| |
| |
| |
Boekbesprekingen en aankondigingen
W.Z. Shetter, The Netherlands in Perspective. The Organizations of Society and Environment, Leiden: Martinus Nijhoff, 1987, ISBN 90 6890 070 6, f 55,-.
In het boek waarmee W.Z. Shetter de neerlandistiek extra muros heeft verrijkt - The Netherlands in perspective. The organizations of society and environment, in 1987 verschenen bij Martinus Nijhoff - noemt hij het een ‘national fondness’ van de Nederlanders om een spiegel voor het eigen gezicht te houden. Deze voorliefde (waar vooral cabaretiers gretig op inspelen) is de laatste jaren uitgegroeid tot de behoefte aan een meer coherente beschrijving van Nederland en de Nederlandse identiteit. Het feit dat NEM onlangs een rubriek ‘land en volk’ heeft geopend en dat we de term ‘Nederlandkunde’, hoe weinig nog gedefinieerd, steeds vaker tegenkomen, zijn daar duidelijke tekenen van. Het pleit voor een zekere openheid aan Nederlandse zijde, dat er ook belangstelling is voor een ‘vreemde’ optiek op Nederland en de Nederlanders. De uitgave van de boeken van de Portugees Rentes de Cavalho, de Amerikaan Derek Philips en nu van Shetters boek wijst daar op, evenals het jubileumnummer van De Gids dat gewijd was aan de receptie van Nederland, vooral door buitenlanders. Een een van de boekenweekgeschenken van 1987, Nederland: een bewoond gordijn van Rudy Kousbroek, geeft de visie van iemand die in ‘tropisch Nederland’ is opgegroeid en altijd wat onwennig is blijven staan tegenover het koude vaderland in de verte.
The Netherlands in perspective markeert voor de schrijver veertig jaar ‘omgang’ met ons land. Shetter mag met enig recht de pionier genoemd worden van de ‘Nederlandkunde’, met zijn in 1971 verschenen boek The pillars of society: six centuries of civilization in the Netherlands. Zijn nieuwste boek, dat met 332 bladzijden de omvang aanneemt van een standaardwerk, bevat 27 hoofdstukken, verspreid over zes afdelingen. De eerste afdeling gaat over de geografische aspecten van het land en de invloed die de mens daarop heeft uitgeoefend, in de tweede wordt een hoeveelheid bedrijven en organisaties behandeld en de rol van het individu in de maatschappij besproken, de derde afdeling is gewijd aan politieke en religieuze aspecten van de samenleving (ook de media komen hier aan de orde), de vierde afdeling biedt een diepteperspectief op het ontstaan van de Nederlandse staat en de Nederlandse identiteit, in de vijfde afdeling wordt die identiteit nader onderzocht aan de hand van onder andere de literatuur, de verhouding Noord-Zuid en de internationale oriëntatie, de zesde afdeling ten slotte geeft enkele impressies over de Nederlandse ruimte en architectuur als weerspiegeling van een typisch Nederlandse geest.
Als we uit dit geheel van observaties en analyses een thema willen puren, komt mijns inziens daarvoor het beste in aanmerking de Nederlandse ijver om orde te scheppen, om te plannen, bewust het land in zijn geografische gesteldheid en de maatschappij in zijn geheel te sturen in de richting van een gewenste ontwikkeling. Rentes de Carvalho heeft zich menig- | |
| |
maal geërgerd aan de Nederlandse regelzucht, maar Shetter laat er ook de positieve aspecten van zien: in een klein, overbevolkt land ontkomt men er niet aan de problemen van de ordening en het gebruik van de beschikbare ruimte onder ogen te zien. Hetzelfde geldt voor de besteding van de nationale middelen. Een neventhema in Shetters boek is de pluriformiteit. Deze maakt het mogelijk, dat er over ideeën en plannen discussie plaats vindt en dat er compromissen worden gesloten. Er is heel wat inventiviteit nodig om Nederland te ontwikkelen met het oog op planologische aspecten en milieuaspecten, en de rest van de wereld kan daar zijn voordeel mee doen (p. 54). Op het vraagstuk van de ruimtelijke ordening, met name in de Randstad Holland, gaat Shetter uitgebreid in.
Sterk de nadruk krijgt het stedelijke karakter van de Nederlandse samenleving: ‘Dutch society today is thoroughly urban middleclass in its ways, as it has become something of a commonplace to point out’. Over de Nederlandse literatuur wordt opgemerkt dat zij ‘speaks very much with an urban voice that is controlled and ironic, and it reflects a people with a liking for regulating and observing but with a distrust of the uncontrolled and unpredictable’ (p. 272). Ook de moralistische kant van de Nederlanders komt ter sprake, bijvoorbeeld dat zij zich graag opwerpen als het moreel geweten van de wereld. Toch ziet Shetter dat in een positief licht; hij noemt waarderend Nederlands ‘commitment to world order’ en het feit dat Nederland zelf ‘een proeftuin voor idealen’ kan zijn (p. 307).
