| |
| |
| |
Het Nederlands in Indonesië
I Historische achtergronden
J.W. de Vries
1 De periode van de Verenigde Oostindische Compagnie
Hoewel er serieuze pogingen zijn ondernomen om het gebruik van de Nederlandse taal onder Europeanen, Aziatische vreemdelingen en zelfs autochtonen te bevorderen, heeft het Nederlands zich gedurende de periode van de Verenigde Oostindische Compagnie nauwelijks een positie van betekenis kunnen verwerven.
De V.O.C., opgericht in 1602, werd door de Staten-Generaal van de Verenigde Nederlanden opgedragen in de archipel het christendom te ververspreiden en de goede zeden te bevorderen. Daartoe werden in de Molukken, het centrum van de specerijenhandel, en in Batavia, het administratieve centrum van de V.O.C., enige scholen gesticht. De Statenvertaling en de Nederlandse vertaling van de catechismus zouden de belangrijkste leermiddelen moeten zijn bij de verspreiding van de calvinistische religie en het waken over de moraal. Op deze scholen zou dan ook het Nederlands de voertaal dienen te zijn.
Nog op een andere wijze werd taalpolitiek gevoerd. In 1641 ordonneerde gouvemeur-generaal Van Diemen, dat alleen slaven die zich in het Nederlands konden uitdrukken, een hoed mochten dragen en vrijgelaten konden worden. Inheemse vrouwen mochten alleen met een Europeaan trouwen, indien ze het Nederlands beheersten. Tenslotte, de Mardijkers, voormalige slaven en hun afstammelingen (hun naam is een Nederlandse aanpassing van het Maleise woord merdeka ‘vrij’), konden alleen officier worden, als ze Nederlands spraken.
De meeste scholen werden in de Molukken gesticht. In 1627 waren er op Ambon 16 scholen met in totaal meer dan 1000 leerlingen, een aantal dat aan het einde van de V.O.C.-periode gestegen was tot 4000. Buiten Ambon waren 29 scholen met in totaal 1000 leerlingen, althans in 1695 (Brugmans 1938: 31). Echter, niet het Nederlands, maar het Maleis was er de voertaal geworden. Passieve beheersing van het Nederlands was aanvankelijk nog wel nodig om de bijbel en de catechismus te lezen. Na de verschijning van Leydekkers Maleise bijbelvertaling verdween het Nederlands op de Molukken bijna geheel.
In Batavia was het aantal scholen veel kleiner: in 1636 drie scholen met in totaal 150 leerlingen, in 1799 vier scholen met 600 leerlingen. Deze scholen waren - in tegenstelling tot de scholen op de Molukken - niet toegankelijk voor de inheemse bevolking, maar uitsluitend voor de kinderen van V.O.C.-ambtenaren, Portugezen, Mardijkers en gekerstende autochtonen, tot het christendom gebracht door de inspanningen van Portugese missionarissen aan het einde van de zestiende eeuw. Op de scholen in Batavia was het Nederlands aanvankelijk de voertaal, hoewel de thuistaal in het algemeen Portugees of Maleis was. In 1786 werd het Nederlands nog maar op twee van de vier scholen als voertaal gebruikt; op de andere scholen
| |
| |
werd het onderwijs in het Portugees en het Maleis gegeven.
Dat de pogingen om het Nederlands te bevorderen mislukten, werd voornamelijk veroorzaakt door de positie die het Portugees en het Maleis zich hadden verworven.
Het Maleis is een van de honderden talen die in de archipel worden gesproken. Het is de moedertaal van de bewoners rond de Straat van Malakka (Oost-Sumatra, de Riau-archipel, het schiereiland van Malakka en de kust van Borneo). Rond 1600 was het Maleis bovendien al enige eeuwen de contacttaal in de gehele archipel en de cultuurtaal in een veel groter gebied dan de omgeving van de Straat van Malakka. De oudste steeninscripties in het Maleis, gevonden in Zuid-Sumatra, dateren uit de zevende eeuw. In die tijd lag het machtige Sumatraanse rijk Sriwijaya tussen India en het Chinese T'ang-keizerrijk. Chinese tijdgenoten gewagen ervan, dat het Maleis de taal van het hof is. Steeninscripties op Java duiden erop, dat naast Javaans en Sanskriet het Maleis voor officiële doeleinden werd gebruikt. De strategische ligging tussen India en China hebben het gebruik van het Maleis als lingua franca ongetwijfeld bevorderd, vooral in handelscentra. Wanneer in de dertiende eeuw de islam de archipel bereikt, wordt niet het Arabisch, maar het Maleis de taal van de nieuwe religie.
