| |
| |
| |
Onverenigbaarheid van karakter: Texas en Oldenburg
Francis Bulhof
Vorig jaar vroeg de secretaris van de IVN of ik een paar bladzijden wilde schrijven over mijn ervaringen op mijn nieuwe standplaats Oldenburg, eventueel in vergelijking met mijn vroegere werkterrein, de University of Texas in Austin. Aan dat verzoek heb ik omstandig gevolg gegeven, nog aangespoord door Rein Meijer die me in Leuven vertelde dat die pagina's van NEM niet gemakkelijk vol te krijgen waren. Iets te omstandig misschien: er bleek namelijk in het najaarsnummer niet voldoende plaats meer, zodat de publikatie tot dit nummer werd uitgesteld. Daardoor is de informatie hier en daar wat verouderd. Ook zijn een paar aanvullingen noodzakelijk.
De eerste aanvulling betreft de Lektor-positie. Die zal met ingang van het zomersemester 1983 worden vervuld door drs. Carla Broeder, die nu al een deel van de taalverwervingscolleges geeft als Lehrbeauftragte. Haar definitieve komst zal de samenwerking met de Groninger universiteit zeker ten goede komen.
Dan is de Erweiterungsstudiengang - sit venia verbo - met meer dan twintig ingeschrevenen van start gegaan, een verheugend resultaat, zeker als men in aanmerking neemt dat er aan de gymnasia in Nedersaksen eigenlijk nog geen Nederlands wordt gegeven. Een uitbreiding met een examenmogelijkheid voor Realschullehrer (te vergelijken met MAVO-docenten) is op korte termijn te verwachten, wat speciaal met het oog op de mogelijkheden in Oost-Friesland een gunstige ontwikkeling is.
Het knelpunt is op dit ogenblik nog het feit dat Nederlands geen schoolvak is volgens de Nedersaksische onderwijsregeling. Een conferentie van het bevoegd gezag en een aantal geïnteresseerde docenten zal in februari zich over het te volgen beleid buigen. Op zichzelf is dat al een grote stap voorwaarts.
In de nabije toekomst hopen we door middel van een aantal leeropdrachten, bij voorbeeld voor Fries, Nedersaksische dialectologie, jeugdliteratuur en ‘Bücherkunde’, bepaalde gebieden te ontsluiten die behalve voor de studenten Nederlands ook een wijder publiek van aanstaande germanisten in aanraking zullen brengen met de neerlandistiek in de ruimste zin des woords.
Neerlandistiek in Oldenburg. Al enkele jaren werd er aan de Universiteit Oldenburg in Noord-Duitsland Nederlands gedoceerd, onder andere door drs. H. Bakker van de Ubbo Emmius Lerarenopleiding in Groningen, door dr. J.H. Soer, die als ‘Lektor’ Nederlands zulk goed werk doet aan de Universiteit van Kiel, en laatstelijk door Karl Heidtmann, een aankomend linguïst uit Bremen, maar het heeft heel wat voeten in de aarde gehad voordat in oktober 1981 eindelijk het ordinariaat voor ‘Niederlandistik’ werd bezet. Daarmee werd de vierde leerstoel in de Neerlandistiek in de Bondsrepubliek een feit. Met de twee instituten in de deelstaat Noordrijn-Westfa- | |
| |
len, Munster en Keulen, vormt Oldenburg nu een soort tractaat-barrière rondom het Nederlandse taalgebied, terwijl op grote afstand het Berlijnse ordinariaat zijn licht laat schijnen. In de deelstaat Nedersaksen mag de leerstoel voor Nederduits in Göttingen, die door collega Stellmacher wordt bezet, niet onvermeld blijven, omdat hij ook het Nederlands onder zijn hoede heeft, maar het ordinariaat in Oldenburg is toch het eerste op het gebied van de neerlandistiek in engere zin in Nedersaksen. Het is ook het eerste in heel Duitsland dat op de moderne letterkunde is toegespitst.