Soms werd ik getroffen door heel levendige observaties die voor het Nederlandse ‘karakter’ verhelderend zijn; zo beschrijft Shetter hoe de term ‘Hollanditis’ die door een Fransman was bedacht om de Hollandse neutraliteitsziekte, met name het verzet tegen de Amerikaanse kruisraketten, te ridiculiseren, in Nederland als een geuzennaam werd aanvaard: ‘This shows a characteristically Dutch touch in three ways at once: they turned a derisive term into a compliment just as the “Beggars” had done four centuries earlier, with the “Hollanditis” banner the peace movement attempted to serve for a period as the moral conscience of the world, and a highly serious matter was publicized through playful means.’ (p. 241)
De laatste drie afdelingen vond ik zeer boeiend en leesbaar geschreven, dit gaat niet altijd op voor de eerste drie, die voor de lezer lijden aan een al te encyclopedische aanpak. Shetters vrees voor ‘overcondensation’ (p. 6) heeft hem vooral in de derde afdeling parten gespeeld. Goed vind ik de genuanceerde wijze waarop hij schetst hoe het Huis van Oranje in de loop der tijden is gerecipieerd door het Nederlandse volk, en welke gevoelens er leven tegen de Duitsers en tegen een ‘grootnederlandse’ instelling als de Taalunie. Het is een foutje in de opbouw van zijn betoog wanneer hij de kruisrakettendiscussie in het Parlement behandelt zonder eerst de politieke partijen te hebben besproken, zodat hij noodzakelijk vaag moet blijven in zijn formuleringen (p. 150). Aardig is de subtiele wijze waarop hij het CDA introduceert: ‘The CDA tends to see itself less as a regulator of society than as the protector of the weak, though the specifically Christian tone of its political rhetoric has been steadily watered down.’ (p. 160) Hij had daarop door kunnen gaan door de huidige ‘no-nonsense-politiek’ van het CDA te bespreken. Dat de VVD ‘a quiet, enlightened-progressive party’ (p. 161)
| |
| |
wordt genoemd en het Algemeen Dagblad ‘mildly progressive’ (p. 198), zal een Europese lezer niet zo gauw onderschrijven. Het zou goed zijn geweest als Shetter op een rijtje had gezet wat er precies liberaal en wat er conservatief is in de VVD.
Onder het kopje ‘The Mediterranean’ (p. 253) worden Turken en Marokkanen genoemd, maar geen Europese Mediterranen zoals Spanjaarden. Het zou interessant zijn er hier op in te gaan met hoeveel minder wrijvingen de omgang met Zuideuropeanen gepaard gaat dan die met Turken en Marokkanen. Shetter geeft mijns inziens een wat al te rooskleurig beeld van de integratie van gastarbeiders in de Nederlandse samenleving. Maar dat heeft waarschijnlijk te maken met het feit, dat hij zich, getuige de ondertitel van zijn boek, richt op de organisaties van de samenleving. Men zou echter de wetgeving inzake de integratie van ethnische minderheden kunnen beschouwen als het ideaal dat de sociale werkelijkheid - waar raciale vooroordelen dikwijls een rol spelen - nog niet ten volle heeft veroverd.
Mijn meest fundamentele kritiek op Shetters boek is dat hij de neiging heeft allerlei verschijnselen al te positief te belichten, terwijl hij de betekenis van het protest in de samenleving onderschat. Op gevaar af dat men mij zal betichten van de typisch Nederlandse eigenschap om het eigen nest te bevuilen, zal ik enkele voorbeelden geven:
Het verschijnsel van de persconcentratie (het opgaan van kleine persondernemingen in grote mediaconcerns) krijgt van Shetter de volgende waardering mee: ‘So the press has evolved from an instrument for the perpetuation of verzuiling into the diverse, vigorously critical free press that it is today. It has managed a transition from one kind of pluriformity that had become a straightjacket into another kind adapted to the diversities of modern times.’ (p. 197) Hieruit blijkt geen inzicht in de economische gebondenheid van de pers aan de grote mediaconcerns, wat vooral in de regio heeft geleid tot een monopolisering van de berichtgeving door de meest conservatieve dagbladondernemingen. Dat de VPRO ‘a generally “humanist” outlook’ wordt toegeschreven (p. 193-194) doet onvoldoende de kritische rol uitkomen die deze omroep sinds de jaren zestig heeft vervuld. Ook de Provo's en Kabouters komen er bekaaid af in de bewering: ‘The anti-establishment provocations of Provo and the Kabouters have an unfortunate tendency to eclipse the serious protest movements of the same period, and to mask the real social change going on under the surface.’ (p. 238) Alsof ‘Provo’ niet de voornaamste katalysator is geweest van die sociale veranderingen! De afbraak van (de eerbied voor) het gezag en de versoepeling van de omgangsvormen wijzen toch op een aanzienlijke mentaliteitsverandering. Die komt bij Shetter onvoldoende aan de orde. Hij benadrukt in ‘Provo’ vooral het ludieke aspect en ziet in het optreden van de Provo's ‘a public theatre of challenge and response’ (p. 238). Elders noemt hij de ‘Krakers’ ‘more stubbornly non-cooperative’ dan de Provo's (p. 242). Verder beweert hij dat terrorisme de Nederlanders niet ligt: echte stadsterreur zoals in Duitsland en Italië komt in Nederland
niet voor, en wel omdat het Nederlandse systeem er garant voor staat dat het protest niet een geïsoleerde oppositie blijft, maar wordt opgenomen in een evolutie van verandering (p. 244). Of dat overal het geval is, is voor mij nog maar de vraag. De toeneming van
| |
| |
het geweld in de samenleving (bijvoorbeeld sportvandalisme) wijst op een grote dosis onvrede.
