Neerlandica extra Muros. Jaargang 1988
(1988)– [tijdschrift] Neerlandica extra Muros / Internationale Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 86]
| |||||||||||||||
Boekbesprekingen en aankondigingenThe Netherlands. Compiled by Peter King & Michael Wintle. World Bibliographical Series, v. 88. Oxford/Santa Barbara: Clio Press, 1988. 309 pp.De totstandkoming van een uitvoerige, algemene bibliografie over Nederland mag een belangrijke gebeurtenis genoemd worden. Bestaande bibliografieën zijn namelijk of Nederlandstalig en dus niet algemeen toegankelijk, of qua lengte of graad van gespecialiseerdheid te beperkt van omvang. Het onderhavige werk is potentieel van groot belang en verdient dus ten volle onze aandacht. Hierbij rijzen twee vragen: Hoe bruikbaar is het voor ons als neerlandici? en, wellicht nog belangrijker: Wat voor een ‘nederlandkundig’ beeld wordt hier aan de wereld extra muros aangeboden? De World Bibliographical Series is een ambitieuze onderneming, een reeks bibliografische overzichten waarin Nederland nu als nr. 88 aan de beurt is. Deze serie beoogt een beknopt overzicht van ‘land en volk’ in de ruimste zin te geven, inclusief aspecten zoals boeken en boekdrukkunst of sport, recreatie en kookkunst (hier gedrieën in één categorie) die in bibliografieën te vaak over het hoofd worden gezien. Stijl en inhoud richten zich steeds tot de ontwikkelde maar niet gespecialiseerde lezer, die een eerste algemene, oriënterende kennismaking aangeboden krijgt. Samenstellers zijn verplicht de algemene opzet van de serie te volgen en de inhoud in ongeveer 35 voorgeschreven rubrieken onder te brengen. Een beperkte mate van aanpassing aan een specifieke cultuur door middel van subcategorieën is evenwel mogelijk: voor Nederland draait ‘History’ uiteraard rond de Tachtigjarige Oorlog en werd bijvoorbeeld ‘Drainage and reclamation’ toegevoegd. Alle subcategorieën meegerekend meegerekend (‘Religion’ wordt bijvoorbeeld onderverdeeld in ‘Theology’, ‘History of religion’ en ‘Sociology of religion’) komt men op een totaal van 67 rubrieken. Aangezien de gehele lengte de duizend titels niet te boven mocht gaan, liggen de beperkingen voor de hand: gemiddeld niet meer dan vijftien titels per rubriek. Na een ‘eerste ronde’ die ongeveer 5000 minimaal noodzakelijke titels opleverde, waren de samenstellers genoodzaakt een rigoureuze en ongetwijfeld pijnlijke selectie toe te passen. Men onderschatte vooral niet de moeilijkheid hiervan! Zelfs twee samenstellers met jarenlange ervaring kunnen onmogelijk op alle gebieden een selectie maken waar niemand iets wezenlijks op aanmerken kan. Het op elkaar afstemmen van rubrieken zodat sommige ruimer aandacht konden krijgen bracht onvermijdelijk met zich mee dat andere rubrieken hier en daar wat mager bezet raakten: zo bevat de rubriek ‘Music’ elf titels. ‘Theatre and film’ samen slechts vijf. Alle titels zijn voorzien van een beschrijvend commentaar van 4 à 5 regels, variërend van Dutch Business Law met 13 tot The growth of science in the Netherlands in the seventeenth and early eighteenth centuries met nog geen hele regel. De vele verwijzingen naar elders in het boek opgenomen titels vormen een aanzienlijke verhoging van de praktische bruikbaarheid als naslagwerk. Nu is voor iemand die een werk als dit moet beoordelen niets | |||||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||||