Er moet in het oog worden gehouden, dat het Maleis nogal wat variëteiten kent. Een viertal wordt gewoonlijk onderscheiden. In de eerste plaats het dialectisch geschakeerde Maleis dat de moedertaal is van de bewoners rond de Straat van Malakka. In de tweede plaats het Maleis als lingua franca, reeds in de middeleeuwen de taal van de handel, van de islam, maar ook de officiële taal van het sultanaat van Malakka. Portugezen en Nederlanders hebben deze variëteit gebruikt als bestuurstaal in hun contacten met de inheemse bevolking, en voor een deel ook bij de verspreiding van het christendom. In de negentiende eeuw zou de Nederlandse regering dit Maleis, het Riau-Maleis, beschouwen als de standaardtaal voor officiële doeleinden. In de twintigste eeuw ontwikkelen zich uit deze variëteit twee standaardtalen: het Indonesisch (Bahasa Indonesia) en het Maleisisch in de voormalige Engelse koloniën. In de derde plaats lokale Maleise variëteiten in streken waar het Maleis oorspronkelijk geen moedertaal was. Op de Molukken en in Batavia bijvoorbeeld verving het Maleis op den duur de plaatselijke talen. In de vierde plaats structureel en functioneel gereduceerde vormen van Maleis, pidgins als het Chinese Maleis of het Pasarmaleis, talen met een beperkte woordenschat en weinig grammaticale structuur die nooit moedertaal zijn en slechts in een beperkt aantal situaties gebruikt kunnen worden.
De V.O.C. was in het contact met de inheemse bevolking wel gedwongen gebruik te maken van het Maleis, eventueel een lokale variëteit, zoals op de Molukken. Na de aanvankelijke pogingen om het Nederlands als voertaal te gebruiken, deden zowel de school als de kerk hetzelfde.
Naast het Maleis bestond er een tweede contacttaal, het Maleis-Portugees, een gecreoliseerd Portugees. Deze taal was verspreid door ontdekkingsreizigers, handelaars en missionarissen, eerst langs de kusten van Oost-Afrika en India, later ook in de archipel. Het Maleis-Portugees werd de lingua franca van Madagascar tot de Filippijnen. Deze taal werd door de V.O.C. gebruikt in de contacten met Aziaten van buiten de archipel en met
| |
| |
Euraziaten van gemengd Portugees-Aziatische afkomst, onder wie veel christenen, aanvankelijk rooms-katholieken, later door de bemoeiingen van de V.O.C. calvinisten. In de meeste Bataviase gezinnen werd deze taal gesproken, voornamelijk omdat de kinderen werden grootgebracht door Maleis-Portugeessprekende slaven. De kerk in Batavia bediende zich van deze taal naast het Nederlands en het Maleis.
De aanwezigheid van twee wijd verspreide contacttalen voor de komst van de Nederlanders voorkwam de uitzaaiing van het Nederlands. Maleis-Portugees werd gebruikt in het contact met Aziatische vreemdelingen en slaven, Maleis in het contact met de inheemse bevolking. Beide talen werden in toenemende mate gebruikt als voertalen op school en in de kerk, en ten gevolge van het grote aantal gemengde huwelijken werden beide talen ook thuis steeds vaker gehanteerd. Tot ongeveer 1750 had het Maleis-Portugees meer prestige, daarna werd het Maleis de dominante taal. Gedurende de negentiende eeuw zou het Maleis-Portugees snel verdwijnen; het bleef nog enige tijd de taal van de laagste klasse van gemengde afkomst.
