| |
| |
| |
Boekbesprekingen
B.C. Donaldson, Dutch Reference Grammar. Martinus Nijhoff/'s-Gravenhage, 1981. Prijs: f 45,-.
1. Inleiding
Het is met aarzeling dat ik gevolg geef aan het verzoek van de redactie van Neerlandica extra Muros op Donaldsons Dutch Reference Grammar een commentaar te schrijven. Veelal immers overheersen in review-artikelen de negatieve aspecten die volgens de criticus in het boek worden aangetroffen, waardoor de glans die een boek verdient, soms al te veel verdwijnt. Maar vooral omdat Donaldson met dit boek voor de Neerlandistiek buiten Nederland een belangrijk en indrukwekkend werk heeft verricht, ga ik gaarne op de uitdaging dit boek te bespreken in, al nodig ik de auteur en de lezers van het nu volgende uit mijn opmerkingen vooral te zien als een aanzet tot gedachtenwisseling over de aard en opzet van een reference grammar voor vreemde- en tweede-taalstudenten.
In zijn voorwoord geeft de auteur aan dat het boek bestemd is voor de gevorderde student. De student wordt geacht de (traditionele) grammaticale terminologie te kunnen hanteren. De grammatica is hanteerbaar voor diegenen die al een begincursus achter de rug hebben en van de basisgrammatica van het Nederlands dus al enigszins op de hoogte zijn. En het werd hoog tijd - zo schrijft de auteur in zijn voorwoord - dat een dergelijk werk verschijnt, want de moedertaalgrammatica's die er zijn, voldoen niet aan de eis die de auteur zich gesteld heeft aangezien deze hoofdzakelijk descriptief zijn. Deze reference grammar heeft een vooral prescriptief karakter.
Wat daarnaast in de inleiding enigszins verwondert, is dat de grammar ook als cursusboek dienst zou kunnen doen, zij het met enige aanvullingen. Donaldson schrijft immers: ‘I was at odds whether to make it a course book or a reference grammar’ (p. 8). Misschien is het daardoor dat deze reference grammar niet een echte referentiegrammatica is geworden en dat het idiomatische karakter van een aantal onderdelen zo op de voorgrond staat.
| |
2. Een reference grammar
In zijn inleiding schrijft de auteur dat hij zich niet in staat acht ‘to write a chapter on syntax that would be practical for reference and that would not involve unnecessary repetition of issues dealt with elsewhere in the book’ (p. 11). Daarom is in de index wel een lemma ‘syntax’ opgenomen.
Alvorens bepaalde plaatsen te bespreken waar m.i. het boek als naslagwerk juist gewonnen had als bepaalde passages in een syntaktisch kader waren geplaatst, wil ik ingaan op de vraag of versnipperde behandeling van syntaktische problemen in een reference grammar überhaupt juist is. M.i. behoort een reference grammar de student de kans te bieden na te gaan of bepaalde volgordeverschijnselen in het Nederlands bestaan en - aangezien
| |
| |
het hier een naslagwerk voor Engelstalige vreemdetaalstudenten betreft - vervolgens hoe ze zich contrastief verhouden tot de moedertaal.
Juist voor de Nederlandse taal met een zo duidelijk incorporatief karakter is een overzicht van de zinsbouw op z'n plaats. Schrijver dezes heeft ervaren hoe moeilijk het is voor studenten van een andere taal overzichtelijk te maken wat de basis-volgorde regels in de Nederlandse taal zijn (zie Masalah-masalah linguistik bahasa Belanda, p. 99-129, Jakarta 1981), zeker voor sprekers van een Austronesische taal.
Toch acht ik het van belang dat een student naar een handboek kan grijpen om een overzicht ervan weer eens voor zijn neus te krijgen. Daar passen dan ook veel beter uitzonderingen en moeilijkheden in. Wellicht dat het verschijnen van de ANS in de nabije toekomst meer licht op deze problemen werpt en in een volgende druk de werkwijze in de ANS de basis kan vormen voor een beschrijving van de volgorderegels voor Angelsaksische studenten. Natuurlijk zal de auteur dan met het probleem van het descriptieve of prescriptieve karakter geconfronteerd worden. Maar ik meen dat zijn opvatting daarin niet hoeft te veranderen.
| |
3. Behandeling van de syntaxis
In paragraaf 2 maakte ik al duidelijk dat de auteur zich waarschijnlijk helemaal niet herhaald zou hebben - waar hij volgens zijn voorwoord kennelijk bang voor was - als hij was begonnen met een algemeen overzicht van de volgorderegels die voor het Nederlands gelden, van de tangconstructies in de zin, van de volgorderegels van begin- en eindstuk van de zin e.d. Van ‘advanced students’ mag worden verwacht dat ze de basisprincipes van de grammatica hebben gehad en een overzicht ‘aan kunnen’. Daarin passen de veelvuldig in het boek vermelde gevallen waarin de basisregels wel of juist niet opgaan of net anders toegepast worden, dan ook veel beter. Het boek wint daarmee aan overzichtelijkheid. Het verschil bv. tussen adverbiaal en conjunctief dus (p. 191) wordt m.i. veel duidelijker als de student meer inzicht heeft in de zinsstructuur. De p.v. vormt daarin de as en de interpretatie van dus bepaalt of er toepassing van inversie plaatsvindt of niet.