eenvoudiger dan zich af te vragen hoe het mogelijk is dat een bepaalde titel ontbreekt, of hoe de samenstellers het in 's hemelsnaam in hun hoofd konden halen om dit of dat boek of artikel op te nemen. Tot op zekere hoogte is zoiets onvermijdelijk een kwestie van persoonlijke voorkeur. Om de criteria van de samenstellers nu desondanks toch even onder de loep te nemen: onder de 1025 opgenomen werken bevinden zich niet alleen vele vertrouwde vrienden, maar een ieder van ons kan hier waardevolle nieuwe bronnen aanboren. De sterkste categorieën zijn de sociaal-economische, onderwijs, politiek, ruimtelijke ordening en planning, en geschiedenis. Ook op vele andere rubrieken is weinig aan te merken. Om tijd te sparen konden de samenstellers nauwelijks anders dan gebruik maken van registers op tijdschriften. Daarbij beperkten zij zich, zoals in het voorwoord al aangekondigd wordt, tot drie: Planning and Development in the Netherlands (1968-82), Delta: A Review of Art, Life and Thought in the Netherlands (1956-74), en Dutch Crossing: A Journal of Low Countries Studies (1977 -). De hoge kwaliteit van het nog betrekkelijk jonge Engelse tijdschrift Dutch Crossing mag dan onbetwistbaar zijn, men ontkomt toch niet helemaal aan het gevoel dat het in sommige rubrieken iets van een dwangbuis is geworden. Op het gebied van de schilderkunst bijvoorbeeld worden naast een aantal boeken drie artikelen vermeld, waarvan twee in Dutch Crossing te vinden zijn. Men hoeft zelf geen kunsthistoricus te zijn om hier een zekere beperktheid van blik in te voelen. Het mijns inziens even waardevolle en evenmin gespecialiseerde Canadian Journal of Netherlandic Studies wordt wel genoemd (nr. 930) maar niet als bron behandeld. Alhoewel niemand het alom gewaardeerde Delta zijn ereplaats zal betwisten, brengt deze exclusiviteit toch met zich mee dat andere tijdschriften waarin ook passende en praktisch bruikbare artikelen te vinden zijn onvoldoende tot hun recht komen. Juist omdat Delta veertien jaar geleden opgeheven werd, zou de lezer in bepaalde rubrieken ten onrechte de indruk kunnen krijgen dat er sindsdien niet veel of zelfs in het geheel niets te vinden is. De elf titels in de rubriek ‘Music’ bijvoorbeeld zijn, de bovengenoemde beperkingen in aanmerking genomen, niet onredelijk, maar de ontdekking dat de zes tijdschriftenartikelen zonder uitzondering in Delta gepubliceerd zijn doet toch een zekere eenzijdigheid vermoeden. Over de pers in Nederland, toch een onderwerp van geen gering belang, vindt de lezer welgeteld twee titels: artikelen die in 1971 respectievelijk 1973 in Delta verschenen. ‘Theatre and film’ biedt vijf titels, waarvan vier in Delta; over het hele onderwerp theater in Nederland moet de lezer zich tevreden stellen met slechts één artikel over ‘contemporary Dutch drama’ dat in 1970 in Delta heeft gestaan. Dat de bibliografie niet overal even up-to-date is, is schijnbaar niet in alle gevallen aan Delta te wijten of aan de sinds het verschijnen van deze bibliografie verstreken tijd. Zo komt ‘Flevoland’ in het register eenmaal voor, echter alleen als naam van twee grote polders. De kaart van Nederland (p. 309) vermeldt ook de afzonderlijke polders maar niet de per 1 januari 1986 nieuw gecreëerde provincie, waarnaar nergens een verwijzing te vinden is. In het register zoekt de lezer tevergeefs naar ‘Oosterschelde’ (of | |||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||
‘Eastern Scheldt’); het enige geciteerde artikel (nr. 688, in het register onder ‘Scheldt’) betreft alleen de brug en dateert uit 1966. Nu weten insiders wel dat men hiervoor terecht moet bij Compact Geography of the Netherlands (nr. 32) of The South-west Netherlands (nr. 46) en dergelijke, maar de niet-ingewijden voor wie dit boek bedoeld is, zouden aan de Oosterschelde voorbij kunnen gaan zonder enig vermoeden dat hier in 21 jaar wel een en ander gebeurd is. ‘Scientific achievements’ bevat elf titels, met enkele niet geannoteerde verwijzingen naar tijdschriften. De acht artikelen - waarvan vier uit Delta - die de moderne technologie betreffen bieden de volgende chronologische spreiding: twee uit 1966, drie uit 1969, telkens één uit 1972, 1984 en 1985. De artikelen over ‘offshore drilling’, ‘The Dwingeloo radio observatory’ en ‘Recent developments in Fokker aircraft’ zijn alle van 1969. Op ons eigen gebied, de Nederlandse taal- en letterkunde, zullen de aanzienlijke verschillen in oordeel en voorkeur die tussen Nederland-kundigen bestaan, en die volledige overeenstemming al bij voorbaat