Het Nederlands was de offciële taal van de V.O.C., vaak ook van de kerk, en in Batavia op een enkele school. De bevoorrechte positie van het Maleis en het Maleis-Portugees verhinderde de verbreiding van het Nederlands, maar eveneens de creolisering ervan: er was immers geen behoefte aan een gecreoliseerd Nederlands. De invloed van de inheemse talen op het Nederlands bleef beperkt tot delen van de woordenschat. Veel produkten werden naar het moederland verscheept; de dagregisters van de V.O.C. getuigen van een veelheid aan produkten, onder hun inheemse namen geregistreerd. Deze inheemse namen bleven overigens alleen op de Molukken en in Batavia bekend, want van een geregelde migratie tussen het moederland en de kolonie was geen sprake. Van invloed van het Nederlands op de inheemse talen is in het geheel niets te merken. Natuurlijk raakte men bekend met westerse produkten als schoenen, kerken, tabak, lantaarns en kasten, om er een paar te noemen, maar ze waren al door de Portugezen geïntroduceerd, met hun Portugese namen: sepatu ‘schoen’, gereja ‘kerk’, tembakau ‘tabak’, lanterna ‘lantaarn’ en lemari ‘kast’. We schonken het Maleis wel kakus ‘w.c.’ uit kakhuis, een woord dat in het Nederlands al lang niet meer voorkomt.
| |
2 De negentiende eeuw
Gedurende de negentiende eeuw veranderden als gevolg van de Franse revolutie de ideeën omtrent opvoeding en onderwijs. De gedachte van onderwijs voor iedereen, gestimuleerd en begeleid door de overheid, leidde in 1818 tot een besluit dat scholen aankondigde voor de inheemse bevolking, met inbegrip van het niet-christelijke deel.
Maar tussen droom en daad staan praktische bezwaren: het noodzakelijke geld ontbrak, deels door de grote Java-oorlog, en alle inspanning was nodig om een nieuw belastingsysteem in te voeren, dat de lokale grondeigenaars dwong koffie, thee en tabak te verbouwen en een deel van de opbrengst aan de regering af te staan. In de eerste decennia van de negentiende eeuw werden er uitsluitend scholen voor Europeanen gesticht, twintig op Java en vijftien buiten Java. Het proces van nederlandisering van de
| |
| |
Europese gemeenschap kwam langzaam op gang. Vele klachten werden er geuit over de gebrekkige beheersing van het Nederlands. Uit een onderzoek dat aan het einde van de eeuw is gehouden, blijkt dat 30% van alle Europese leerlingen uit het eerste jaar van de lagere school nauwelijks Nederlands verstond, en dat 40% helemaal geen Nederlands kende. De voornaamste oorzaak was - zoals ook in de V.O.C.-tijd - het geringe aantal Europese vrouwen, waardoor het Nederlands de thuistaal niet kon worden. Daar werd Maleis gesproken, of - voor het eerst - een gecreoliseerd Nederlands; het verdwijnen van het Maleis-Portugees viel samen met de ontwikkeling van Maleis-Nederlands. De school kon dit proces nauwelijks tegengaan.
In de tweede helft van de negentiende eeuw groeide de behoefte aan Europese overheidsfunctionarissen die een goede beheersing bezaten niet alleen van het Maleis, maar ook van inheemse talen als Javaans en Sundanees, en aan inheemse beambten. Inheemse officieren werden opgeleid aan instituten waar Nederlands een van de vakken was. Vanaf 1864 was het aan de inheemse bevolking toegestaan Nederlandse scholen te bezoeken en officiële ambten werden voor de bevolking opengesteld. Bovendien werd het Nederlands ingevoerd op de opleidingen voor inheemse leerkrachten. Al deze besluiten werden echter in 1880 weer ingetrokken, doordat de Atjehoorlog veel geld verslond en doordat de suikermarkt ineenstortte.
| |
3 De twintigste eeuw
De verbreiding van de kennis van het Nederlands is eigenlijk pas in de twintigste eeuw tot stand gekomen, drie eeuwen nadat de eerste Nederlanders in de oost aangekomen waren.