Nu zijn de omstandigheden waaronder de leerstoel in Oldenburg tot ontwikkeling moet komen een forse uitdaging. Het ontbreekt deze nieuwe universiteit - zij dateert in feite pas van 1974 - aan wetenschappelijke traditie, omdat zij uit een vroegere pedagogische academie is voortgekomen. Ook heeft zij in de eerste jaren een ware experimenteerlust gekend, die door buitenstaanders of nieuwkomers maar al te licht voor overtrokken kon worden gehouden. Zo erg is het allemaal niet, maar toch is de uitbouw van de universiteit nog maar nauwelijks begonnen. Wel lijkt de hypertrofie van de pedagogen voorlopig een halt toegeroepen, maar een medische of een juridische faculteit ontbreken nog (ook de theologie heeft geen vaste voet weten te verkrijgen). Binnen wat nog het meest op een letterenfaculteit lijkt, het ‘Fachbereich Kommunikation-Ästhetik’, ontbreken de klassieke talen, de hele romanistiek, de hele scandinavistiek. Terwijl anders meestal het Nederlands pas als laatste cultuurtaal een kans krijgt aan buitenlandse universiteiten, is de situatie in Oldenburg juist omgekeerd. Als zelfstandig vak naast de Germanistiek, de Anglistiek en de Slavistiek neemt de Neerlandistiek een volwaardige plaats in.
Nu ja, volwaardig: zo mooi is het toch ook weer niet. Want er bestaat nog geen wettelijke regeling van de studie Nederlands. De enige mogelijkheid die tot nu toe in Nedersaksen bestond was die van de ‘Erweiterungsstudiengang’ Nederlands, hetgeen betekent dat iemand die al is afgestudeerd in twee andere vakken, zoals in Duitsland gebruikelijk, zich mag laten inschrijven voor Nederlands als derde vak, zodat hij of zij dan een lesbevoegdheid Nederlands voor het gymnasium kan verwerven. Andere schooltypen zijn vooralsnog van deze karige regeling uitgesloten. Men kan dus nu nog geen Nederlands als een van de twee hoofdvakken voor het leraarsberoep kiezen. Daarbij komt dan nog, dat als men zich de onderwijsbevoegdheid voor het gymnasium heeft verworven, de praktische mogelijkheden uiterst gering zijn. Het ontbreekt onder de leraren in het grensgebied niet aan enthousiasme voor het Nederlands, en met name in Oost-Friesland is het instellen van het Oldenburgse ordinariaat met grote instemming begroet, maar voorlopig kan het Nederlands niet dan incidenteel, op woensdagmiddag of anders na schooltijd, in het lager en middelbaar onderwijs worden geïntroduceerd. Wie zal zich nu melden voor een ‘Erweiterungsstudiengang’, als er geen enkele zekerheid bestaat dat de verkregen vaardigheden ooit in praktijk kunnen worden gebracht? Het is duidelijk dat er aan deze ‘Catch-22’ situatie een einde moet komen. Op het ogenblik wordt de mogelijkheid nagegaan of het Nederlands als hoofdvak kan worden ingevoerd, terwijl aan de andere kant een begin is gemaakt met een poging om de schoolautoriteiten in overweging te geven het Nederlands,
| |
| |
althans in het grensgebied, als keuzevak in te voeren. Een ontwikkeling als die in Noordrijn-Westfalen lijkt op den duur tot de mogelijkheden te behoren, al moet men wel bedenken dat Noordwest-Nedersaksen minstens evenzeer crisisgebied is als het spreekwoordelijke Oost-Groningen, terwijl ook het aantal inwoners in de grensstrook niet bij benadering te vergelijken is met dat van het Rijnland.
Nu ging het in de vorige alinea over leraaropleidingen en onderwijsmogelijkheden. Een ordinariaat heeft natuurlijk nog wel andere functies. Maar ook daar rijzen de problemen. Men kent in Duitsland naast de lerarenopleidingen die tot het ‘Staatsexamen’ leiden de zogenaamde Magisterstudie, waarbij niet het leraarsberoep wordt nagestreefd. Welnu: de Universiteit Oldenburg heeft zich tot nu toe uit politiek-sociale overwegingen verzet tegen het inrichten van magisteropleidingen, onder andere met het kortzichtige argument dat een zuiver-wetenschappelijke studierichting niet voldoende op de maatschappij en haar mogelijkheden gericht zou zijn. Aan deze curieuze situatie zal nu wel binnenkort een einde worden gemaakt, zodat Nederlands dan ook binnen het kader van een magisteropleiding kan worden gekozen. Het argument van de geringe maatschappelijke gerichtheid van de magisterstudie gaat juist voor het ten diepste verwaarloosde vak Nederlands zo helemaal niet op, omdat er in de Bondsrepubliek naar het inzicht van vele Duitsers behoefte bestaat aan mensen met een universitaire opleiding in één vak, bij voorbeeld ecologie, of stadsplanning, of politicologie, die tegelijkertijd als volwaardig tweede vak de Nederlandse cultuur diepgaand hebben bestudeerd. Vele samenwerkingsprojecten tussen Duitse en Nederlandse of Belgische organisaties komen niet uit de verf omdat aan Duitse zijde het gebrek aan taalvaardigheid en kennis van de Nederlandse cultuur als een groot tekort wordt ervaren. Zou men in de komende tien of twintig jaar een aantal studenten ook buiten het leraarsvak intensief met de Nederlandse cultuur kunnen laten kennismaken, dan zal de maatschappelijke relevantie van de neerlandistiek wel blijken. Intussen: aan de universiteit Oldenburg bestaat de mogelijkheid tot de magisterstudie nog niet.