Ik hoop, dat mijn kritische opmerkingen niet de indruk wekken dat ik Shetters boek negatief waardeer. Het bevat juist veel waardevolle gegevens en veel waarnemingen waaruit een juist inzicht spreekt. Het is ook een kwestie van optiek dat bepaalde verschijnselen onderbelicht zijn. Hopelijk zullen mijn opmerkingen de discussie over wat de Nederlandse identiteit is, stimuleren en ertoe bijdragen het ‘perspectief’ op Nederland scherper te stellen. Intussen mag de verschijning van The Netherlands in perspective een belangrijke aanwinst heten voor de ‘Nederlandkunde’. De drukfouten en omissies kunnen hersteld worden bij een herdruk, die ik Shetter van harte toewens.
Kees Snoek, Jakarta
| |
Wolters' Beeld-woordenboek Nederlands, Wolters-Noordhoff Groningen, 1987, 775 p., f 49,50. ISBN 90 01 96832 5.
Wolters' Beeld-woordenboek Engels en Nederlands, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1986, 872 p., f 62,50. ISBN 90 01 96825 2.
Wolters' Beeld-woordenboek Frans en Nederlands, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1986, 872 p., f 62,50. ISBN 90 01 96826 0.
Wolters' Beeld-woordenboek Duits en Nederlands, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1986, 872 p., f 62,50. ISBN 90 01 96827 9.
Wolters' Beeld-woordenboek Spaans en Nederlands, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1987, 872 p., f 62,50. ISBN 90 01 96829 5.
In de loop van 1986 en 1987 zijn bij Wolters-Noordhoff vier tweetalige beeldwoordenboeken verschenen (Duits-Nederlands, Engels-Nederlands, Frans-Nederlands, Spaans-Nederlands) en één eentalig woordenboek (Nederlands).
Eerst iets over het eentalige woordenboek.
Gegroepeerd per thema (van astronomie via kruidenier tot en met zuidvruchten) vindt men op de rechterpagina of op het bovenste bladdeel tekeningen. Bij iedere tekening staat een cijfer. Op de linkerpagina of het onderste bladdeel vindt men dat zelfde cijfer terug met daarbij de Nederlandse benaming van de tekening. Achter in het boek staan, in alfabetische volgorde, alle woorden die bij het plaatjesgedeelte zijn behandeld. Volgens de flap zijn er dat 28.000.
Wie dus wil weten hoe een waterpijpketel of een leeuwerik eruit ziet, kan dat woord in het register opzoeken en, via het cijfer bij dat woord, de desbetreffende tekening vinden. Wie, omgekeerd, een bepaalde vogel heeft gezien waarvan hij of zij de naam niet kent, kan proberen bij de vogeltekeningen zijn vogel te ontdekken en, via het cijfer bij de tekening, erach- | |
| |
ter komen hoe deze vogel heet.
Nuttige zaken, op voorwaarde dat de tekeningen duidelijk zijn en dat de cijfers op de plaatjespagina precies aangeven naar welke tekening of naar welk onderdeel van de tekening verwezen wordt.
Op beide punten schiet het beeldwoordenboek tekort. Naast vele goede tekeningen, die maar voor één uitleg vatbaar zijn, staan er in het boek nogal wat afbeeldingen waarvan niet meteen duidelijk is wat ze voorstellen. Dat komt vooral doordat de afbeelding te klein, te priegelig is. In het zelfbedieningsrestaurant ziet men allerlei gerechten staan. Met het blote oog is niet te zien wat voor gerechten. Toch, zo blijkt uit de cijferverwijzing, gaat het om allemaal verschillende lekkernijen: ‘het schaaltje met salade’, ‘het schaaltje met kaas’, ‘het vleesgerecht met garnituur’, ‘het stukje honingmeloen’. In de tekeningen komen die verschillen absoluut niet tot uitdrukking. Bij de kruidenier zijn aparte tekeningen voor ‘kristalsuiker’ en voor ‘cacao’ (en voor nog 85 andere artikelen). Dat in het ene zakje suiker en in het andere cacao zit, blijkt alleen uit de tekst, niet uit het plaatje.