In 1890 was de gehele archipel onder controle van het centrale gezag gekomen. De handel, de nijverheid en de landbouw begon te bloeien. De afstand tussen Europa en Azië was verkleind door de opening van het Suez-kanaal, het gebruik van stoomboten, en later ook van vliegtuigen; bovendien was onmiddellijk telegrafisch dan wel telefonisch contact mogelijk. De maatschappij verwesterde door een toenemende migratie; voor het eerst migreerden ook veel vrouwen naar de archipel.
De Ethische Politiek - aan de inheemse bevolking mag niets worden onthouden van wat Nederland welvarend heeft gemaakt - èn het Aziatische Reveil bevorderden onderwijs op grote schaal. Rond 1900 werd het Nederlands opnieuw ingevoerd op alle opleidingen voor inheemse onderwijzers en ambtenaren. Opleidingsinstituten voor inheemse artsen werden gesticht. De toelating tot de Europese scholen werd vergemakkelijkt. De inheemse aristocratie kreeg eigen scholen, waar Nederlands werd gedoceerd. In 1908 kregen de Chinezen hun eigen scholen en in 1914 de inheemsen, scholen die gelijkgesteld werden met de Europese lagere scholen. Er kwamen scholen voor voortgezet onderwijs. Als gevolg van al deze maatregelen groeide het aantal Nederlandssprekenden tot ongeveer 400.000 in 1930 (Brugmans 1937: 57). Onder dit aantal bevinden zich 172.000 Europeanen. In dit jaar bleek overigens, dat ongeveer 7.000 Europeanen en Euraziaten uit de laagste klasse geen Nederlands, maar Maleis of Maleis-Nederlands spraken. Niet minder dan 188.000 inheemsen en 40.000 Chinezen beheersten het Nederlands, zowel mondeling als schriftelijk. Na 1930 is het aan- | |
| |
tal Nederlandssprekenden ieder jaar met ongeveer 15.000 toegenomen. Toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak, beheersten 400.000 Indonesiërs het Nederlands uitstekend, als gevolg van tenminste een lagere-schoolopleiding, 0,7% van de totale bevolking van ongeveer 60.000.000. Men mag gerust aannemen, dat tenminste 200.000 Indonesiërs het Nederlands op een andere wijze redelijk hadden weten te verwerven.
De helft van de Nederlandssprekende inheemse bevolking woonde in West-Java, hoofdzakelijk in de steden Batavia, nu Jakarta, en Bandung. Slechts 6% woonde buiten de grote steden (Brugmans 1937: 59). Een westerse opvoeding betekende een culturele drainage van het platteland. Beheersing van het Nederlands maakte goed betaalde betrekkingen mogelijk, betrekkingen die alleen in de centra voor de handel en overheidsinstellingen gevonden konden worden.
Niet alleen sociaal-economische druk bevorderde het Nederlands, maar ook individuele psychologische factoren. De Nederlandse taal had zich in korte tijd een groot prestige verworven: via het Nederlands had men toegang tot de westerse cultuur. Door de beheersing van het Nederlands beschouwde de Indonesiër zich de gelijke van de westerling: steeds meer werd het Nederlands de omgangstaal van de westers opgevoede Indonesiër, niet alleen in zijn contact met Europeanen, maar ook met vrienden en familieleden.
Aan de rand van de samenleving leefden de ongeveer 7.000 Europeanen en Euraziaten die Maleis-Nederlands bleven gebruiken, het zogenaamde Pecok (uitgesproken als Petjo'). De immigratie vanuit Nederland, het goede onderwijs en het groeiende aantal Nederlandssprekende inheemsen verhinderden dat deze creooltaal zich verder kon ontwikkelen, al heeft ze als de taal van het schoolplein zeker een wijdere functie gehad.