Zoals U ziet: de problemen van een achtergebleven vak in een achtergebleven gebied aan een universiteit die in het peloton blijft meerijden zijn niet gering. Is er dan niets positiefs te berichten? De bibliotheek misschien? Ach nee, ook daar is de toestand treurig, maar ook daar komt verandering in. Een jaar geleden stond er geen enkel Nederlands boek op de plank. In nauwe samenwerking met de firma Nijhoff is in het afgelopen jaar enorm veel aangeschaft en hoewel het nog tientallen jaren zal duren voordat de achterstand is ingehaald, begint het bestand toch al ergens op te lijken. Bovendien is in oktober 1982 een bibliotheekgebouw in gebruik genomen dat zonder twijfel tot de modernste ter wereld behoort. Ondanks mijn Texaans chauvinisme, waarover elders meer, moet ik toch zeggen dat de vergelijking met de Perry-Castaneda Library in Austin niet ten nadele van de Oldenburgse bibliotheek zal uitvallen. En dan moet toch ook het hartverwarmend enthousiasme van de studenten vermeld worden, een zeventigtal, dat in het afgelopen studiejaar zuiver bij wijze van hobby op een of andere wijze het Nederlands heeft beoefend. Ook is er de grote steun en medewerking van de universitaire autoriteiten, in eerste instantie van de
| |
| |
president, dr. Zillessen, die vanouds nauwe vriendschapsbanden in Nederland onderhoudt. En dat het Nederlands ook in de samenleving een zekere rol speelt blijkt uit het feit dat er op de plaatselijke kabeltelevisie één buitenlands programma wordt vertoond, namelijk Nederland II. Wie er naar kijkt weet ik niet, maar het zegt wel iets (het zegt ook iets over de provincialiteit van het gewezen groothertogdom) over het belang dat men aan de buurcultuur hecht. Meer dan elders valt het Nederlands hier in goede aarde.
Om het begin van de Neerlandistiek aan de Universiteit Oldenburg enigszins feestelijk in te luiden heb ik mijn ambt op 10 feb. 1982 met een rede over ‘Fritz Stuckenbergs Malerei und Paul van Ostaijens Lyrik’ aanvaard. De universiteit Oldenburg kent het gebruik van de inaugurele rede niet, maar omdat bij deze gelegenheid door de Nederlandse ambassadeur te Bonn en door de culturele attaché van België een zeer aanzienlijk geschenk voor de bibliotheek kon worden overhandigd, kwam het in aanwezigheid ook van vertegenwoordigers van de Groninger universiteit, de Ostfriesische en de Oldenburgische Landschaft toch tot een geslaagde ceremonie in een van de zalen van het achttiende-eeuwse groothertogelijke slot. Het onderwerp zal menig lezer vreemd voorkomen maar werd geïnspireerd door een schilderij van Fritz Stuckenberg, een portret van Paul van Ostaijen en Emmeke Clément, dat in het Oldenburgse Landesmuseum in het magazijn lag en voor deze gelegenheid te voorschijn was gehaald. In Van Ostaijens Berlijnse jaren heeft zijn vriendschap met Stuckenberg veel voor hem betekend, getuige de gedichten ook die aan Stuckenberg zijn opgedragen. Wie denkt (zoals een hooggeleerde collega aan een universiteit in het westen des lands) dat ik die Stuckenberg speciaal voor de gelegenheid had verzonnen, wordt uitgenodigd het schilderij dat nu in volle glorie is hersteld in het Landesmuseum te komen bekijken. Overigens: collega Gerrit Borgers bereidt een uitgave van de correspondentie tussen Stuckenberg en Van Ostaijen voor, die in de lente van 1983 zal verschijnen. Het onderwerp van de oratie had het voordeel dat het het openbaar kunstbezit uit Oldenberg verbond met de Nederlandse literatuur uit België, en, van meer belang, een parallel kon trekken tussen poëtische ontwikkeling en schilderkunst. ‘Grenzüberschreitend’ werkzaam te kunnen zijn is een van de opgaven van dit ordinariaat.