De pietepeuterigheid van veel tekeningen heeft nog een ander en groter bezwaar: het is vaak heel moeilijk om vast te stellen naar welk onderdeel van een tekening de cijfers verwijzen. In de tekening van de ‘maanlander’ wordt, met cijfers, naar zo'n 20 onderdelen verwezen. Voor iemand die alles van een maanlander weet, zijn die verwijzingen misschien duidelijk. Voor een gewone leek is het een zoekplaatje. Van dergelijke zoekplaatjes staat het beeldwoordenboek vol, terwijl het interpretatieprobleem nog wordt vergroot door het ontbreken van kleuren (behalve bij het onderdeel ‘kleuren’), een gemis dat zich vooral doet gevoelen bij categorieën als vogels, vlinders, bloemen en planten.
Het beeldwoordenboek vertoont nog een andere tekortkoming. De Wolters' beeldwoordenboeken zijn, zo staat er in het voorwoord, ‘gebaseerd op de door Duden uitgegeven Bildwörterbücher’. Dat ‘gebaseerd op’ is misleidend. Het tekenmateriaal is integraal het tekenmateriaal van Duden, Bildwörterbuch der deutschen Sprache uit 1977. Dat betekent dat de tekeningen gebaseerd zijn op de stand van zaken in ongeveer 1976. Voor veel vakgebieden is dat niet erg. Voor veel andere (techniek, informatica, kleding, communicatie, gezondheidszorg) loopt het beeldwoordenboek op het moment van verschijnen al een jaar of tien achter en ontbreken onderwerpen die na 1977 in de belangstelling zijn gekomen, zoals bijvoorbeeld het milieuvraagstuk.
Nog problematischer vind ik het dat de uitgever gedacht heeft dat een voor West-Duitsland bedoeld beeldwoordenboek zonder enige aanpassing een adequate beschrijving kan geven van de Nederlandse samenleving. Maar Nederland is West-Duitsland niet en de Nederlandse samenleving zit anders in elkaar dan de Westduitse. Ik wil daarbij niet eens vallen over het feit dat de afgebeelde lokomotief ‘DB’ op de neus heeft staan, dat de afgedrukte bankwissel een Duitse bankwissel is of dat het beeldrestaurant Bratwurst, Käseplatte en Salat aanprijst. Ik bedoel vooral dat door het klakkeloos overnemen van het Duitse tekenbestand de Nederlandse gebruiker geconfronteerd wordt met afbeeldingen en woorden waaraan hij vanuit de Nederlandse optiek niet direct behoefte heeft. Hij krijgt alles te weten over
| |
| |
bergtreinen, kabelbanen en kuuroorden. Hem wordt getoond hoe een dirndlhalssnoer, een dirndljurk, een dirndlschort, een Pumpernickel en een lebkuchen eruit zien. Maar hij zoekt vergeefs naar deltawerken- en inpolderingsterminologie (zelfs ‘polder’ ontbreekt), hij moet het stellen met twee van de zeker vijftig verschillende molentypes in ons land en hij kan nergens vinden wat een bollenveld, ja zelfs niet wat een tulp is.
Zoals gezegd zijn er naast het eentalige ook vier tweetalige woordenboeken verschenen.
Wat het beeldmateriaal en de Nederlandse termen betreft zijn ze identiek. Het verschil is dat aan de Nederlandse termen een vertaling is toegevoegd, terwijl achter in het boek niet alleen een Nederlandstalig register is opgenomen, maar ook een register van respectievelijk Engelse, Duitse, Franse en Spaanse termen. Op die manier kan men ook vanuit de vreemde taal opzoeken wat een bepaald Engels, Duits, Frans of Spaans woord in het Nederlands betekent en welke afbeelding daar bij hoort.
De bovengenoemde bezwaren tegen het eentalige woordenboek gelden zonder uitzondering ook voor de tweetalige.
De beeldwoordenboeken zijn mooi uitgegeven en bieden op tal van gebieden zeer veel zij het soms wat onevenwichtige informatie. Daarbij zijn de tekeningen vaak een grote steun want bij het verduidelijken van concrete zaken kan een goede tekening meer houvast geven dan een omschrijving. Om die reden kunnen met name tweetalige beeldwoordenboeken goed van pas komen bij het vinden van vertalingen voor allerlei realia. Daarbij moet ik een oordeel over de kwaliteit van de vertalingen overlaten aan deskundigen op het gebied van de behandelde talen en de beschreven vakgebieden.
Nuttige boeken, maar zeker niet de ‘uiterst praktische’ naslagwerken waarover de flaptekst spreekt. Daarvoor zouden de detailtekeningen groter, de cijferverwijzing duidelijker, de inhoud meer ‘up to date’ en vooral Nederlandser moeten zijn.
