ordent Reve zijn obsessies’ (Rob Schouten in de Volkskrant, 9 dec. '88); ‘oude koek met bezwerende kracht opgediend’ (Diny Schouten in Vrij Nederland, 17 dec. '88), terwijl P.M. Reinders het over een andere boeg gooide en net deed alsof hij Reves voorgaande werk niet kende (NRC Handelsblad, 16 dec. '88).
Helemaal op zichzelf beschouwd is Bezorgde ouders lang geen oninteressante roman. De hoofdfiguur, Treger, is een man van net over de veertig die samenwoont met een bijna twintigjaar jongere vriend die hij Eenhoorn noemt en die hij aanbidt. Treger wil alles voor de jongen doen: hem liefhebben, slaan, martelen en hem andere jongens aanbieden die op hun beurt gemarteld worden. Dat zijn geen nieuwe gezichtspunten in het werk van Reve. Het is boeiender om te zien hoe bijna alles wat er in het leven van Treger gebeurt, alleen in zijn fantasie bestaat. Hij is het slachtoffer van een verbeeldingsleven waaraan hij niet kan ontsnappen. Elke gedachte over reële of praktische zaken zet hem onmiddellijk op een zijspoor van de verbeelding. Hij kan niet zonder die verbeelding maar hij wordt er ook hevig door gekweld. Hij verdient de kost met het vertalen van toneelstukken maar hij wil eigenlijk zelf schrijven: eerst wil hij een ‘wereldlied’ dichten maar dat vlot niet erg, en later droomt hij van een prozaboek. Helaas is zijn verbeelding daarvoor niet toereikend en hij is niet in staat een onderwerp te bedenken, behalve zichzelf en Eenhoorn. Hij vreest dat zo'n boek er onwaarschijnlijk en melig uit zal zien.
Evenals de thematiek is ook Reves stijl zichzelf gelijk gebleven. Als dit de eerste keer was dat hij zo schreef, zouden alle critici als één man achterover zijn gevallen van bewondering voor de virtuositeit van het doordraven, de gekke invallen, de prachtig te pas gebrachte clichés en volkswijsheden. Het is jammer genoeg niet de eerste keer en niemand kan zich helemaal bevrijden van wat hij eerder heeft gezien. Nu wordt het leesplezier dat Bezorgde ouders ongetwijfeld geeft, sterk getemperd door de vermoeienis die al die déjà vu's met elkaar veroorzaken.
De nieuwe roman van Jeroen Brouwers laat zien dat er van een eerder gehanteerde thematiek ook wel iets heel nieuws valt te maken. In De zondvloed (De Arbeiderspers, f 49,50) schrijft hij over de onderwerpen waar hij altijd over schrijft: zichzelf, zijn jeugd in Indië, de kostschool in Limburg, zijn miserabele eerste huwelijk, het schrijven, de liefde en de dood. Het boek kan beschouwd worden als het sluitstuk van een trilogie waarvan Bezonken rood (1981) en Winterlicht (1984) de eerste delen vormen. Het is een van de meest imposante romans van de laatste jaren, in de woorden van Koos Hageraats zelfs ‘dè literaire gebeurtenis van de jaren tachtig’ (De Tijd, 11 nov. '88).
De zondvloed is in de eerste plaats een autobiografische roman, een buitengewoon uitvoerig uitgevallen visitekaartje - het boek telt 762 bladzijden. De schrijver wil laten zien wie hij is, hij wil gekend worden. Zijn eerste vrouw, Laura, had hem eens gevraagd wie hij was, en hij was begonnen haar van zijn leven te vertellen, te beginnen bij de kinderjaren. Dat was niet helemaal haar bedoeling en ze zegt: ‘Je zou vertellen wie je bent’, waarop de ik-figuur antwoordt: ‘Ik ben de verhalen die ik vertel’. De verhalen die Laura niet wilde horen, vormen nu het boek. Tel alle verhalen bij el-