Hetzelfde geldt voor gevallen als:
- | Hij deed als hoorde hij nog niet (p. 197 en 198) |
- | Was hij gekomen, dan hadden wij het kunnen doen (p. 195). |
Het komt me voor dat op basis van een eerst aangeboden geraamte ook zinnen van het type op p. 169 (bijzin vóór de hoofdzin) gemakkelijk verklaarbaar zijn. Een Engelstalige zal bij de Nederlandse zin ‘Terwijl hij dat zei, glimlachte hij’! (Saying that, he smiled) geneigd zijn te zeggen: ‘Terwijl hij dat zei, hij glimlachte!’
In een reference grammar moet kunnen worden nageslagen wanneer en waarom er inversie plaatsvindt. Dat de auteur dit overzicht niet heeft gegeven, is anderzijds natuurlijk begrijpelijk. Het geven van de algemene regels impliceert dat ook de afwijkingen van de regels stelselmatiger aan de orde komen. De grens te trekken tussen wat nog wel en wat niet in een reference grammar thuishoort en wat moet worden verwezen naar de wetenschappelijke grammatica (ik denk aan allerlei gevallen van PP over V en
| |
| |
andere postposities) is ook al geen eenvoudige zaak. En bovendien wordt de auteur dan onherroepelijk geconfronteerd met het gigantische probleem van de zinsintonatie, iets wat nu sporadisch en zijdelings aan de orde komt.
| |
4. De inhoud
Na enige hoofdstukken over uitspraak (1), spelling (2) en interpretatie (3), een korte opmerking over naamvalsresten in het Nederlands (4, cases) behandelt de auteur de grammatica met de woordsoorten als basis. Beginnend bij de lidwoorden (5) passeren we de aanwijzende voornaamwoorden (merkwaardig want onder het hoofdstuk pronomen (8) komen we die weer tegen), de zelfstandige naamwoorden (7), voornaamwoorden (8), bijvoegelijke naamwoorden (9), bijwoorden (10), werkwoorden (11), conjuncties (12), voorzetsels (13) en telwoorden (14). Daarna volgen nog twee hoofdstukken over ER (15) en de negatie (16), tenslotte gevolgd door 3 appendices. In al deze hoofdstukken volstaat de auteur niet met een morfologische behandeling van de woordklassen, maar plaatst hij de woorden uit de bepaalde klassen in een syntaktisch verband en laat hun gebruiksmogelijkheden zien. Dat hij daarbij een keuze doet - die neem ik aan stoelt op eigen leservaringen - is begrijpelijk, en niet anders mogelijk trouwens, maar opvallend is zoals eerder al gezegd het grote aandeel van idioomgevallen.
Donaldson gaat zich niet te buiten aan een ingewikkelde uitleg, integendeel de onderwerpen worden kort en duidelijk behandeld. Naar volledigheid heeft de auteur meestal niet gestreefd, hoewel hij in enkele gevallen juist opvallend volledig is. De behandeling van ER - erg belangrijk en moeilijk in het vreemde-talenonderwijs - is daar een voorbeeld van; de indeling die ooit G. Bech al eens maakte in zijn ‘Ueber das Niederländische Adverbialpronomen ER’, is aangehouden en terecht want daardoor wordt een duidelijk overzicht verkregen. Paragraaf 15.1 over repletief ER had wellicht aan duidelijkheid gewonnen als duidelijk gemaakt was dat in principe dit gebruik van ER beperkt is tot zinnen zonder direct object, waarna dan een aantal, min of meer uitzonderings-gevallen (waaronder het in de voorbeeldzinnen voorkomende ‘Er bracht een juffrouw koffie rond’) kan worden gegeven met een indefinitief object. Dan kan ook verwezen worden naar het lokaal gebruik van ER, want in ‘Er koopt een man een boek’ ben ik eerder geneigd - zeker zonder kontekst - aan lokaal dan aan repletief ER te denken. Een andere kanttekening wil ik plaatsen bij Donaldsons behandeling van de negatie. Door zijn voorbeelden suggereert hij dat niet en nooit zich in de zin hetzelfde ‘gedragen’. Dat is niet waar en de schrijver vermijdt dan ook steeds een voorbeeld met niet als dat een ongrammaticale zin zou opleveren. Dat is waarschijnlijk voor een vreemde-taalstudent niet duidelijk. Naast ‘Ik kan de sleutel niet vinden’ geeft de auteur ‘Ik heb nooit een sleutel kunnen vinden’ maar niet ‘Ik heb niet een sleutel kunnen vinden’ (p. 239). Dat is wel goed omdat hier geen gebruikt wordt, maar dat stáát er niet. Zoals ook daaronder waar ik het verschil niet inzie tussen ‘Ik heb het hem niet gegeven’ en
‘Ik heb het hem nooit gegeven’.
