Dat de vertoning van de film veel kritiek losmaakte (‘slecht te verstaan’, ‘onbegrijpelijk’, ‘dan liever een stomme film’) verbaasde me minder dan dat velen ook de film zelf in niet mis te verstane bewoordingen afwezen: ‘Beschamend slecht’, ‘verschrikkelijk’, ‘lieve folklore maar als film waardeloos’ - 60% had er geen goed woord voor over. Wel werd het idee om ‘één of meer films’ te vertonen toegejuicht, een gedachte die bij de vragen over voorstellen voor het volgende colloquium door sommigen werd uitgewerkt.
Hoewel 75% van de inzenders het bezoek aan de Centrale Bibliotheek waardeerde, vonden sommigen het maar niks: ‘a) Een veel te lange inleiding; b) Het heeft weinig zin dat je zolders van een U.B. doorrent; c) Iedere academicus kent wel een bibliotheek’. De tentoonstelling daarentegen oogstte niets dan lof al werd betreurd dat men te weinig tijd had om alles goed te bekijken.
De liefhebbers van het ensemble ‘Henric van Veldeke’ (60%) vonden het ‘het hoogtepunt van het congres: een lekker ouderwetse avond’, ‘een waar genoegen’ en gaven ‘een pluim voor de kwaliteit van het ensemble’. Toch was er ook kritiek. Een bewonderaar schreef: ‘Uitstekend. Maar niet corresponderend met de wereld waarin we leven’, een mening die gedeeld werd: ‘Het is zo belangrijk om onze collega's uit “verre landen” een goed idee te geven van onze cultuur. Dat was nu niet het geval’. In dezelfde richting tenderen de volgende vragen van een deelnemer die ze ongetwijfeld retorisch bedoeld heeft: ‘Waren deze boerenkinderen representatief voor de Nederlandse cultuur? Waren die Duitse romantische liederen dat? Hadden zij naar Zuid-Afrika kunnen reizen, als toevallig een van hen uit Zaïre of Indonesië afkomstig zou zijn geweest?’
Zowel de tentoonstelling van materiaal uit de IVN-bibliotheek als die van de firma Nijhoff werden op zichzelf gewaardeerd, maar de geringe representativiteit van beide oogstte kritiek. Eén lid had geconstateerd dat de laatste vijf door hem geschreven of geredigeerde boeken op de IVN-tentoonstelling ontbraken - best mogelijk natuurlijk als daarvan nooit present-exemplaren werden aangeboden. Iemand stelde voor niet slechts één boekhandel of uitgeverij uit te nodigen maar een grote overzichtstentoonstelling te (laten) maken van wat de laatste drie jaar, althans aan relevante leermiddelen, zal zijn gepubliceerd.
De vijfde serie vragen betrof de ‘ontspanning’. Zowel over de excursie als verschijnsel als over de geboden excursie waren de meningen verdeeld. Enkelen stelden voor helemaal geen excursie te organiseren maar keuzemogelijkheden aan te bieden waarvan men al of niet in groepsverband gebruik zou kunnen maken. Een ander deelde het bezwaar tegen de excursie als verschijnsel niet, maar had toch aan déze excursie niet meegedaan, ‘niet omdat ik niet met de provincie Limburg te maken zou willen hebben, maar omdat ik de doelen (jenevermuseum, bierbrouwerij) verwerpelijk en vervelend vind. Waarom niet Brussel als doelgebied? Lag vlakbij!’. Ook de excursiegangers zelf waren niet eensgezind in hun waardering. Het bezoek aan de kerken scoorde het hoogste (slechts 5% was ontevreden) al betwijfelde een enkeling of ‘iemand het geziene en gehoorde in zijn onderwijs