uitsluiten, de samenstellers nauwelijks verbazen. Maar wij zijn ook niet het publiek waarop dit werk zich in eerste instantie richt. ‘Languages and Dialects’ met zijn vijf subcategorieën biedt een kleine maar nuttige selectie. Omdat ‘Grammars’ uit slechts vier werken bestaat, hoort Diks theoretisch georiënteerde Studies in Functional Grammar ondanks de titel eerder thuis in de rubriek ‘General Linguistics’. Misschien kan een volgende keer - desnoods met opoffering van een van de twee frequentiewoordenboeken - een retrograde woordenboek opgenomen worden zoals het uitermate bruikbare werk van Nieuwborg (of een van de twee andere onlangs - na publikatie van dit boek - aangekondigde werken). De rubriek ‘Literature’ biedt onder ‘History and criticism’ met zijn 23 titels een uitstekende selectie, waarin naast een aantal onmisbare standaardwerken ook een twaalftal artikelen zijn opgenomen. De persoonlijke voorkeur van de samenstellers blijkt ook hier weer uit het feit dat Dutch Crossing in het geheel geen concurrent blijkt te hebben. Dat het hemd hier nader blijkt dan de rok zal niemand hen kwalijk nemen, vooral omdat Dutch Crossing op dit gebied in korte tijd inderdaad veel heeft gepresteerd, maar toch: wordt het aan de wereld gepresenteerde beeld hierdoor soms nodeloos bepekt? Er zal ongetwijfeld een goede reden zijn waarom iemand die al jarenlang de sectie ‘Dutch’ in The Year's Work in Modern Language Studies op een zeer conscientieuze manier verzorgt, deze belangrijke bron van informatie niet alleen niet gebruikt maar zelfs nergens vermeldt; waarom niet, is niet helemaal duidelijk. De jaarlijkse bibliografie van de Amerikaanse Modern Language Association had wellicht ergens in de onderhavige bibliografie vermeld mogen worden. Van de beschrijving onder ‘Translations’ van New Worlds from the Lowlands (nr. 730) met de woorden ‘An anthology of modern Dutch literature’ kijkt een neerlandicus even op, vooral bij het aantreffen naast Boon, Mulisch en Wolkers van namen als Van der Goen, Olthuis of Bertin. Met de hier ontbrekende ondertitel Fantasy and Science Fiction of Dutch and Flemish Writers erbij wordt dit ineens iets minder raadselachtig. Niet dat de samenstellers van deze bibliografie ons niet vaker aangenaam verrassen door hun slimheid: bij Boons Chapel Road (nr. 724) | |||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||
vindt men in het uitvoerige commentaar alle verdere titels die zijn verschenen in de reeks The Library of Netherlandic Literature, en bij Van Schendels The Waterman (nr. 735) treft men alle titels aan van de reeks Bibliotheca Neerlandica. Hierdoor wisten de samenstellers handig zeventien plaatsen vrij te maken voor andere titels. Bij het bespreken van een werk als dit zouden weinigen de verleiding kunnen weerstaan om het eigen oordeel met dat van King en Wintle te vergelijken en een of meer werken te noemen die er ook best in hadden kunnen staan. Dat wij de moeilijke beperkingen erkennen waaronder de samenstellers moesten werken hoeft ons er toch niet van te weerhouden om met voorstellen te komen voor een eventuele volgende druk. Ondergetekende moet toegeven enige moeite te hebben met het ontbreken, in een algemene, oriënterende bibliografie over Nederland, van onder andere: Baena, The Dutch Puzzle; Bibliography on the Geography of the Netherlands; Dendermonde, Insight Holland; Flevoland: Facts and Figures; Goudsblom, Dutch Society; Greshoff, Harvest of the Lowlands; Huggett, The Dutch Today; Lambert, The Making of the Dutch Landscape; Presser, The Destruction of the Dutch Jews; Roegholt, A Concise History of Amsterdam; Social and Cultural Report; Van der Zee, The Hunger Winter: Occupied Holland 1944-45. Bij een dermate gecompliceerd werk zijn een paar kleine vergissingen en drukfouten nauwelijks te vermijden; een opsomming te geven van dergelijke fouten zou hier wat al te schoolmeesterachtig zijn (bovendien: wie uwer zonder zonde is...); de meeste zijn kleinigheden