P. de Kleijn
| |
C. van Bree: Historische Grammatica van het Nederlands. Foris, Dordrecht, 1987, ISBN 90 6765 268 7, prijs, f 42,40.
Van Brees Leerboek voor de Historische Grammatica van het Nederlands (1977) is, tien jaar later, een Historische Grammatica van het Nederlands geworden; net als de titel is ook het boek zelf kleiner (dat wil zeggen dunner) geworden. De tweede editie is dus niet (zoals gebruikelijk) een bewerking en aanvulling van de eerste, maar integendeel een ‘verkorte uitgave’. De auteur verantwoordt deze inkrimping door erop te wijzen dat ‘er voor het oude, klassieke vak historische grammatica nog maar weinig ruimte in het voor iedere student verplichte deel van het programma gereserveerd (kan) worden’ (p. 1). Nu er in het buitenland sinds enige jaren duidelijk een vernieuwde belangstelling voor de historische taalkunde merk- | |
| |
baar is, blijkt in Nederland (en België) net het omgekeerde te gebeuren. Jammer!
Binnen de ruimte die me hier wordt toegemeten is een echte bespreking onmogelijk, zodat ik me tot een korte voorstelling van het boek zal beperken.
Om ‘de hulptaalfunctie’ van het Gotisch te ‘symboliseren’, begint het boek met een (beknopte) ‘Grammatica van het Gotisch’ (13-59). Een nogal rommelige ‘Inleiding’ (63-73) gaat vooraf aan de eigenlijke historische grammatica van het Nederlands, waarin achtereenvolgens aan bod komen:
- | de vocalen (85-147) |
- | de consonanten (153-181) |
- | de klankwetten per periode (185-202) |
- | de vormleer (207-259). |
De opbouw van de hoofdstukken is zo, dat eerst bijzonderheden, en daarna algemeenheden worden behandeld. Voor het vocalisme wil dat bijvoorbeeld zeggen dat eerst de ogm. vocalen en diftongen worden besproken (ontwikkeling van ogm. naar Nederlands en, merkwaardigerwijze daarna, ‘de ontwikkeling in teruggaande lijn van het oude Germaans naar het Indoëuropees’) en nadien een aantal algemene factoren in verband met de klankleer (bijvoorbeeld ronding, rekking en verkorting, ablaut en zo meer). Volgens hetzelfde stramien volgt op het hele vocalisme een overzicht van ‘klankwetten per periode’. Aangezien echter voor het eerste stukje (de ontwikkeling van ogm. naar nieuwned. vocalen) veel nodig is van wat achteraf systematischer wordt uiteengezet geldt ook hier (net als in het tien jaar oudere ‘Leerboek’) dat telkens met voorlopige verwijzingen (en dus ook herhalingen) moet worden gewerkt. Of dat voor ‘de student’, voor wie zowel de eerste als de tweede editie volgens de auteur hoofdzakelijk is bedoeld, een goede zaak is, is zeer de vraag. Dit voortdurende ‘hin und wieder’ is ook voor de andere hoofdstukken kenmerkend.
Wat uiteindelijk de bedoeling van deze omwerking is geweest blijft raadselachtig: het huidige boek biedt minder dan het vorige en overzichtelijker is het er niet op geworden. Of het ‘de student de basis geeft waarop deze bij de bestudering van verdere literatuur kan voortbouwen’ (p. 2) is twijfelachtig. De hoop van de auteur, dat het boek ‘ook voor de onderzoeker van waarde zal zijn’ is, vrees ik, ijdel: het biedt namelijk niets wat al niet elders wordt aangeboden. Mijn hoop is, dat het uiteindelijk nuttig zal zijn in het samenspel docent-student in een college over de historische grammatica van het Nederlands, maar dat zal de ervaring moeten leren!
R. Willemyns
| |
| |
| |
Dolores Ross, La struttura verbale in Neerlandese e Italiano: Analisi contrastiva e strategie traduttive. Monografie N.4; Università degli Studi di Trieste 1987; 95 blz.
In deze studie, waarvan de titel voor zichzelf spreekt, behandelt schrijfster allereerst de Nederlandse werkwoorden, die zij onderscheidt in simplicia (bijvoorbeeld werken), afleidingen (bijvoorbeeld bewerken, doorstaan) en samenstellingen (bijvoorbeeld voorbijlopen). Daarnaast bestaan de types met een adjectief (bijvoorbeeld hardlopen) of met een substantief (bijvoorbeeld koffiezetten). De structuur van de Italiaanse verba verschilt daarvan: naast de verbi derivati (bijvoorbeeld disperare) zijn er verbi composti con particella preposizionale o avverbiale (bijvoorbeeld tirare fuori, respectievelijk scappare via). Als conclusie kan gelden dat de werkwoorden in het Nederlands veelal vergezeld gaan van prefixen of scheidbare delen om betekenissen op subtiele wijze uit te drukken, terwijl het Italiaans meer gebruik maakt van simplicia en daarmee een deel van de betekenis impliciet laat en meer overlaat aan de interpretatie van de context.
