makelij (‘het gedicht als een gericht’, ‘een katafalk van talk’).
Terwijl dichters zoals Bernlef, Tentije en De Vree (in zijn betere momenten) bijzonder terughoudend of indirect te werk gaan als er persoonlijke emoties in het geding zijn, kent Elly de Waard op dat gebied geen remmingen. In de literaire kritiek heeft zij het al een paar keren hard te verduren gehad, vooral wegens het onbeschroomd barokke van haar poëtisch taal- en beeldgebruik. Te verwonderen is dat niet wanneer je strofen neerschrijft als: ‘Je naaktheid ligt varkensvolmaakt, / Je roze vlees schijnt door de ramen, / Naakt als een beest dat wordt geslacht, / Naakt, op een gevoel na van zich schamen’ (in Strofen). Toch worden haar bundels in sommige kringen gretig afgenomen en produceert zij in betrekkelijk hoog tempo: na Afstand (1978), Luwte (1979), Furie (1981) en Strofen (1983) verscheen eind vorig jaar Een wildernis van verbindingen (Amsterdam, De Harmonie; 96 blz.).
Het is een werk met een episch allure, een poging om in een volgehouden reeks van 82 formeel vrijwel identieke gedichten een mislukte liefdesrelatie van zich af te schrijven. De ‘verbindingen’ die in de titel genoemd worden, zo vertelde Elly de Waard aan Frank Ligtvoet van de Volkskrant kort voor het verschijnen van de bundel, duiden zowel op het persoonlijke, erotische contact tussen de geliefden - het gaat om twee vrouwen - als op verhoudingen in de samenleving. Wat dit laatste betreft is het maatschappelijke element, een enkele kritische noot daargelaten, vrijwel uitsluitend vertegenwoordigd door zwaar metaforisch geladen beschrijvingen van allerhand transportmiddelen. Dat vindt Elly de Waard blijkens het gesprek in de Volkskrant heel modern omdat de geliefden zich immers op geruime afstand van elkaar bevinden, maar het brengt de gedichten weinig baat bij. Af en toe slaagt zij er weliswaar in de beide sferen - de persoonlijke en de sociale - met elkaar in overeenstemming te brengen, wanneer bijvoorbeeld de tocht naar de beminde in lichamelijke, sensuele termen wordt weergegeven. In de meeste gevallen hebben we te doen met evocaties van het moderne verkeerswezen door middel van een metaforiek die de Duitse expressionisten van omstreeks de Eerste Wereldoorlog al tot op de bodem leeggeschept hebben: ‘Langs zenuwbanen // Die door de valleien lopen (...) Pulseert de metalen golfstroom van het verkeer’ en ‘Over geplaveide hellingen (...) rennen / Wie met wielen zijn geboren als / Ratten of als lemmingen’. Elders gaat het over ‘de gedimde koplamp van de maan’, de zon die opkomt als een stoplicht en bromfietsen die de berg op zingen als krekels. Het onbeheerste van Elly de Waards techniek verraadt zich ook in het overdadige en weinig doeltreffende gebruik van binnenrijmen en enjambementen, en niet in het minst in de vrijgevochten, ja losgeslagen pathetiek, die zich slechts in
gepaste vergelijkingen laat absorberen: ‘Ah, kussen, / Kussen, brandend als / Vloeipapier en even/ Vluchtig, ah, zoals het was!’
De tweede afdelingvan de vorige bundel, Strofen, was opgedragen aan een zekere Vera. Het slotgedicht van Een wildernis van verbindingen laat vermoeden dat zij het nu afwezige voorwerp van al die brandende liefde is geweest: ‘Vaarwel dan, die je naam ontleent aan / Veritas, maar die, als dat bestaat, / De waarheid, noch de ware was’; maar als deze Vera toch niet de ware Jacob was, waarom dan zo intens getreurd?