Ondertussen was het Maleis steeds belangrijker geworden. Officieel heeft het koloniale gouvernement nooit voor deze taal als regeringstaal gekozen, maar in de praktijk is de verbreiding van het Maleis bevorderd door standaardisering en bevordering van de literatuur erin. Er ontwikkelde zich een gevarieerde Maleise pers. In de Volksraad kon men zich van het Maleis bedienen, ofschoon slechts een enkel lid dat deed. In 1927 werd de naam Maleis veranderd in Indonesisch, en in 1928 werd op het congres van Jong Indonesië het Indonesisch uitgeroepen tot nationale taal. Deze taal werd snel het symbool van het groeiende nationalisme, hoewel menige Indonesische intellectueel het Nederlands prefereerde als cultuurtaal.
De Japanse invasie in 1942 maakte abrupt een einde aan de discussie over welke taal het medium in de toekomst diende te zijn: het Nederlands werd verboden, en na een korte periode waarin getracht werd het Japans in te voeren, werd het Indonesisch de enige officiële taal. Een taal- commissie werd belast met de taak het Indonesisch te standaardiseren en aan te passen aan de moderne maatschappij. Als in 1945 Indonesië zich onafhankelijk verklaart, blijft het Indonesisch de officiële taal van de nieuwe republiek: het Nederlands is niet langer een serieus alternatief.
Na de Indonesische onafhankelijkheid is het gebruik van het Nederlands niet plotseling opgehouden. Natuurlijk, honderdduizenden Nederlanders, waaronder veel Indische Nederlanders, vertrokken naar Europa,
| |
| |
maar eveneens honderdduizenden Nederlandssprekende Indonesiërs bleven, veelal intellectuelen die met kracht de nieuwe natie begonnen op te bouwen. Onder de oudere Indonesische elite wordt het Nederlands nog steeds gebruikt als groepstaal: beheersing van het Nederlands is nog steeds een van de beste bewijzen dat men een goede opvoeding heeft genoten. Hierbij moet niet vergeten worden, dat een passieve beheersing van het Nederlands nog immer een voorwaarde is voor wetenschappelijk onderzoek op het terrein van de geschiedenis, antropologie, rechten, linguïstiek, landbouw en bosbouw. Het is daarom begrijpelijk, dat duizenden studenten aan de universiteiten het Nederlands als bronnentaal bestuderen en dat tienduizenden buitenuniversitaire cursussen volgen (Boukema 1982). De studie Nederlands als hoofdvak trekt in Jakarta eveneens tientallen studenten.
Op den duur zal het Nederlands als omgangstaal zeker verdwijnen, maar deze verdwijning gaat niet zo snel als in de jaren na de Tweede Wereldoorlog wel gedacht werd op basis van de leeftijdspiramide en de loyaliteit tegenover de nationale taal. Het is nog enige tijd de prestigetaal van de ouderen en de prestigetaal voor een aantal jongeren die trachten zich het Nederlands eigen te maken, maar nooit het vaardigheidsniveau van de ouderen zullen bereiken. In sommige intellectuele milieus wordt voorts een mengeling van Nederlands en Indonesisch gebruikt - geen mengeling in de zin van het oudere Maleis-Nederlands, maar een snelle afwisseling van alternerend Nederlands en Indonesisch, of nog vaker Jakartaans - als groepscode, vooral als grappen en intieme verhalen worden verteld aan goede vrienden.
Afgezien van het gebruik van het Nederlands als resultaat van het onderwijs in de eerste helft van de twintigste eeuw kan men nog een meer perifeer gebruik van het Nederlands constateren. Hiervan volgen twee voorbeelden, een uit Depok en een uit Jakarta.
Een deel van de bevolking van Depok, een klein dorp ten zuiden van Jakarta, nu Pancoranmas geheten, bestaat uit ongeveer 1500 Nederlandssprekende calvinisten. Ze stammen af van twaalf slavenfamilies aan wie in 1714 de vrijheid werd verleend bij testamentaire beschikking van de laatste eigenaar van het landgoed, maar onder bepaalde condities. De slaven moesten christen worden en het landgoed moest als communaal bezit worden beheerd. In de twintigste eeuw is deze gemeenschap vernederlandst. De grond werd verhuurd aan islamitische pachters uit de omgeving en de Depokkers werden gewaardeerde leerkrachten en ambtenaren in dienst van het gouvernement (De Vries 1976). In de eerste jaren van de nieuwe republiek werden de Depokkers als collaborateurs beschouwd. Velen emigreerden naar Nederland. Een aantal factoren verhinderde, dat het Nederlands in deze geïsoleerde gemeenschap verdween. Voor de oudere generatie is het Nederlands de moedertaal, de eigen taal in ieder opzicht. Bovendien is het de taal die de Depokkers als groep identificeert. Tenslotte is er een levendige correspondentie met de verwanten in Nederland en leest men in de Nederlandse taal, voornamelijk werken van godsdienstige aard.