Vervolgens geeft mw. Ross een vergelijking van werkwoorden van beweging in het Nederlands en het Italiaans; ze behandelt onder meer de verbi composti con doppia informazione (bijvoorbeeld hij doorliep het hele park, waarin behalve van een actie ook van een resultaat sprake is) en ze gaat in op verbi strumentali e d'azione (bijvoorbeeld ploegen, strijken, hameren) en verbi di pozizione (bijvoorbeeld zitten, liggen).
Het derde hoofdstuk van deze studie gaat in op de vertaalstrategie, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen de gevallen waar een letterlijke vertaling mogelijk is en waar dat niet kan: de zogenaamde transpositie. De studie eindigt met een pleidooi voor hulp van de linguïstiek bij het vertalen, terwijl anderzijds de wetenschappelijke studie van het vertalen onderdeel van de linguïstiek zou moeten worden. Het belang van het onderhavige geschrift ligt, dunkt ons, vooral in de contrastieve analyses van Nederlandse en Italiaanse werkwoorden, waarmee vertalers hun voordeel kunnen doen.
M.C. van den Toorn
| |
Jo Daan, Ik was te bissie... Nederlanders en hun taal in de Verenigde Staten. De Walburg Pers, Zutphen, 1987, 160 blz.
Dit zeer goed geschreven boek biedt een rijkdom aan informatie: over taal in universele zin, over het Nederlands als vertegenwoordiger daarvan en over emigranten-Nederlands als uitzonderlijke variant. Het boek is een must (!) voor de neerlandicus en helemáál voor de neerlandicus extra muros, alsmede de beoefenaar van Dutch Studies intra aut extra muros. Het bevat enkele boeiende kaarten, tabellen, statistieken en grafieken die het nodige onthullen over de Nederlandse emigranten (sedert de 17e eeuw) als collectief: hun geschiedenis, taal en taalgeschiedenis. Voorts vinden we er uitgeschreven fragmenten van bandopnamen en gesproken emigrantentaal,
| |
| |
die ons confronteren met de individuen, hun persoonlijke achtergrond, geschiedenis en taal, en ten slotte enkele foto's boordevol heimwee. Zoals van een plaatsnaambord in Michigan, ‘OVERISEL REDUCE SPEED’ of in Wisconsin, simpel ‘FRIESLAND’, en dat allemaal in de States!
Welsprekend en verrassend is de fotocopie van een keurige dicht beschreven bladzijde uit het aantekeningenboekje van zekere Walter Hill (1856-1926), door diens kleinzoon in 1968 ontdekt. Op die ene bladzijde zijn juwelen te vinden als:
their, - hullies
them, - hullie
themselves, - zichzellevers.
Deze Hill noteerde hier als vertalingen uit het Engels vormen van het Leeg Duits, dat noch leeg noch Duits, doch gedurende enkele eeuwen (tot iets voorbij 1900) het overkoepelende emigranten-Nederlands was, later nog slechts gebezigd ‘in intieme situaties’. ‘Leeg Duits’ is de toenmalige, zeg maar leeg-duitse vertaling van ‘Low Dutch’.
Het boek telt vijf hoofdstukken en een uitvoerige literatuurlijst, waarop behalve taalkundige vakliteratuur ook intrigerende bronnen vermeld staan zoals ‘Onbekende brieven uit de prairie van Iowa 1846-1873’, ‘Reglementen der Zeeuwsche Vereeniging ter verhuizing naar de Vereenigde Staten van Noord-Amerika. 1847.’ en ‘Tiental brieven betrekkelijk de reis, aankomst en vestiging naar en in Noord-Amerika van eenige landverhuizers vertrokken uit de grietenijen Het Bildt en Barradeel in Vriesland. Franeker.’ 1848. (Hoe mooi steekt de gemoedsrust van de ellenlange titel af tegen de barre avonturen die zij dekt.) Daarenboven heeft het boek twee registers, één van de behandelde woorden en één van personen (auteurs, informanten), plaatsen en streken.
Jo Daan combineert op voorbeeldige wijze algemene tendensen en ‘petite histoire’. Een buitengewoon prettige leesbaarheid gaat gepaard aan, waar nodig, vertrouwde taalkundige vaktermen. Er is een evenwichtige verdeling tussen linguïstische precisie en verwijzing naar de grote oorzaken en gevolgen van taalverschijnselen: kwesties als morfologie, idioom, grammatische constructies, in wisselwerking met economische invloeden, staatsrechtelijke -, onderwijskundige -, kerkelijke - en ook incidentele gezinsinvloeden, al die factoren komen aan de orde.