die toch nauwelijks opgemerkt zullen worden. Een enkele wijst evenwel op een mogelijk misverstand bij de samenstellers of kan voor het niet-Nederlandkundige publiek, waarvoor het werk bedoeld is, even misleidend zijn. Zo vinden wij voor een beroemde zeventiende-eeuwer de eigenaardige verhollandste spelling ‘Rumphuis’, viermaal op pag. 18 en nog een keer in het register; wij mogen kennelijk zelf kiezen uit drie verschillende versies van eenzelfde naam: ‘Schulte-Noordholt’ (128), ‘Schulte Nordholt’ (240) en ‘Schulte Noordholt’ (300); verder staat er nog ‘Cornelis (voor Cornelia) N. Moore’ (191), ‘Belifante’ (227 en 266) en ‘Hultenius’ (240). Minstens driemaal gebruiken de samenstellers in hun commentaar het intrigerende maar mij onbekende woord ‘quango’, wat mij naar diverse woordenboeken stuurde. Voor andere niet-Britstalige lezers; het blijkt niets exotischers te betekenen dan ‘Quasi Non-Governmental Organization’. Kritische op- en aanmerkingen hebben vaak het naceel dat zij de positieve kanten van het bekritiseerde dreigen te overschaduwen. De in het bovenstaande gesignaleerde kleine gebreken doen niets af aan het eindoordeel over het boek als geheel dat overwegend positief is. Ondanks alles wordt de serieuze gebruiker toch uiteindelijk op het goede spoor gezet: omdat vrijwel alle hierin opgenomen werken weer een eigen bibliografie bevatten - om maar te zwijgen van de 44 titels tellende rubriek ‘Bibliographies’ - kan het werk van King en Wintle als een soort sleutel beschouwd worden die een praktisch eindeloos aantal bibliografische deuren open doet gaan. Hoewel niet in de eerste plaats voor neerlandici bedoeld, verdient het zeker een plek op ieders boekenplank. Wij mogen alleen hopen dat de hoge prijs | |||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||
(£ 39.75, US$ 54.50) voor niet al te velen een struikelblok zal vormen. Een volgende (hopelijk iets voordeliger) druk mogen wij de samenstellers van harte toewensen.
William Z. Shetter | |||||||||||||||
N. van den Toorn-Danner, Taal van elke dag. 30 dialogen Nederlands. Koninklijk Instituut voor de Tropen, z.j.In de wereld van het Nederlands als Vreemde Taal is drs. N. van den Toorn-Danner al lang geen onbekende. Velen zullen ervan op de hoogte zijn dat zij sinds jaren cursussen Nederlands voor buitenlanders aan het Koninklijk Instituut voor de Tropen (KIT) verzorgt. Binnen dit kader heeft zij tot nu toe het volgende gepubliceerd:
StokkermansGa naar eind2 heeft Taalvaria geprezen, onder meer omdat de schrijfster duidelijk is uitgegaan van de praktijk van het onderwijs van het Nederlands als vreemde taal en van de praktijk van het Nederlands. Ook door FoolenGa naar eind3 is Taalvaria op positieve wijze genoemd. Bij beschouwing van het Idioomboekje valt op dat is uitgegaan van ‘niet-modieuze uitdrukkingen met doodgewone woorden’ die voor Nederlandslerenden problemen opleveren. Op een heldere en niet pretentieuze manier worden die uitdrukkingen verklaard met behulp van over het algemeen dood-gewone woorden. Ook bij de Kleine Grammatica en het daarbij behorende Oefenboek valt de weinig pretentieuze aanpak op en het feit dat het om huis-tuin-en-keuken Nederlands gaat. Een poging om in het materiaal iets meer sociaal-culturele gegevens te verwerken dan in het huis-tuin-en-keuken Nederlands aanwezig zijn, heeft mevrouw Van den Toorn niet ondernomen. Men kan dit betreuren, zij pretendeert het niet. Taal van elke dag bestaat uit 30 dialogen, bedoeld als luisteroefeningen.Ga naar eind4 Bij de dialogen staat steeds aangegeven welk grammaticaal verschijnsel centraal staat; deze grammaticale verschijnselen worden behandeld in de Kleine Grammatica. In het voorwoord karakteriseert mevrouw Van den Toorn de dialogen als
| |||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||
De antwoorden op deze vragen zijn eveneens afgedrukt. Op de door mij met a t/m d aangeduide opmerkingen van mevrouw Van den Toorn wil ik hieronder ingaan.
