maatschappelijk-politieke en symbolisch-metafysische tocht geconstrueerde prozaboeken publiceerde. Sinds mei 1977 werkt hij in zijn gestencild ‘tijd-SCHRIFT’ aan een negendelig project, een ‘bouwdoos voor een tekstmozaïek’. Hij wil ‘een groot aantal van al de bestaande schrijfwijzen zo verzamelen en combineren dat lezers er genoegen uit halen, en leesmacht over alle teksten waar ze dagelijks mee bewerkt worden’. In de taalcreatieve richting is Willy Roggeman (1934) de meest opvallende figuur, die zichzelf de ‘mathematicus van de sensibiliteit’ noemt. Hij bepaalt de kunst als ‘het bevechten van de nihilistische drek van het bestaan in een moment van vorm transcendentie’. Zijn dertigdelig Opus Finitum bestaat uit fragmentaire momenten, die schijnbaar improvisatorisch, maar in feite erg rationeel in grote composities worden ingepast. Na 1970 publiceerde hij Homoïostase (1971), Made of words (1972), Gnomon (1975), Lithopedia (1979), De goddelijke hagedisjes (1978) en Glazuur op niets (1981). Is het werk van Willy Roggeman geïnspireerd op de improvisaties van jazz, dan heeft Claude van de Berge (1945) zijn nu al elfdelig serieel opus gebouwd op de eindeloze herhalingen en variaties van de ‘minimal music’ van Philip Glass en Brian Eno. De bezwerende isotonie van zijn proza geeft vorm aan de thematiek van stilte, schoonheid en religiositeit, zoals in het angeliek-mooie Het bewegen van het hoge gras op de top van de heuvel (1981). Bernard Kemp (B.F. van Vlierden, 1926-1980) gebruikte de zeven noten van de notenbalk en de rijke symboliek van het cijfer 7 om zijn luisterhoek Het weekdier (1979) op te bouwen rond de 7 thema's schepping, politiek, oorlog, economie, liefde, kunst en dood/verrijzenis. Op
het gebied van de korte vorm, het prozagedicht, de ‘proëzie’ en de arabeske vermelden we nog Jozef Deleu, Astère Michel Dhondt, Jaak Fontier en vooral Gust Gils. Bij de jongste generatie treft een tweede experimenterende beweging in het kader van de postmoderne sensibiliteit, met vier knappe debutanten als Pol Hoste, Stefan Hertmans, Frank Albers en Eriek Verpale, maar vooral met Leo Pleysier (1945), die een drieluik publiceerde, bestaande uit De razernij der winderige dagen (1978), De weg naar Kralingen (1981) en Kop in kas (1983). Via een collage van taalmateriaal, brieven, dagboekfragmenten, historische kronieken, filmshots enz. tracht hij zijn afstamming in kaart te brengen om ze zo te vernietigen.
Dit was het algemene vogelperspectief. Het detaillerende kikvorsperspectief reserveren we voor de discussies tijdens het negende colloquium van de IVN.