Het onderzoek ter plaatse (in de VS) dateert van 1968, maar heeft niets aan actualiteit ingeboet. Het is zelfs maar goed dat het boek niet eerder verscheen, want in toonaangevende taalkundige kringen heerste in de jaren '60 en '70 minachting voor ‘corpus-onderzoek’ als dit. De minachting is niet weg, maar de kringen worden minder toonaangevend. Meer en meer ziet men in dat eenzijdige aandacht voor starre regels, kunstmatig aan de taal opgedrongen, veel weg heeft van een totalitair regime dat de natuurlijke taal onrecht doet.
In dit werk van Jo Daan is niet alleen de taal, maar ook de taalwetenschap springlevend.
F. Balk-Smit Duyzentkunst
| |
| |
| |
J.A. Kossmann-Putto & E.H. Kossmann, De Lage Landen. Geschiedenis van de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden. Stichting Ons Erfdeel vzw. 1987. ISBN 90-70831-18-X. 64 p. Ook verschenen in het Engels (The Low Countries) en het Frans (Les Pays-Bas). De uitgaven zijn te bestellen bij de Stichting Ons Erfdeel, Murissonstraat 260, B-8530 Rekkem, België; de edities kosten f 18, - per stuk.
Om in ruim 60 pagina's de geschiedenis van De Lage Landen te kunnen behandelen moet men niet alleen kunnen schrijven, maar ook veel weten. Alleen dan zal men uit de veelheid aan feiten op een zodanige wijze kunnen selecteren dat er een boeiend overzicht ontstaat. De schrijvers zijn hier geheel in geslaagd. Verfrissend is dat op geen enkele wijze geprobeerd is een onderliggende eenheid van De Lage Landen te suggereren. Integendeel, de geschiedenis van de Nederlanden wordt beschreven als een samenloop van omstandigheden die ertoe geleid heeft dat lokale potentaatjes dan wel steden met hun verworven privilegiën federalistische verbanden aangingen die uiteindelijk - na vele eeuwen - uitmondden in negentiende-eeuwse staten. Zelfs de Republiek van de zeven noordelijke gewesten kende een soort nationaal besef dat eerder een gevolg van de opstand tegen Spanje was dan de oorzaak ervan, een visie die ook ten grondslag ligt aan het mooiste geschiedenisboek van 1987, Simon Schama's The embarrassment of riches, een lofzang op de Gouden Eeuw in ruim 600 bladzijden.
De Lage Landen bevat twaalf paragrafen: De slordige samenstelling van het grondgebied (2 blz.), Romeinen en Franken (4 blz.), Van de negende tot het einde van de veertiende eeuw (3 blz.), De groeiende macht van de hertogen van Bourgondië (6 blz.), Keizer Karel V, heer der Nederlanden (3 blz.), De Tachtigjarige Oorlog (8 blz., zonder Remonstranten en Contra's), De vrede die geen vrede bracht (7 blz.), Revolutie en herstel: 1780-1830 (4 blz.), Twee nationale staten: 1830-1880 (4 blz.), Een periode van bloei: 1880-1914 (5 blz.), 1914-1945 (5 blz.) en 1945-1980 (4 blz.). Hierop volgen nog enkele belangrijke jaartallen, 31 in totaal, en een beknopte bibliografie, die in de verschillende afleveringen aangepast is aan de gebruikte taal: de Engelse en Franse uitgaven bevatten bijna uitsluitend anderstalige werken.
Het werk leent zich er uitermate toe gebruikt te worden bij cursussen over de kennis van de cultuur en samenleving der Nederlanden op het niveau van beginners. Dit neemt niet weg dat ook gevorderde studenten en extramurale docenten het goed zouden kunnen gebruiken. In het algemeen zijn de illustraties van goede kwaliteit en ook passend. De economische kaart van 1850 op blz. 22 is echter alleen met een loep te lezen.
(JdV)
| |
| |
| |
Frédéric Bastet, Louis Couperus, een biografie. Querido, Amsterdam 1987. 872 blz. Prijs f 65, -.
Hans Visser, Simon Vestdijk, een schrijversleven. Kwadraat, Utrecht 1987, 719 blz. Prijs f 75,-.
In de afgelopen maanden is er zowel een grote biografie verschenen van Louis Couperus als van Simon Vestdijk. Dat is ongewoon want de biografie is niet bepaald een genre dat in het Nederlandse taalgebied met hartstocht beoefend wordt. Er valt een flinke lijst op te stellen van schrijvers die nog op een biografie wachten. Over het leven van Couperus hadden we al drie boeken - van Henri van Booven, H.W. van Tricht en Albert Vogel -, over Vestdijk was er nog geen volledige biografie.
Beide boeken hebben een gelijksoortige opzet. Zowel Visser als Bastet willen in de eerste plaats de feiten geven. In zijn Nawoord zegt Visser dat hij gekozen heeft voor een feitenbiografie en niet voor een interpretatiebiografie: ‘alleen wanneer het werk overduidelijke biografische elementen vertoont, heb ik deze aan de orde willen stellen’. Bastet zegt iets dergelijks. Een biografie die zich strikt tot de feiten beperkt, schrijft hij, levert een uitgebreid encyclopedie-artikel op. Hij wil daarom, op aanbeveling van Couperus zelf: ‘uit het literaire werk zoveel persoonlijks peuren dat het skelet van voldoende vlees en kleren wordt voorzien en daardoor vanzelf ook meer body zal krijgen’.