a Buiten beschouwing latend wat ‘een reële conversatie’ precies is (een conversatie die, aangezien ze aan een aantal criteria voldoet, ‘conversationeel’ correct is?; een conversatie die in de realiteit heeft plaats gevonden of met een zekere regelmaat plaats vindt?Ga naar eind5), en onderkennend dat conversaties ‘zoals die tussen Nederlanders dag aan dag plaats hebben’ (dit geldt uiteraard ook voor andere nationaliteiten!) weinig schokkend, belangwekkend, amusant of boeiend zijn, dan nog moet het me van het hart dat met de keuze die hier is gemaakt de indruk wordt gewekt dat Nederlanders een stelletje klagerige zeurkousen zijn. Ze krijgen nooit wat ze willen (saucijzebroodjes, een plaats op een terrasje, aandacht van de ober), ze stellen de meest onnozele vragen (of grammofoonplaten goed of interessant zijn), geven elkaar de meest zotte opdrachten (‘Ik heb sokken nodig. Bijna alle sokken zijn kapot’Ga naar eind6), gaan naar de film in een straat waar al lang geen bioscopen meer zijn, houden rekening met een winkelsluiting die niet meer bestaat en ‘juffrouwen’ op kantoor tikken nog brieven ‘in de machine’. Voortdurend drinken ze koffie of thee met gebakjes of al dan niet zelfgebakken cake of appeltaart. Het moet toch mogelijk zijn teksten te vinden ot te (laten) maken die, hoewel even eenvoudig, minder saai en zeurderig zijn en waarin de jaren '80 (waarin de typemachine door de tekstverwerker en de tramkaart door de strippenkaart is vervangen) wat meer zijn doorgedrongen. Men kan zich hierbij voorts afvragen waarom voor alle dertig luisterteksten aan de dialoogvorm is vastgehouden. Er zijn ook monologen die van dag tot dag worden uitgesproken (aan- en afkondigingen van radio-programma's, weerbericht, reclameboodschappen, nieuwsbericht) en andere tekstsoorten dan de mono- en dialoog (liedjes, fragmenten uit verhalen) die zeker geen groter beroep doen op de grammaticale en lexicale kennis dan de hier gepresenteerde dialogen. Voorts vraag ik me af of een aantal uitingen in de dialogen wel tot het Nederlands van elke dag behoort (of beter: tot dat Nederlands waarmee Nederlandslerenden in eerste instantie gediend zijn): ‘O, ik heb de krant nodig voor een reclame-advertentie’ (dialoog 3) ‘Ik zie daar nog twee plaatsen vrij. Gauw!’ (dialoog 3) ‘En ik koop bij de banketbakker gebakjes voor dessert’ (dialoog 3) ‘Ik eet ook 2 en we bakken ook nog eieren’ (dialoog 5) ‘We hadden de beide laatste lesuren vrij’ (dialoog 6) ‘Waar doen we de tulpen en waar doen we de narcissen? In de voortuin of in de achtertuin of in beide’ (dialoog 7) ‘Zeg, hoe laat is 't op jouw horloge?’ (dialoog 9) ‘Zeg, hoe kom je hier in deze forensentrein? (dialoog 11) ‘Uw paspoort ligt hier nog, die moet U niet vergeten!’. ‘Nee, ik zal hem opbergen’ (dialoog 12) | |||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||
b, c Wat betreft de geluidscassettes moet worden opgemerkt dat ze opnametechnisch van slechte kwaliteit zijn. Erger: degenen die de teksten hebben ingesproken maken zich vaak schuldig aan een zogenaamde spellingsuitspraak (bijvoorbeeld /n/ wordt uitgesproken bij meervouds- en werkwoordsuitgangen en als tussenklank in samenstellingen) en ook de zinsaccenten worden verkeerd gelegd. Natuurlijk is het voor amateurs moeilijk ‘een fractie’ langzamer en gearticuleerder te spreken dan in reële gesprekssituaties en toch natuurlijk te klinken, maar juist omdat aanbevolen wordt de ingesproken teksten ook als spreekoefeningen te gebruiken ligt hier een gemiste kans. Beter ware het geweest met geschoolde krachten te werken, of met materiaal afkomstig van bijvoorbeeld radio- of televisie-uitzendingen.
