profileerde in Twist met ons (zie NEM 51). Onlangs bracht hij zijn tweede verzameling uit, Pornschlegel en andere gedichten (Amsterdam, Arbeiderspers, 1988; 83 blz.). Alles wijst erop dat zijn doorbraak hiermee een feit is. Van Bastelaere, nog geen dertig maar zo te zien danig belezen en onbevreesd, zou men een intertekstueel postmodernist kunnen noemen. Om het postmodernistische etiket vraagt de uitgeverij, die immers op de binnenflap al direct over ‘ontordening’ rept en namen van poststructuralisten als Paul de Man en Harold Bloom laat vallen. Dat mag dan postpublicitaire dikdoenerij zijn, de poëzie in Pornschlegel is in meer dan één opzicht intrigerend, destabiliserend en bevreemdend. Het bizarre zit hem niet in Van Bastelaeres woordgebruik, want dat is betrekkelijk gewoon. Het is meer een kwestie van syntactische verschuivingen, zelfbewuste spiegeleffecten, conceptuele sprongen en schijnbare of werkelijke kortsluitingen die de lezer voortdurend op het verkeerde been zetten.
De bundel opent met een cyclus, ‘Atol’ geheten, waarin een natuurlijk aangroeiend koraalrif als metafoor voor het schrijven van poëzie optreedt. Daar komt geen mens aan te pas en een centrum heeft zo'n rif evenmin. Hoogstens valt dichtbij de aanwezigheid van een menselijk persoon te signaleren, in wiens geest het rif zich lijkt te verankeren. De verspringingen van de historische persoon Charles Darwin en diens dagboek naar het uitdijende rif en het gedicht dat de lezer voor ogen heeft, zijn handig gecamoufleerd. Op een geheel indirecte wijze maakt de cyclus zodoende een reeks vragen zichtbaar omtrent, bijvoorbeeld, de concrete aanleiding tot het schrijven van een gedicht en de verhouding tussen dichter en gedicht. Verderop in de bundel, in de twee gedichten over het schilderij ‘De Arnolfini-bruiloft’ van Jan van Eyck, komt de afzijdigheid van de dichter ten opzichte van zijn dichtwerk opnieuw ter sprake, ditmaal naar aanleiding van Van Eycks minuscule zelfportret in de kleine bolle spiegel tussen het afgebeelde paar.
Postmodernisten zijn per definitie intertekstueel, maar Van Bastelaere speelt heel opvallend met motto's en verwijzingen naar een groot aantal andere teksten. Zo is redelijk wat kennis over de gezusters Brontë vereist om de cyclus ‘Nachtzusters’ enigszins te begrijpen en men moet op zijn minst een boekje als Georg Trakl in Selbstzeugnissen und Bilddokumenten ingezien hebben om de reeks ‘Zonder Trakl’ heelhuids door te komen.
Het klapstuk van de bundel is het lange en complexe gedicht ‘Pornschlegel’. De Leuvense criticus en kenner Dirk de Geest was onlangs zo vermetel, in het veelgelezen Ons Erfdeel dan nog, het ‘een van de meest intrigerende en belangwekkende gedichten van de afgelopen jaren’ te noemen. Het gaat over de dertigjarige figuur Pornschlegel die, in waarheid, verbeelding of droom, op een scooter naar Antwerpen rijdt teneinde een bijl te gaan kopen om daarmee zijn broer te vermoorden. Als hij na een aantal zonderlinge ontmoetingen bij de ijzerwinkel aankomt, is het na sluitingstijd, zodat hij onverrichterzake terugkeert. Pornschlegels verhaal wordt fragmentarisch verteld, ‘Allemaal delen, van een geheel dat ontbreekt’, zoals het in de epiloog luidt. Bovendien is de hoofdfiguur zwaar symbolisch beladen. Hij heeft iets van Christus, van