Neerlandica extra Muros. Jaargang 1990
(1990)– [tijdschrift] Neerlandica extra Muros / Internationale Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 8]
| |||||||||||||||||||||||||||
Vertalen: een sociolinguïstische benadering
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||||||||||||||||
len een continue reeks beslissingen nemen is. Elke nieuwe beslissing heeft gevolgen voor elke volgende beslissing. Eliminatie van alternatieven leidt onherroepelijk tot eliminatie van mogelijke varianten voor de rest van de vertaling. Wie bij vertaling van de eerste zin van een Engelse tekst waarin de lezer met you aangesproken wordt, beslist dat you als jij te vertalen, sluit verdere vertaling van you door u uit. Dit theoretische werk heeft de recente vertaalwetenschap grondig beïnvloed, van Robert de Baugrande tot Gideon Toury. Vertaalwetenschappers zijn echter ook elders te rade gegaan voor hun modellenconstructie. Onder meer bij de literatuurwetenschap en bij de linguïstiek. De enkele jaren geleden in de literatuurwetenschap furore makende receptie-esthetica heeft modellen opgeleverd die gretig door vertaalwetenschappers aangepast werden voor de vergelijkende beschrijving van bronteksten en doelteksten. Maar ook die modellen bleken bij praktische toepassing nauwelijks generaliseerbaar. Vaak ook zijn de vertaalwetenschappers te rade gegaan bij de linguïsten. De Chomskiaanse noties ‘dieptestructuur’ en ‘oppervlakte-structuur’ zijn - zonder veel succes - getransponeerd naar de vertaalwetenschap. Andere linguïstische benaderingen bleken meer succesvol. Zo heeft onder meer Kitty van Leuven in haar dissertatie overtuigend de mogelijkheden van de tekstwetenschap geïllustreerd. Zelf menen wij dat ook de sociolinguïstiek een model kan leveren voor de systematische beschrijving en vergelijking van vertalingen. Hoe dat kan, hopen wij in wat volgt nader uit te leggen. Anders dan de theoretische linguïstiek die een onrealistische idealisering van de taalrealiteit voorspiegelt, houdt de sociolinguïstiek ons voor dat taalgebruik in de eerste plaats een communicatief gebeuren is. De sociolinguïstiek verschuift de aandacht van de taal als code naar de taal als handeling. Die taalhandeling kan dan worden beschreven in termen van het van het bekende communicatieschema van Jakobson. Kort samengevat kan elk communicatief taalgebeuren beschouwd worden als een beregelde uitwisseling van boodschappen tussen zenders en ontvangers. Die uitwisseling gebeurt in een bepaald register dat geconditioneerd wordt door het gebruikte medium, de setting en de betrokken interactanten. Sociolinguïstiek is in dit opzicht de studie van de vraag: Wie spreekt welke taal tegen wie en onder welke omstandigheden? Dat is ook een vraag waar de vertaler voortdurend weer mee zit. Kennis van de sociolinguïstische regels betreffende het taalgebruik kunnen de vertaler in staat stellen de juiste variant te kiezen voor de betrokken situatie. In elke taal zijn er sociolinguïstische regels die bepalen welke linguïstische keuzes de taalgebruiker maakt. Een voorbeeld kan dit verduidelijken. Een zelfde boodschap kan door verschillende taalgebruikers verschillend verwoord worden:
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||||||||||||||
Het verschil tussen die verwoordingen is een sociolinguïstisch verschijnsel. Correcte vertaling van die varianten veronderstelt dat de vertaler inzicht heeft in de relatie tussen de niet-linguïstische factoren in het communicatieve gebeuren en het taalgebruik in de taalhandeling. Natuurlijk zijn goede vertalers er zich altijd al van bewust geweest dat met elke situatie een specifiek soort taalgebruik overeenstemt. En de lexicografie helpt hen daarin: in vertaalwoordenboeken worden register-aanduidingen gegeven die de vertaler in staat moeten stellen de juiste varianten te kiezen. Aanduidingen