d Tenslotte wekt het bevreemding dat, in een tijd waarin multiple choice vragen als zodanig (weer) ter discussie staan, deze voor elke tekst zijn opgenomen. Wie ooit wel eens multiple choice vragen bij een aantal teksten heeft moeten maken weet hoe vreselijk dat is en tot welke rare sprongen je komt om toch uit elke tekst een aanvaardbaar aantal vragen te destilleren. Sommige vragen dragen daarvan duidelijk de sporen. Het is jammer dat niet uit het multiple choice keurslijf is gekropen en er geen andere typen vragen aan bod komen.
Vooral gezien de andere publikaties van mevrouw Van den Toorn spijt het me dat mijn beoordeling van deze Dialogen negatief uitvalt. Wanneer ik me afvraag wat de oorzaken van de slechte kwaliteit van dit boekje zijn, dan vermoed ik dat die gezocht kunnen worden in het - wellicht noodgedwongen - solistisch karakter van mevrouw Van den Toorns werkzaamheden. Dat solisme is mogelijk weer een gevolg van een gebrek aan die faciliteiten die onontbeerlijk zijn om op een verantwoorde wijze te voorzien in de met name bij de docenten Nederlands in het buitenland gevoelde behoefte aan actueel lesmateriaal. Helaas voorziet dit boekje hierin nauwelijks.
G.A. Elshout | |||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||
Dutch Arts. Ed. Hugo Verschoor. Department of International Relations, [Dutch] Ministry of Cultural Affairs. 1985 -
| |||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||
mee de aflevering besluit: veertien Nederlanders en zes Vlamingen. Eén voor ieder miljoen stamgenoten. De belangstellende buitenlander kan zich natuurlijk afvragen wat al die Vlamingen daar doen in een publikatie van een Nederlands ministerie dat toch de eigen waar hoort te verkopen, of niet? Als hij het antwoord gaat zoeken in het eerste nummer van Dutch Heights, die andere publikatie van datzelfde ministerie, lopen zijn hersens een kortsluiting op. Zowel Dutch Arts als Dutch Heights benutten iedere kans om de weldoende rol van hun ministerie in de bruisende culturele leven des lands te onderstrepen. Ook de Nederlandse natie in haar geheel wordt danig opgehemeld. Clichés en stereotypen worden geestdriftig binnengehaald, als ze maar goed klinken (vrijheidlievend, dynamisch, ‘down-to-earth, no-nonsense national character’,...). De reden voor al die hogeborstzetterij ligt voor de hand. Deze publikaties zijn in de eerste plaats promotie en propaganda, pas in de tweede plaats informatie en op geen enkele plaats iets wat voor een onafhankelijke, kritische of zelfs maar genuanceerde benadering zou kunnen doorgaan. De onduidelijkheden in verband met redactionele en administratieve kwesties verraden die opzet, het gesol met de Vlamingen bewijst dat op het gebied van cultuur, en zeker dat van taalgebonden cultuurvormen, de zaken veel te complex liggen om aan een ambtenarenredactie over te laten. Het kan verwondering wekken, maar Dutch Arts en Dutch Heights hebben ook hun positieve kanten. De illustraties zijn voortreffelijk, het formaat is handig, het papier van goede kwaliteit, de layout smaakvol, het lettertype fraai, de inhoud afwisselend en oppervlakkig. Dat is toch heel wat. Of niet. (TH) | |||||||||||||||
Van Dale. Handwoordenboek van hedendaags Nederlands. Hoofdredacteur P.G.J. van Sterkenburg. Utrecht/Antwerpen: Van Dale Lexicografie. 1988. Prijs f 47,50.