In Jakarta leven een aantal travestieten, wadam genoemd (de naam is een acroniem van wanita ‘vrouw’ en Adam), 's avonds flanerend in een gegoede wijk. De leiders van deze travestieten hebben vaak een goede be- | |
| |
heersing van het Nederlands, wat hun een bevoorrechte status geeft. Het zijn vaak afstammelingen van Nederlandssprekende families, in het bijzonder Euraziaten. Om hun geprivilegieerde positie nadruk te geven hanteren ze het Nederlands onderling als geheimtaal. Als een Nederlandssprekende travestiet lastig gevallen wordt door een klant, roept hij in het Nederlands de bijstand van collega's in.
Het Nederlands blijkt dus (nog) niet uitgestorven te zijn in Indonesië. Voordat - in een volgend artikel - wordt ingegaan op de invloed die de Nederlandse taal heeft uitgeoefend op het Indonesisch, moet nog een belangrijk aspect van het Indonesisch behandeld worden.
Voor de meerderheid van de Indonesiërs is het Indonesisch niet de moedertaal, maar een tweede of zelfs een derde taal. Het ligt alleen hierom al voor de hand dat de nationale taal toegankelijk is voor vreemde, in oorsprong niet-Maleise elementen. Bovendien moest het Indonesisch in een korte tijd het Nederlands vervangen als de nationale taal in een moderne maatschappij. Al gedurende de Japanse bezetting was aan een taalcommissie de opdracht gegeven voor een moderne terminologie zorg te dragen, een normatieve grammatica te schrijven en te adviseren omtrent het taalgebruik in informele situaties. In veel opzichten moest het Indonesisch gevormd worden ten einde een geschikt medium te worden in de moderne maatschappij. Taalplanners en taalconsulenten hadden bij de vorming van nieuwe termen de keuze uit woorden uit het Sanskriet, het Arabisch, of het Latijn en Grieks. De keuze voor de laatste woorden was een taalpolitieke: de unificatie van wetenschappelijke en technische termen in alle wereldtalen zou bijdragen aan de wetenschappelijke, commerciële en culturele uitwisseling in de gehele wereld. De Indonesische taalplanners kenden deze internationale woorden en hun afleidingen door hun kennis van het Nederlands.
In een volgend artikel wordt de lexicale, maar ook grammaticale beïnvloeding van het Indonesisch door het Nederlands behandeld. De uitgave van een lijst met alle Europese woorden in het Indonesisch (De Vries e.a. 1983) maakt zulk een studie op woordniveau gemakkelijker.
| |
Bibliografie
Boukema, H.J. (1982): ‘Indonesië’. In: J. de Rooij e.a. Neerlandistiek buiten Nederland en België. 's-Gravenhage-Hasselt: IVN, 121-128. |
Brugmans, I.J. (1937): ‘De verbreiding van de Nederlandsche taal in Indië’. In: Koloniale studiën, 42-62. |
Brugmans, I.J. (1938): Geschiedenis van het onderwijs in Nederlandsch-Indië. Groningen-Batavia: Wolters. |
De Vries, J.W., C.D. Grijns and L. Santa Maria (1983): European loanwords in Indonesian. Leiden: Royal Institute of Linguistics and Anthropology. |
Vries, J.W. de (1976): ‘De Depokkers: geschiedenis, sociale structuur en taalgebruik van een geïsoleerde gemeenschap’. In: Bijdragen tot de Taal-, Land- en Volkenkunde 126, 338-346. |
|
|