als schrijftaal, formeel, literair, informeel, vulgair of studententaal, kindertaal, bargoens, eufemistisch, pejoratief, administratief zijn intuïtieve pogingen om sociolinguïstisch bepaalde variatie te registreren. Maar deze registeraanduidingen berusten niet op een geïntegreerd model van taalgebruik. Pas met de opkomst van de sociolinguïstiek is er geprobeerd om de variatie systematisch te benaderen. Voor de vertaler is dat een interessante invalshoek. Hij zal graag vernemen wat de meest geëigende parameters in het communicatieve gebeuren zijn om sociolinguïstische variatie mee te beschrijven. Hij verwacht daarbij feitelijke correctheid en theoretische zuinigheid. Dat wil zeggen dat het theoretisch model in staat moet zijn om de varianten te voorspellen, maar dat het anderzijds niet zo ingewikkeld mag zijn dat er niet mee te werken valt. Een voorbeeld moge dit verduidelijken. De sociolinguïstiek heeft in haar prille bestaan al heel wat studie gewijd aan het gebruik van aanspreekvormen. In het Nederlands, het Frans, het Duits, het Spaans, het Italiaans zijn er nog altijd twee aanspreekvormen in gebruik die teruggaan op de Latijnse tu (T) en vos (V) en die ik met de traditionele vertrouwelijkheidsvorm (T = je/jij) en de beleefdheidsvorm (V = u) zou willen benoemen.
In hun oorspronkelijke studie hebben Brown & Gilman (1960) geprobeerd dit keuzepatroon zo economisch mogelijk te beschrijven in termen van ‘gezag’ en ‘solidariteit’. In hun visie heeft men aan die twee factoren voldoende om het keuzepatroon te karakteriseren. ‘Gezag’ (power)Ga naar voetnoot1 is in de definitie van Brown & Gilman een relatie tussen ten minste twee personen, die niet wederkerig is in die zin dat ze niet allebei | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||||||||||||||
gezag kunnen hebben in dezelfde gedragssituatie. De hogergeplaatste geeft T en krijgt V. De basis van dit gezag kan velerlei zijn: fysieke kracht, rijkdom, leeftijd, sekse, rol in de kerk, de maatschappij, het leger, de familie of het gezin. De andere parameter is ‘solidariteit’. Solidariteit verwijst naar symmetrische relaties, gemeenschappelijke achtergrond, zelfde beroep, zelfde school, zelfde leeftijd, enz. De overeenkomstige aanspreekvormen zijn wederkerig, allebei T of allebei V, met meer kans op V naarmate de solidariteit minder wordt. Het solidaire T is het meest waarschijnlijk tussen tweelingbroers en goede vrienden. In zijn geheel ziet het systeem in evenwicht er als volgt uit: Deze systematische beschrijving met slechts twee parameters is duidelijk zeer zuinig. Het is een coherente samenvatting van allerlei mogelijke relaties waarin bijvoorbeeld leeftijd, sex, sociale klasse, interactietype een rol spelen. Een dergelijke samenvatting is uiteraard een nuttig gebruiksschema voor de vertaler. Tenminste als het klopt. En dat is bij dit T/V-schema nu juist het probleem. Voor het Nederlands van kort na de tweede wereldoorlog was dit schema nog geldig. Maar voor het hedendaagse Nederlands is het niet meer adequaat. Ten gevolge van allerlei sociale veranderingen sinds de jaren vijftig is er in het Nederlands een onstabiel keuzepatroon ontstaan dat niet eenvoudig in een of ander schema te vatten is. Een citaat van Jo Daan laat duidelijk vermoeden hoe moeilijk een precisering van de keuzes wel is: Er is minder overeenstemming en grotere onzekerheid over de manieren van aanspreken in tussenliggende gevallen. Wie noem je een goed bekende hogergeplaatste? Aankomende studenten aan een Nederlandse universiteit bijvoorbeeld zullen gewoonlijk beginnen met het hoofd van de afdeling (de voorzitter van de vakgroep) professor X te noemen omdat hij een meerdere is die men niet goed kent, maar geleidelijk aan in de loop van de cursus en in minder formele ontmoetingen zullen ze hem beter leren kennen, totdat ze het gevoel