Wat zijn nu de vooruitzichten op korte termijn? Als eerste stap in de ontwikkeling kan met ingang van het zomersemester van 1983 de benoeming van een ‘Lektor’ worden verwacht, die zich in hoofdzaak met de taalverwerving zal bezighouden. De advertentie daarvoor is in augustus jl. ook in een aantal Nederlandse en Belgische kranten en tijdschriften verschenen. Deze Lektorenpositie was al voor het wintersemester 1982 toegezegd, omdat dan de ‘Erweiterungsstudiengang’ van start ging, maar zo snel schieten de Pruisen nu ook weer niet op. Van de winter was daarom het taalonderricht in handen van een aantal ‘Lehrbeauftragte’, die ieder een gedeelte voor hun rekening namen. Twee jonge Neerlandici van de Groninger universiteit (waarmee Oldenburg een speciaal samenwerkingsverdrag heeft gesloten), Rieks Holtkamp en Carla Broeder, die beiden in december 1981 cum laude hun doctoraal hebben gedaan, verleenden vanuit Nederland hun medewerking, terwijl dr. Leo van de Velde, die in 1973 in Leiden
| |
| |
is gepromoveerd op een boeiend proefschrift ‘Herrschaft und Knechtschaft bei Hölderlin’ en die nu leraar is bij de Herrnhutters in Tossens, van buiten de Jade heen en weer naar Oldenburg reisde. Karl Heidtmann, die aan een taalkundig proefschrift over nonverbale communicatie werkt waarop hij in Bremen hoopt te promoveren, zet zijn medewerking ook dit jaar voort.
Op langere termijn zal een oplossing moeten worden gevonden voor college-aanbod op het gebied van de taalkunde, de dialectologie (van groot belang in dit Nedersaksisch gebied, waar de dialecten in feite dichter bij het Nederlands staan dan bij het Hoogduits) en voor de didactiek. Maar dat is een kwestie van vele jaren. Daarover zal ik bij mijn emeritaat berichten.
Nederlands in Texas. Vijftien jaar lang, van september 1966 tot de zomer van 1981, heb ik de Nederlandse sectie van het Department of Germanic Languages aan de Universiteit van Texas onder mijn hoede gehad. Ik ging er oorspronkelijk voor één jaar heen, omdat ik na het voltooien van mijn proefschrift over Thomas Manns Zauberberg wel zin had in iets volkomen anders. Die dissertatie was op zichzelf ook al iets volkomen anders, omdat ik in Groningen romanistiek had gestudeerd en tien jaar lang als leraar Frans aan Het Nederlandsch Lyceum in Den Haag had gewerkt.
De neerlandistiek werd mijn derde werkterrein, in een dynamisch land en aan een universiteit waar destijds een inspirerend wetenschapsoptimisme gepaard ging aan een ongebreidelde cultuurdrift. Het was bovendien in het midden van de jaren zestig ook politiek een periode van enorme spanning, toen de studentengeneratie tegen de achtergrond van de mensonterende oorlog in Vietnam een nieuwe gerechtigheid zocht.
In het eerste jaar waren er maar een paar studenten die Nederlands deden: ik herinner me Otto Tetzlaff, die nu de leiding heeft van de afdeling vreemde talen van San Angelo State University, en Boleynn Wilson, die nu als secretaresse van de president van de University of Texas at Austin fungeert. Over hen, en over enkele anderen, stortte zich mijn enthousiasme uit. Met behulp van collega Lagerwey's eerste versie van Speak Dutch leerden zij in enkele weken vloeiend, althans vloeibaar Nederlands.
