Neerlandica extra Muros. Jaargang 1988
(1988)– [tijdschrift] Neerlandica extra Muros / Internationale Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 2]
| |||||||||||
Kennis van vaste lexicale verbindingen: belangrijk en moeilijk
| |||||||||||
[pagina 3]
| |||||||||||
dacht omdat ze zo buitengewoon frequent zijn. Wie Nederlands wil leren, kan er niet omheen en een redelijke taalbeheersing is niet mogelijk zonder kennis van grammaticale en lexicale woordverbanden. Behalve deze hoge frequentie ligt er het feit dat vaste verbindingen zich vooral manifesteren in - om een term uit de gezondheidszorg te gebruiken - eerstelijns taalsituaties: het gesprek, de krant, de radio, de televisie, met andere woorden in situaties waarmee de taalgebruiker gemakkelijk geconfronteerd zal worden. Natuurlijk treden ze ook op in de literatuur, maar hoe ‘literairder’ het genre, hoe geringer het aantal vaste combinaties. In de poëzie is idioomgebruik een uitzondering. Gezien de hoge frequentie en de sterke gebruiksdwang zal de vaste verbinding beheerst moeten worden, receptief en produktief. Dit houdt onder andere in dat de leerling op het verschijnsel ‘vaste verbinding’ geattendeerd zal moeten worden. Zo nodig. Soms weet met name de gevorderde leerling wel dat het gebruik van bijvoorbeeld een bepaald substantief noodzakelijkerwijze leidt naar een bepaald werkwoord. Hij weet dat er gecombineerd moet worden. Hij weet ook dat hij niet voortdurend moet terugvallen op ‘flauwe’ werkwoorden als doen, maken en krijgen. Hij zegt: Ik heb een verkoudheid gekregen, maar hij wil zeggen: Ik heb een verkoudheid opgelopen. Vaak echter is hij zich niet bewust van zijn beperkingen en ontgaat het hem dat sneetje wel gecombineerd kan worden met cake maar niet met ham, of dat in evenwijdig lopen alleen lopen mogelijk is en niet bijvoorbeeld gaan. In deze situatie zal de docent expliciet moeten wijzen op het samengaan van verschillende elementen zodat de leerling weet dat hij niet met toevalligheden te maken heeft. Deze noodzaak van bewustmaking klemt te meer daar bij verbindingen van dit type, dat wil zeggen verbindingen waarbij de betekenis van het geheel uit de samenstellende delen kan worden afgeleid, de leerling bij receptief gebruik geen problemen heeft. Uit onderzoek van MartonGa naar eind2, blijkt dat deze vaste verbindingen - door hem conventionele syntagma's genoemd - door vt-leerders zo gemakkelijk te begrijpen zijn, dat het hun ontgaat dat er iets mee aan de hand is, namelijk dat de verschillende elementen een eenheid vormen. Deze ‘naïviteit’ wreekt zich bij produktief gebruik. Dan wordt men onzeker of moet men het antwoord schuldig blijven. Wie leest: de president heeft zijn functie neergelegd of hij zat in een luie stoel zal met de interpretatie van deze zinnen geen moeite hebben. Anders wordt het wanneer produktief geantwoord moet worden op de vraag: hoe noem je dat, als iemand zijn functie beëindigt / hoe heet een stoel waarin je heel gemakkelijk zit? Alleen als men neerleggen samen met functie en lui met stoel heeft geleerd zal men op deze vragen het antwoord kunnen produceren. Lichte kleuren, lichte muziek, een lichte straf, lichte schoenen: bij het horen of het lezen van deze combinaties zal de vt-leerder niet in moeilijkheden komen. Maar als hem gevraagd wordt met welke substantieven het adjectief licht gecombineerd kan worden, zal hij alleen dan trefzeker kunnen antwoorden als hij het weet. En weten betekent hier natuurlijk niet: nagaan hoe het in de moedertaal is. Die loopt soms wel maar vaker niet parallel met het Nederlands. De combinaties lichte kleuren enzovoort moeten | |||||||||||
[pagina 4]
| |||||||||||
