen als:
(13) | *Mag ik jou dat verzoeken? |
zijn uitgesloten; een derde nominale component zonder voorzetsel is onmogelijk. Alleen infinitiefgroepen kunnen op die plaats verschijnen, met niet-verplichte weglating van het inleidende om:
(14) | Mag ik u (erom) verzoeken niet te roken. |
(15) | De heren worden (erom) verzocht hierheen te komen. |
Zo bekeken hoeft de infinitiefgroep niet te roken niet als lijdend voorwerp te worden beschouwd, kan u van (14) daarvoor doorgaan en mogen de heren van (15) zonder bezwaar als onderwerp van de passieve zin optreden.
Bij het werkwoord vragen passen daarentegen wél drie delen zonder voorzetsel:
(16) | Ze heeft het me gevraagd. |
Daarom is ook mogelijk:
(17) | Mij is niets gevraagd. |
Op grond van het valentie- en distributiemodel kan men bijvoorbeeld ook de werkwoorden dwingen en beletten met elkaar vergelijken:
(18) | Men heeft ze daartoe gedwongen. |
(19) | Ze werden ertoe gedwongen. |
(20) | Men heeft het hun/hen/ze belet. |
(21) | Dat werd hun/hen/ze belet. |
In de plaats van (17) is
(22) | *Ik ben niets gevraagd. |
uitgesloten. Wél kan een ander valentie- en distributiepatroon rond vragen tot een a-zin leiden. Uitgaand van
(23) | Iemand heeft me daarnaar/daarom gevraagd |
worden mogelijk:
(24a) | Ik ben ernaar/erom gevraagd. |
(25a) | De studenten werden om medewerking gevraagd. |
Toch lijken de varianten
(24b) | Mij is daarnaar/daarom gevraagd. |
(25b) | Hun/Hen werd om medewerking gevraagd. |
(voorlopig?) evenmin ongewoon.
Naast (17) is ook de variant met ‘aan’ mogelijk: ‘Aan mij is niets gevraagd’. Voor de ANS is de mogelijkheid ‘aan’ of ‘voor’ te gebruiken een criterium om van ‘meewerkend voorwerp /bepaling van belang’ te spreken. Dat leidt ertoe dat bij het werkwoord gehoorzamen de persoon ‘aan wie gehoorzaamd wordt’ meewerkend voorwerp moet zijn en de op p. 1053 onder (11a) genoemde zin ‘De ouderen worden... niet meer gehoorzaamd’ eigenlijk een afwijking inhoudt. Gaat men daarentegen van een valentie- en distributiemodel uit, dan is (11a) van de ANS volkomen normaal, (11b) ‘De ouderen wordt...’ op een vanzelfsprekende manier uitgesloten en (11c) ‘Aan de ouderen wordt...’ als variant met een andere distributie van ‘gehoorzamen’ wél mogelijk.
Hoe dan ook, de b-zinnen van (24) en (25) tonen in ieder geval aan dat het moderne Nederlands niet alleen neigt naar passieve zinnen met een onderwerp dat in de overeenkomstige actieve zin derde component zonder voorzetsel/meewerkend voorwerp/datief was. Als de betekeniscategorie meewerkend voorwerp aan een persoon wordt toegekend die in de actieve zin tweede component zonder voorzetsel is, kan die het valentie- en distributiepatroon van werkwoorden als verzoeken en vragen in zijn syntactische consequenties doorbreken, zodat dit meewerkend voorwerp als zodanig in de passieve zin terecht komt.
Ook op dit stuk lijkt het Nederlands onzeker en dus varianten toe te staan. Het Duits stelt zich streng op; naast de mogelijkheden van het Nederlandse verzoeken kan alleen:
(26) | Man hat mich darum gebeten. |
(27) | Ich wurde darum gebeten. |
(28) | Man hat mich (darum) gebeten, mitzufahren. |
(29) | Ich wurde (darum) gebeten, mitzufahren. |
Tegenover de varianten met ‘vragen’, staat het consequente gedrag van ‘fragen’:
(30) | Man hat mich danach gefragt. |
(31) | Ich wurde danach gefragt. |
(32) | Man hat mich (danach) gefragt, ob ich mitfahre. |
(33) | Ich wurde (danach) gefragt, ob ich mitfahre. |
Het distributieverschil tussen ‘iets vragen’ en ‘om iets vragen/naar iets vragen’ bestaat in het Duits niet. Of de zin
(33a) | Door één van mijn studenten werd ik gevraagd... |
(1983, Belgisch lector Nederlands in de BRD) onder Duitse invloed ontstond dan wel als consequentie van bijvoorbeeld (24a) is moeilijk vast te stellen.