Nederlandse boeken waren er in de bibliotheek nauwelijks te vinden, hooguit een stuk of tien, waaronder één met de passende titel ‘Run away from the Dutch’. Een ander werk was vanwege zijn ondertitel, ‘the coffee auctions of the Dutch trading company’, ondergebracht in de rubriek, ‘Zuid-Oost Azië, economie van’. In die situatie moest snel verandering worden gebracht en dat is ook wel gelukt. Zonder enige twijfel heeft de bibliotheek van de University of Texas nu wat de moderne letterkunde betreft de beste collectie ten westen van de Mississippi en misschien wel ten westen van de Rappahannock. In het begin van de jaren zeventig werd er op dit punt een groot succes behaald toen praktisch de gehele antiquarische catalogus van de firma Nijhoff, op voorhand ingezien, kon worden aangeschaft.
Vooral in de eerste jaren nam het aantal undergraduate studenten, die Nederlands als taal voor hun ‘language requirement’ kozen snel toe. Omstreeks 1973 waren er in deze categorie, die vier semesters lang met
| |
| |
taalverwerving bezig was, ongeveer zeventig studenten; hun aantal is nu tot ongeveer dertig ingezakt. Vreemde talen werden onder invloed van het toenemend isolationisme steeds minder interessant, terwijl ook de pragmatische instelling van de nieuwe studentengeneratie de belangstelling meer op boekhouden en stenografie richtte dan op exotica zoals Nederlands.
Het bleek in de eerste jaren al snel noodzakelijk om een assistent aan te trekken; dr. Larry Gretsky, een alumnus van onze zo gewaardeerde collega Shetter van Indiana, heeft daarbij wel geholpen, maar iets later kwamen tegelijkertijd de teaching assistants Ghislaine Kozuh en Marijke Velzeboer. Met hun enthousiasme transformeerden ze de Nederlandse sectie in een broeinest van activiteit. In die tijd vatten we het plan op om zelf ons lesmateriaal te ontwerpen. Ghislaine had in België meegewerkt aan het schrijven van een leergang Engels voor de middelbare school. Zij was van ons drieën de enige die wat inzicht in het project meebracht, dat uiteindelijk als Dutch Course in eigen beheer werd uitgegeven, maar dat oorspronkelijk ‘Dutch for Texans’ heette. Hiervan worden jaarlijks honderden exemplaren verkocht. Het eerste deel bevat een inleiding tot de taal, terwijl deel twee een aantal literaire teksten bevat die als basis voor mondeling taalgebruik kunnen dienen. Deel drie is een eenvoudige grammatica. In het eerste deel hebben we vooral ook het Belgische taalgebeuren willen betrekken, iets wat bij Lagerwey, bij Shetter, bij Smit en Meijer, bij Levend Nederlands nauwelijks gebeurt. Ook hebben we geprobeerd de studenten niet telkens een kopje koffie te laten bestellen, daarna een kop thee, maar om wel degelijk in het eerste semester aan te komen met Mondriaan (‘maar voor mij zijn het nog steeds hoeken op doeken’) en de Brusselse taaltoestand (‘daarom zijn zowel Mons als Bergen op dat bord onleesbaar gemaakt’). IJzersterke teksten, die dan in deel twee worden aangevuld met verhalen van Alberts, Marga Minco, Peskens, Carmiggelt, Campert en 't Hart.
In later jaren kwam voor de undergraduate students de mogelijkheid om cultuurcursussen te volgen, waarvan door een veel uitgebreider publiek dan voor de taalcursussen, voornamelijk uit de studierichting journalistiek of communicatie, werd gebruik gemaakt. Titels als ‘Tulips and Terrorists’, ‘The Truth behind the Dikes’, ‘Windmills and Warheads’ trokken in de laatste jaren een relatief groot publiek. In deze richting zal het bij een voortbestaan van de leerstoel Nederlands in Texas dan ook wel moeten gaan.