| |||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||
is, volgens de inleiding, ook rekening gehouden met andere groepen: functionarissen uit het bedrijfsleven en de overheid, en die particulieren die de grote woordenboeken te omvangrijk of te duur vinden. Juist door de betrekkelijk lage prijs zal de reeks ook door studenten Nederlands en Frans wel gekocht worden. Studenten extra muros zeker niet uitgezonderd. Om een indruk te geven: het verklarende woordenboek Nederlands bevat ongeveer 66.000 ingangen op 1250 pagina's, Nederlands-Frans 44.000 ingangen op ruim 800 pagina's en Frans-Nederlands 31.000 ingangen op ruim 700 pagina's. Nederlands-Frans is een produktiewoordenboek: Nederlanders moeten in staat worden gesteld hun kennis van de moedertaal adequaat uit te drukken in een vreemde taal. Frans-Nederlands is een begrijpwoordenboek: Nederlanders worden met zo'n woordenboek geholpen bij het begrijpen van een vreemde taal. De tweetalige woordenboeken richten zich dus op Nederlandstaligen. Dat wil niet zeggen dat - zolang er geen adequate woordenboeken voor bijvoorbeeld Franstaligen zijn gemaakt - deze woordenboeken onbruikbaar zijn op opleidingen buiten Nederland of Vlaanderen. Wie het Nederlands in een redelijke mate beheerst, kan ook het Nederlandse woordenboek goed gebruiken. Deze woordenboeken bevatten een selectie uit de grote woordenboeken. Verouderde woorden of betekenissen zijn weggelaten (deze woorden treft men trouwens in de grote woordenboeken in mindere mate aan dan in andere woordenboeken), evenals specialistische, zeldzame of technische woorden. Niet weggelaten zijn de woorden uit de domeinen van sport en spel, mode, muziek, moderne technologie en modieuze hobby's. De opbouw van de lemma's is identiek aan die van de grote woordenboeken. Zelf heb ik bij de verschijning van de grote woordenboeken moeten wennen aan de cijfer-punt-cijfer-code, maar mijn kinderen hebben er minder moeite mee dan ik. Ieder trefwoord begint met grammaticale aanwijzingen als woordsoortenaanduiding, geslacht en flexiekenmerken. Er kan een verwijzing volgen naar de spreekwoordenlijst achterin het boek. De betekenissen zijn gerangschikt met 0.1, 0.2, 0.3 , enz. Bij veel trefwoorden volgt een ‘dropje’, waarna voorbeeldzinnen volgen waarbij een verklaring noodzakelijk is. De voorbeelden zijn achter de punt geordend overeenkomstig de betekenissen. De nul voor de punt is vervangen door een cijfer dat naar een woordsoort verwijst waarmee het trefwoord in dit voorbeeld gecombineerd is. In het woordenboek Nederlands staat bij oefening: 0.1 het oefenen, 0.2 opgave om het geleerde te oefenen, 0.3 (protestantse) godsdienstige bijeenkomst tot onderlinge stichting; na het ‘dropje’: 2.1 militaire -en (combinatie met bijvoeglijk naamwoorden) en 6.2 -en bij het leerboek (combinatie met voorzetsel). Hetzelfde systeem wordt gehanteerd in de tweetalige woordenboeken, maar ieder die de reeks grote woordenboeken kent, is met het notatiesysteem inmiddels vertrouwd geraakt. Alle woordenboeken worden trouwens voorafgegaan door een bijzonder helder geschreven Inleiding en Gebruiksaanwijzing. Op verzoek levert de uitgever bovendien diskettes bij de verschillende woordenboeken. Een computer is vanzelfsprekend onontbeerlijk om de diskette te kunnen benutten. Met behulp van allerlei opdrachten wordt de gebruiker wegwijs gemaakt in het woordenboek. Ik heb wel gecon- | |||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||
stateerd dat mijn kinderen, die hun voortgezet onderwijs al hebben afgerond, meer plezier hadden in de diskette dan ik. Zij weigerden zelfs de gebruiksaanwijzing te lezen. Zelf ben ik geneigd de grote woordenboeken te raadplegen. Bij controle van de handwoordenboeken bleek erg vaak dat de grote niet nodig waren geweest. En dat kan als een compliment opgevat worden. Achter pakkie-an, een zeer recent woord, trof ik aan het ‘dropje’ en erachter: dat is niet mijn - ‘c'est pas mon turf’. Kom daar in andere woordenboeken eens om. (JdV) |
|