De veralgemening van de niet-gemarkeerde lineariteit onderwerp-persoonsvorm speelt hier een grote rol. Vanwege de afwezigheid van (vormverschil in) oppervlaktecasus en de overeenkomst in getal kunnen zinnen als de volgende syntactisch ambigu zijn:
(34) | De Salvadoriaanse regering is nog meer angst aangejaagd dan een jaar geleden. (BRT-journaal - datum niet genoteerd) |
Pas als de eerste component door een persoonlijk voornaamwoord vervangen wordt, is de keuze tussen verbogen en niet-verbogen vorm acuut. Dan kan in (34) zij i.p.v. haar terechtkomen, enz. In de performantie kan het onderwerp van een goede eerste zin in niet herhaalde functie ook de plaats van het meewerkend voorwerp van een daaraan gekoppelde tweede zin innemen:
(35) | Arbeiderskinderen worden niet gestimuleerd, maar integendeel afgeraden om verder te studeren. (BRT-jan. 1990) |
Onder meer bij De Vooys lezen we dat de Noordelijke provincies de toon aangeven op het gebied van de hier besproken passivering; daarbij geeft hij voorbeelden als: ‘Ik werd de maat genomen’, ‘Hij wordt de reiskosten vergoed’, ‘Zij mogen geen voedsel geweigerd worden’. Zelf heb ik dat ook lange tijd gedacht, bijvoorbeeld als ik ‘Hij moet nog geschreven worden’ las, waarin ‘Hij’ geen brief, maar een persoon van de mannelijke kunne was. Ook ‘Hij moet nog geantwoord worden / X en Ymoeten nog geantwoord worden’ vond ik vroeger Hollandse zinnen. Mijn waarnemingen van het laatste decennium tonen echter aan dat het verschijnsel ook in het Belgische Nederlands flink is doorgedrongen.
Model staan allicht zinnen met een werkwoordelijke uitdrukking die als samenstelling beschouwd kan worden: iemand ‘de mantel uitvegen’ bijvoorbeeld. Als ‘de mantel’ geen lijdend voorwerp is, kan ‘iemand’ dat zijn; volgens het valentiepatroon van de predicator ‘de mantel uitvegen’ is naast
(36) | Hij veegt hen/hun/ze de mantel uit. |
(37) | Toen werden de Nederlandse bisschoppen de mantel uitgeveegd. (BRT-journaal - 10.09.1980) |
perfect mogelijk. Dat ‘de mantel’ geen lijdend voorwerp is, blijkt bovendien uit de gekloofde-zin-proef, zoals Van den Toorn die toepast. Ook hij zou ‘*Wat men hun uitveegde, was de mantel’ waarschijnlijk uitgesloten vinden. Een ander voorbeeld van die soort is:
(38) | Ze werden de loef afgestoken... (B'revue - 07.1984) |
In de actieve pendant van zinnen als de volgende zou ik wél een lijdend voorwerp zien:
(39) | Ze werden het zwijgen opgelegd, (mondeling dec. 1983) |
(40) | Ze werden kordaat de deur gewezen. (BRT-journaal, 07.02.1985) |
(41) | Omdat Van Poppel punten was afgetrokken. (BRT, Ronde van Frankrijk, juli 1987) |
(42) | Als ik de bal in de voet gespeeld word,... (BRT, Extra time, 20.05.1985) |
(43) | Wanneer men specifieke talenkennis moet bijgebracht worden. (BRT, jan. 1990) |
(44) | Jonge mensen worden het in alle branches moeilijk gemaakt. (BRT, 04.09.1985) |
(45) | Ook hij werd zijn pistool afhandig gemaakt. (Het Volk, 30.05.1980) |
Hoewel de verschijnselen van passivering die ik hierboven signaleerde, zeker niet als rechtstreeks gevolg van transitivering beschouwd kunnen worden, meen ik tussen beide een zekere verwantschap waar te nemen. In de Belgisch-Nederlandse zin:
(46) | Ei zo na lukte hij een doelpunt. (BRT, Sportmarathon, 20.03.1983) |
moet hij door hem vervangen worden als men de intransitieve status van lukken wil herstellen. Dat lukken transitief wordt via de lineaire volgorde, is duidelijk.
Hoe interessant een vergelijking van transitivering en passivering ook zou zijn, ik moet me tot een laatste opmerking beperken. En die bestaat hoofdzakelijk in het ruiterlijk toegeven dat de huidige stand van de Nederlandse-valentiebeschrijving evenmin een waterdichte oplossing voor de problemen rond lijdend en meewerkend voorwerp heeft. Het tweede complement van een werkwoord in een actieve zin is immers niet per definitie transferabel naar een passieve zin waar het in persoon en getal met de persoonsvorm zou congrueren. Met Het valt me op is op dat stuk niets te beginnen, in tegenstelling tot Het treft me, dat Ik ben erdoor getroffen kan worden. Waartoe een contaminatie van het moment echter allemaal aanleiding kan geven, bewijst de vrucht die ik op 17.04.1984 uit de mond van een Nederlandssprekend landgenoot mocht plukken en die ik met een * alleen inhoudelijk kan onderschrijven: *Ik ben erdoor opgevallen geweest.
- eind1.
- Wegens plaatsgebrek moest dit artikel worden ingekort, waarbij vooral veel voorbeeld-zinnen zijn vervallen. (Redactie)