Toch is het belangrijkste gedeelte van de neerlandistische activiteiten in het zogenaamde graduate program waar te nemen. Daar studeren zij die later met een MA of een Ph.D. de germanistiek zullen gaan beoefenen. Als hoofdvak maakt het Nederlands op dat niveau maar een geringe kans. Als bijvak heeft het daarentegen grote vorderingen gemaakt. De grootste bloei van het Nederlands op graduate niveau kwam toen de regeling werd geschapen om door middel van twee semesters Nederlandse letterkunde aan een ‘graduate foreign language requirement’ te voldoen. Enerzijds hoefden de studenten toen niet meer naar een andere taal om te zien, maar konden ze een inleiding krijgen in een taal die dichtbij het door hen allen uitnemend beheerste Duits stond, anderzijds bleek dat Nederlandse literaire problemen, gezien in samenhang met soortgelijke problemen in het Duitse taalgebied, een leerrijk contrast opleverden. Seminars over Couperus bleken
| |
| |
opeens aantrekkelijker dan die over Thomas Mann. ‘Who's this guy Couperus?’ smaalden mijn Nederland niet zeer welgezinde collega's, dezelfden die volhielden dat het Nederlands een soort ‘Matrosendeutsch’ was. Ik houd aan een Couperus seminar, waarin de Boeken der kleine zielen helemaal werden doorgewerkt, een goede herinnering, een artikel in De Nieuwe Taalgids en een T-shirt met de tekst ‘een grote ziel’ over. Plus de wetenschap dat acht germanisten in Amerika een duidelijk beeld hebben van Nederlands fin-de-siècle.
Zowel op undergraduate als op graduate niveau werd het Nederlandse programma krachtig ondersteund door de bestuurlijk bekwame collega Stanley Werbow, die na enkele jaren als voorzitter van het Department te hebben gefungeerd gedurende een tiental jaren het College of the Humanities leidde, waaronder Germanic Languages viel. De van oorsprong Belgische collega Edgar Polomé, die weliswaar voornamelijk de Indo-Europeanistiek beoefent, had een warm hart voor de Nederlandse filologie, terwijl Stanley Werbow de middeleeuwse letterkunde voor zijn rekening nam. Dat uit onze samenwerking uiteindelijk weinig dissertaties voortkwamen lag stellig niet aan hun voortvarendheid maar aan de Amerikaanse marktsituatie.
Een enkel hoogtepunt in deze vijftien jaar wil ik niet nalaten te vermelden: het symposium over modernisme in Nederland en België dat in oktober 1973 werd georganiseerd en waaraan sprekers uit België, Nederland, Canada en de Verenigde Staten deelnamen: J.C. Brandt Corstius en G. Sötemann uit Utrecht, T. van Elslander uit Gent en P. Hadermann uit Brussel, Robert Welsh uit Toronto en Egbert Krispyn uit Athens, Georgia. De tekst van hun voordrachten is in 1976 bij Nijhoff uitgegeven.
In 1978 verscheen een speciaal Nederlands nummer van Dimension, het tijdschrift dat op zo bekwame wijze wordt geleid door Leslie Willson en dat anders altijd hedendaagse letterkunde uit het Duitse taalgebied in origineel met vertaling presenteert. Aan het Nederlandse nummer werkten vele experimentele schrijvers mee. Exemplaren hiervan zijn nog altijd verkrijgbaar.
Sedert 1967 bestond er aan de University of Texas de instelling van de writer-in-residence in het Department of Germanic Languages. Bekende schrijvers als Robert Walser, Günter Kunert, Ernst Jandl en Lars Gustafsson hebben in dit kader een semester in Austin gewerkt. In 1981 was het voor de eerste keer een Nederlander, H.C. ten Berge, die werd uitgenodigd. Geheel geïntegreerd in het studieprogramma kon deze dichter en novellenschrijver in een reeks van colleges en seminars het belang van de moderne Nederlandse letterkunde onderstrepen.
Dat voorjaarssemester van 1981 was tegelijk ook het laatste semester dat ik in Austin doorbracht. Vergeleken met het vacuum van 1966 was er wel iets veranderd: om de discussietafel in Hans ten Berges maandagavondcolloquium zaten behalve de gewone studenten en collega's: Jan Callens uit Brussel die als teaching assistant de taalverwerving verzorgde, Joel Cooper uit Canada, die assisteerde bij de culture courses, Angela Carreño, die als research assistant onschatbare diensten bewees, en Ghislaine Kozuh, die haar Masters Degree behaalde met een thesis over L.P. Boon en
| |
| |
de Reinaert en die nu zo bekwaam het taalverwervingsprogramma onder haar vleugels heeft genomen. Zonder hun inzet en die van anderen, ongenoemd, had dit resultaat niet kunnen zijn bereikt. Met grote dankbaarheid, maar ook wel met het gevoel dat ik een goed lopend programma voetstoots in de steek liet, heb ik Austin verlaten, op zoek naar nieuwe avonturen.
|
|