Op p. 240 ontbreekt m.i. de duidelijkheid omtrent de plaats van niet bij een prepositiebepaling. De schrijver geeft een aantal gevallen waar de negatie voorafgaat of volgt. Beter lijkt me eerst de regel te geven: preposi- | |
| |
tiebepalingen volgen na de negatie behalve bij emfatisch accent. Maar het is de vraag of dit alles voldoende behandeld zou kunnen worden in een paar pagina's, zoals nu is geschied. In appendix 3 geeft de auteur een uitgebreide opsomming van afkortingen. Handig is daarbij dat met behulp van een asterisk of een plusteken wordt aangegeven hoe de uitspraak is. Het is wellicht aan het oog van de corrector ontsnapt dat ook B.V., EHBO, NCRV en N.V. van een asterisk voorzien moeten worden. H.O. spreek ik daarentegen nooit uit als ‘Ha-Oo’ en TH* is veel bekender dan THS. MAVO, HAVO, MULO en MBS staan wel in het rijtje maar VWO niet.
| |
5. Slotwoord
Donaldson heeft met dit boek een werkstuk afgeleverd dat een aanwinst mag worden genoemd voor het vreemde-talenonderwijs. Het is niet alleen bruikbaar voor studenten met het Engels als moedertaal. Alle studenten die Engels kunnen lezen, vinden in het boek een schat aan gegevens. De auteur moet deze bijdrage dan ook niet beschouwen als een beschouwing die afbreuk wenst te doen aan het werk; zoals al eerder benadrukt is, hoop ik dat hij het beschouwt als een bijdrage in een gedachtenwisseling.
Het is te hopen en te verwachten dat het boek zijn weg naar velen zal vinden.
C.J. Stokkermans, Jakarta
| |
Suplemento para el estudio autodidáctico op Levend Nederlands, vervaardigd bij de sectie Nederlands aan de Afdeling Talenprakticum, Vrije Universiteit Amsterdam, door Alice van Kalsbeek en Marijke Schellart-Huizinga, en in het Spaans vertaald door Anko Kwee en Mieke Westra. ISBN 90 6256 25 1-5. 108 pp.
De conversatiecursus Levend Nederlands heeft in mij altijd een overtuigd voorstander gevonden, om zijn natuurlijk lexicon, de concentrische opbouw en het volgehouden patroon, maar jammer genoeg kan ik aanzienlijk minder goede dingen zeggen van dit supplement. En dan gaat het me niet zozeer om de structurele inhoud - hoewel ik niet altijd even gelukkig ben met de kort-zichtverklaring die erin voorkomen (vglk. p. 2, waar in het algemeen gesteld wordt dat het bezittelijk adjectief in het meervoud geen verandering ondergaat, terwijl dat op p. 27 stilzwijgend gecorrigeerd moet worden; zo ook blz. 51, waar temporeel dan bij tegenwoordige en toekomende tijd gebruikt mag worden, in tegenstelling tot blz. 84, waar het alleen voor de toekomst gezegd wordt te gelden). Nee, mijn bezwaren richten zich vooral tegen het Spaanse taalgebruik in dit handboek en het grote aantal fouten die er open en bloot voor het oprapen liggen.
Het hier gebezigde Spaans namelijk hinkt op de eerste plaats op één europees-spaans, en op een ánder latijns amerikaans-spaans (caribisch?) been, wat bij de gebruikers irritatie wekt, maar, erger nog, ook verkeerde ideeën kan kweken (p. 38: ¿alcanzas a tomar café? voor ‘zeg, ga jij nog koffiedrinken’; p. 53: een corto voor ‘borrel’ - sp. corto kan hoogstens op een kleintje bier slaan; enz.). Daarnaast is het woordgebruik omslachtig, niet concies, en het grammaticale taalgebruik wordt niet beheerst. Het geheel klinkt woordenboekachtig (b.v. cocinilla a gas licuado voor ‘butagasstel’, p. 74, en op blz. 26 het zeer ongelukkige una suerte de admisión, dat
| |
| |
je naar de letter genomen als ‘toelatingsgeluk’ moet vernederlandsen, maar waar men eigenlijk ‘een soort toegeeflijkheid’ mee bedoelt te zeggen).