hebben dat ze hem goed kennen. Dan wordt het een probleem waar en wanneer ze zullen beginnen hem bij zijn voornaam aan te spreken. In sommige vakgroepen wordt de moeilijkheid direct door het hoofd van de vakgroep zelf opghelost door op de eerste dag te zeggen dat iedereen hem bij zijn voornaam moet aan spreken, maar door anderen wordt het aan de student overgelaten om te beslissen, wanneer de solidariteit tussen hem en het hoofd zo is gegroeid dat hij zich gerechtigd voelt diens voornaam te gebruiken, en voor verschillende studenten zullen er verschillende ‘drempels’ zijn - de een doet er drie jaar, de ander twee of drie dagen over. Het is duidelijk dat het niet eenvoudig is voor deze persoonlijke verschillen verklaringen te geven, omdat zowel de persoonlijkheid alsd de kennis van de normen | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||||||||||||||
meespelen, maar deze verschillen verdoezelen niet dat iedereen het erover eens is dat het op een bepaald punt van de solidariteitsschaal correct is de voornaam te gebruiken. (J. Daan 1982, 141). Wat heeft dit alles nu met vertaaltheorie te maken? Voor de vertaalwetenschap kunnen precieze sociolinguïstische beschrijvingen van variatiepatronen een uitstekende hulp zijn bij concrete vertaalproblemen. In welk opzicht kan misschien nog het best geïllustreerd worden aan de hand van concrete vragen zoals die zijn gesteld betreffende het T/V-probleem door Bates & Benigni: Een interessante equivalentietest van tu en vous in verschillende Europese talen kan bestaan uit de vergelijking van vertaalde versies van Engelstalige films en boeken. Neem bijvoorbeeld de Amerikaanse film waarin juffrouw Jones en meneer Smith elkaar ontmoeten op kantoor en langzaam bevriend en/of verliefd worden. Op welk moment schakelt de Italiaanse vertaler over van formele naar informele aanspraak? Komt dat overeen met de overgang van ‘Miss Jones’ naar ‘Sally’ of komt dat later? Zou een Nederlandse vertaler eerder of later van V naar T overschakelen? En is er enig verschil tussen de vertaling van 1948 en die van 1984? (Bates & Benigni 1975, 288). Met dergelijke vragen wordt de vertaler voortdurend geconfronteerd. Voor mij bijvoorbeeld is duidelijk dat je/u niet overeenstemt met het Franse tu/vous. Als Nederlandstalige valt het mij altijd op dat Franstaligen gemakkelijk een voornaam combineren met een V-vorm. Ze zeggen: ‘Louis, voulez-vous me passer cette lettre?’ Dit zou in het Nederlands ongewoon klinken. Ook het gebruik van T en V in Franse films klinkt mij soms ongewoon in de oren. Ik verwonder er mij steeds weer over dat Fransen die net met elkaar naar bed geweest zijn elkaar toch kunnen blijven vousvoyeren. Natuurlijk is dat je/u-probleem slechts een van de vele gevallen waarin de vertaler door de sociolinguïst kan worden geïnformeerd. In zoverre de sociolinguïst erin slaagt meer gegeneraliseerde modellen van taalvariatie en registergebruik op te stellen zal hij de vertaalwetenschap nuttiger beschrijvingsmodellen kunnen aanreiken. Vooral de sociolinguïstische benadering van Fishman lijkt hier veelbelovend. Fishman heeft namelijk geprobeerd in het communicatieve gebeuren een aantal congruente situaties samen te vatten in wat hij domein-constructies noemt en voor elk domein (vriendschap, gezin, religie, werk) probeert hij vast te stellen in functie van participanten, plaats en topic wat het bijbehorende register is. Voor de vertaalwetenschap is een dergelijk gegeneraliseerde domein-constructie erg interessant omdat het een systematisch beschrijvingsmodel biedt voor waargenomen (brontaaltekst) en na te streven (doeltaaltekst) taalvariatie. Met zo'n model kan het registerprobleem, toch een centraal probleem in de vertaalwetenschap, op een coherente manier aangepakt worden. | |||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||||||||||||||
|