Beide biografen hebben dus het literaire werk gebruikt om de feiten die uit het leven bekend waren aan te vullen. Dat is altijd een hachelijk procédé waarbij je je steeds moet afvragen hoe nauwkeurig een autobiografische roman als Vestdijks Terug tot Ina Damman of Couperus' Metamorfoze is in het weergeven van de gebeurtenissen zoals die zich in de werkelijkheid voorgedaan hebben. Van Metamorfoze weten we bijvoorbeeld allang dat de voorstelling van zaken keer op keer in tegenspraak is met de feiten die we kennen. Dat weet Bastet ook heel goed, en hij zegt onomwonden: ‘het zou zeker van meer voorzichtigheid getuigen indien we ons minder op Metamorfoze beriepen bij de reconstructie van Couperus' werkelijke biografie, maar gebrek aan directe bronnen maakt dit onvermijdelijk.’ Bastet is in dit opzicht overigens heel wat voorzichtiger dan Visser, ook al gaat hij zelf vrij vaak interpreterend te werk. Wel zou ik een vraagteken willen zetten bij het stuk over Psyche waar Bastet wel erg ver gaat in het reconstrueren van een autobiografische achtergrond. Er zijn ook wel meer vraagtekens te zetten want Bastet schuwt de hypothese niet, en bovendien is er veel in het leven van Couperus dat met opzet door anderen onzichtbaar is gemaakt, vooral in verband met zijn homoseksualiteit, zijn huwelijk en zijn vrienden. Het is zeker niet de schuld van Bastet dat er in de biografie nog zoveel lege plekken overblijven. Hij heeft gedaan wat hij kon - ik zou haast zeggen: meer dan wie ook zou kunnen - en hij heeft er een voortreffelijk boek van gemaakt.
Vissers biografie, hoe dik ook, steekt magertjes af bij die van Bastet, en dat komt niet alleen doordat Bastet uitnemend schrijft terwijl Visser heel onhandig formuleert. Een van de zwakke punten van Vissers werkwijze is dat het vaak, heel vaak, onduidelijk blijft of hij van bepaalde
| |
| |
feiten weet dat ze vaststaan of dat hij ze aan Vestdijks werk ontleent. Bastet verantwoordt dergelijke dingen heel precies, Visser niet. Visser springt erg slordig om met aanhalingstekens zodat je steeds in het onzekere verkeert of een mededeling een echt citaat is, een parafrase of een samenvatting van Visser zelf. Van een kritische houding tegenover de bronnen is bij hem geen sprake.
Ook al is Vissers boek slordig en stuntelig geschreven, er staat veel wetenswaardigs in, vooral over de depressies waaraan Vestdijk van jongsaf leed, over zijn houding tijdens de bezetting en zijn verblijf als gijzelaar in Sint-Michielsgestel. Tot slot wil ik graag herhalen wat ik al in NRC-Handelsblad gezegd heb, namelijk dat de onvolmaaktheden voor een deel voor rekening komen van de uitgever. Ik geloof dat een behoorlijke uitgeverij in Engeland of Amerika een belangrijke biografie nooit in deze vorm op de markt zou hebben gebracht. Er zou een editor aan te pas zijn gekomen die de stijl verbeterd zou hebben, de verwijzingen gepreciseerd, de slordigheden gecorrigeerd en de onhandigheden weggewerkt. Het is jammer dat men het boek niet voor zijn verschijnen een dergelijke schoonheidsbehandeling heeft laten ondergaan. Nu is het niet waardeloos, maar het heeft wel een grondige herziening nodig.
(RPM)
Het leven is liefde is een anthologie van Nederlandse literaire teksten geselecteerd en samengesteld door Kris Van de Poel, lektor Nederlands aan de Aarhus Universiteit in Denemarken. De teksten bestrijken de afgelopen twintig jaar van de Nederlandse literatuur en bestaan hoofdzakelijk uit romanfragmenten. In de selectie is werk van twintig Nederlandse en Vlaamse auteurs opgenomen waaronder Fernand Auwera, Maarten Biesheuvel, Hugo Claus, Herman de Coninck, Mireille Contenjé, Oek de Jong, Renate Dorrestein, Jef Geeraerts, Maarten 't Hart en Willem Frederik Hermans. De uitgave bestaat uit twee delen: een deel met de originele Nederlandse teksten (ISBN 87 7288 117 8) en een deel met de vertalingen in het Deens (ISBN 87 7288 11 8 6). De boekjes zijn te bestellen bij Aarhus University Press, Aarhus University, DK-8000 Aarhus C, Denemarken en kosten per stuk f 20, - /Bf 350,-.
(MK)
|
|