derhalve als een geheel aangeboden en geleerd worden, evenzogoed als zijn functie neerleggen of luie stoel. Anders gezegd: tussen het leren van woorden en het leren van vaste verbindingen bestaat geen principieel verschil. Niettemin stuit men bij het aanbieden en leren van vaste verbindingen op enige moeilijkheden die karakteristiek zijn voor de vaste verbinding en die zich niet of in veel geringere mate voordoen bij het verwerven van losse woorden. Deze moeilijkheden zijn deels van semantische, deels van lexicologische aard. Strenge logica moet men in een taal niet zoeken. Dat geldt ook voor vaste verbindingen. De elementen treden daarin niet op volgens een strikte wetmatigheid, maar gedragen zich wispelturig, hetgeen het leren bemoeilijkt. Het is: kou lijden, dorst lijden en honger lijden, maar wie tijdens zijn vakantie overvallen wordt door een hittegolf, mag niet naar huis schrijven: We hebben hier vreselijk warmte geleden. Als het water van de kook is, kookt het niet meer, maar als vader van de kook is, is het ergste nog niet voorbij. ‘De politie zit achter me aan’, zeg ik. ‘Zolang hij maar zit, loop je geen gevaar’, zegt de vt-leerder. Maar zo zit dat niet. Plegen wordt meestal gecombineerd met iets slechts (kwaad, overspel, ontucht, een inbraak, bedrog). Maar leuke Nederlanders plegen een telefoontje en nog leukere een plasje. Hierboven is gezegd, dat een redelijk taalbeheersingsniveau vereist dat men niet voortdurend terugvalt op werkwoorden als doen, maken of krijgen en op adjectieven en adverbia als groot, heel veel, erg en zeer. Het vervelende is echter dat in sommige gevallen alleen de kleurloze term juist is en vervanging door iets ‘beters’ niet alleen niet gewenst maar zelfs onjuist is. In bang maken, afstand doen van iets en daarmee bereik je het grote publiek niet, zijn maken, doen en groot de enig mogelijke combinatiepartners. Een derde semantisch probleem wordt gevormd door het feit dat sommige vaste verbindingen een zeer geringe semantische lading hebben.Ga naar eind3 Er valt weinig of niets aan uit te leggen want het betekent zo weinig. En omdat het zo weinig betekent, is het moeilijk de verbinding te leren en te onthouden. Het met iemand over iets eens zijn of ergens niets mee te maken hebben zijn in het Nederlands zeer courante combinaties. Maar de vt-leerder heeft met dit soort verbindingen de grootst mogelijke moeite, zeker bij produktief taalgebruik. In het bovenstaande is betoogd dat vaste verbindingen als een geheel moeten worden aangeboden. De vraag is nu - en daarmee kom ik bij de lexicologische moeilijkheden -: waar vindt de docent of de leerling een overzicht van de in het Nederlands bestaande grammaticale en lexicale verbindingen? Niet, voor zover ik weet, in een afzonderlijke publikatie. Hij zal ze dus zelf uit woordenboeken bij elkaar moeten sprokkelen. Dat is geen eenvoudige taak. Hun aantal is zeer groot en, wat erger is, de gangbare woordenboeken weten met de behandeling ervan niet goed raad. Ze weten dat niet omdat er voor het Nederlands nauwelijks enig wetenschappelijk onderzoek is verricht waarop lexicografen bij de verwerking van woordcombinaties kunnen terugvallen. Bij gevolg geven woordenboeken geen of geen eens- | |||||||||||
[pagina 5]
| |||||||||||
luidend antwoord op onder andere de volgende vragen:
Een vluchtige blik in ongeacht welk Nederlands woordenboek leert dat er in de behandeling van vaste verbindingen weinig systematiek zit, reden waarom het vinden van combinaties moeilijk en tijdrovend is. En als er al sprake is van enige systematiek, dan is dat een systematiek die, zoals HausmannGa naar eind5 terecht heeft vastgesteld, vanuit de optiek van de vt-leerder averechts werkt. Ter illustratie van deze constatering de behandeling van een paar vaste verbindingen in Van Dale Groot Woordenboek der Nederlandse Taal (1984). De verbinding hooggespannen verwachtingen wordt alleen vermeld onder hooggespannen, niet onder verwachting; de honneurs waarnemen wel onder honneurs niet onder waarnemen, ongebaande paden wel onder ongebaand niet onder paden. De filosofie achter deze werkwijze lijkt te zijn dat de volledige combinatie alleen wordt vermeld bij het meest markante deel van de combinatie (hooggespannen, honneurs, ongebaand). Welke verbindingsmogelijkheid het minder opvallende deel van de verbinding biedt (verwachting, waarnemen, paden) wordt niet aangegeven. Voor de vt-leerder is dat vervelend want juist aan deze laatste informatie heeft hij behoefte, veel minder aan de eerste. Nemen we nogmaals een ziekte oplopen. Van Dale geeft de volledige uitdrukking alleen onder oplopen niet onder ziekte. Maar de vt-leerder gaat uit van ziekte. Hij zal zich afvragen: hoe noem je dat in het Nederlands, een ziekte krijgen. Anders gezegd, als hij het woord oplopen kent, heeft hij geen behoefte aan de daarbij behorende verbindingen. Die kent hij wel - anders zou hij oplopen niet kennen. Een zorgzaam huismoedertje staat alleen onder zorgzaam; dat baart mij zorgen alleen onder baren en een wolkje melk alleen onder wolkje, dus telkens op die plaats waar de vt-leerder niet zal en niet kan zoeken. Zijn probleem is immers: een heel klein beetje melk, is daarvoor een ander woord? Welk werkwoord moet ik gebruiken bij het substantief zorgen? Geven? Veroor- | |||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||
zaken? Of is er iets beters, iets ‘vasters’? Het antwoord op deze vraag moet hij kunnen vinden onder melk en zorg. Hij zal voor dat antwoord nooit gaan zoeken onder scheutje of baren. Natuurlijk vindt men in Van Dale en in andere woordenboeken ook vaak een dubbele vermelding, maar als volstaan wordt met slechts één vermelding staat deze vaak op een plaats die voor de vt-leerder nutteloos is. Tenslotte wil ik heel kort nog een ander lexicologisch probleem vermelden, het probleem namelijk van de verhouding tussen de vaste verbinding en de woordfrequentie. Bij het geven van woordfrequenties worden lemma's en woordvormen (types) geïnventariseerd, niet echter vaste verbindingen. De vaste verbinding wordt uit elkaar gehaald. Zo vindt men bij Uit den BoogaartGa naar eind6 als lemma op, prijs en stellen, ieder met zijn eigen frequentie (voor geschreven taal is die frequentie respectievelijk 5553, 117 en 410). Maar deze frequentie-aanduidingen zijn van geen nut als ik wil weten hoe frequent de uitdrukking op prijs stellen is. Wanneer voor leerstofselectie frequentielijsten belangrijk zijn - en volgens mij zijn ze dat - dan zijn ze dat maar in beperkte mate zo lang alleen woorden en geen vaste verbindingen worden geïnventariseerd.Ga naar eind7 Wie nu moet uitmaken of op prijs stellen moet worden aangeboden in bijvoorbeeld een basiscursus, kan alleen varen op het kompas van zijn eigen intuïtie. Voor het onderwijs van het Nederlands aan anderstaligen is het van belang dat veel aandacht wordt besteed aan vaste verbindingen, dat op het bestaan ervan wordt gewezen en dat de verbinding als een geheel wordt aangeboden en geleerd. Daarbij is nodig dat de verbinding herkenbaar en vindbaar wordt gemaakt. De bestaande woordenboeken geven in dat opzicht onvoldoende steun. Voor het Engelse taalgebied heeft men toen de conclusie getrokken: dan maken we een afzonderlijk woordenboek van grammaticale en lexicale verbindingen.Ga naar eind8 Die conclusie zou men ook moeten trekken voor het Nederlandse taalgebied. |
|