Ook bij de vertaling van een stel voorbeelden had men best wel wat stringenter kunnen zijn, omdat bij zelfstudie de herkenningssignalen nu eenmaal zoveel mogelijk in de tekst zelf moeten staan, b.v.
blz. 81: |
hij was 33 toen hij een praktijk kon beginnen |
tenía 33 cuando pudo comenzar a ejercer (de médico) |
blz. 87: |
ik heb altijd gedacht dat De Keyser het gebouwd heeft |
siempre he creído que De Keyser era el arquitecto |
(in het eerste voorbeeld wordt de praktijk onder de tafel gemoffeld, in het tweede wordt er - onnodig - overgegaan van bouwen op architekt.)
Aan tekst- en drukfouten heeft een student van mij er 250 bij elkaar geturfd, en bovendien schijnen de vertaalsters nooit van neerlandés = het nederlands gehoord te hebben (ja, waarom gaan we eigenlijk holandés weer niet afwisselen met flamenco, voor de verandering?).
Dit werk is onkritisch en met de natte vinger gedaan, wat juist voor een handboek zelfstudie voor beginners - die erg aan de letter gebonden zijn - fnuikend is. Een volgende oplage zou helemaal herzien moeten worden, en liefst ter beschikking gesteld moeten worden tegen inruiling van de exemplaren die we al aangeschaft hebben.
Hans Tromp, Madrid
| |
Van den vos Reynaerde. Reinart Fuchs. Mittelniederländischer Text und deutsche Übertragung. Herausgegeben und übersetzt von Amand Berteloot und Heinz-Lothar Worm. N.G. Elwert Verlag, Marburg, 1982, 149 blz. Marburger Studien zur Germanistik, Band 2.
Deze uitgave, waarvan Amand Berteloot, lector Nederlands in Marburg, mede-auteur is, sluit aan bij een indrukwekkend geworden reeks Reynaert-edities; de Duitse vertaling daarentegen heeft slechts één voorgangster, die van A. Geyder van 1844, inmiddels zeldzaam geworden.
De auteurs hebben zich, volgens het voorwoord, ten doel gesteld met een nieuwe vertaling de onderzoeksresultaten die de Nederlandse Reynaertfilologie de jongste jaren opgeleverd heeft, toegankelijk te maken voor germanisten en andere geïnteresseerde lezers die het Nederlands onvoldoende machtig zijn om desbetreffende publikaties zelf te lezen. Het accent ligt dan ook duidelijk op de vertaling: filologische bijzonderheden zijn in de vorm van voetnoten onder de vertaling geplaatst. Deze methode heeft het voordeel dat een bepaald woord - dikwijls een eigennaam - of een bepaalde passage toegelicht kan worden wanneer men erop stuit. Anderzijds mist de belangstellende lezer, mede door het ontbreken van een daartoe strekkende inleiding, de kans een synthetische blik te krijgen op de ‘Schlüsselposition in der westeuropäischen Tierdichtung’ die de auteurs aan ons epos toekennen, op de plaats die de Reynaert inneemt binnen de Middelnederlandse letterkunde en op de interne problematiek die verbonden is met het ontstaan van de Middelnederlandse Reynaert-versies zelf. Voor informatie over deze materie raadplege men liever b.v. de uitgave van Tinbergen-Van Dis, maar dan moet men uiteraard Nederlands kunnen lezen.
Aangaande de toelichtingen zelf moet er de aandacht op worden gevestigd dat deze doorgaans het karakter hebben van inhoudsverklaring en
| |
| |
zelden van taalkundige explicatie.
Het is duidelijk dat Berteloot en Worm zich bij hun uitgave beperkingen hebben opgelegd en in de eerste plaats een dienst hebben willen bewijzen aan de geïnteresseerde lezer die problemen heeft met het Nieuw- en/of Middelnederlands, met het Duits echter geen moeite heeft en eerder literairhistorisch dan taalkundig georiënteerd is. Welnu, deze lezer krijgt een zeer betrouwbare tekst, gebaseerd op handschrift A met, indien nodig, verbeteringen en aanvullingen vanuit handschrift F, alles keurig onder aan de bladzijde verantwoord. Naast de tekst op de linkerbladzijden staat op de rechter bladzijden een vertaling die soepel loopt en toch de tekst uitstekend volgt. Dan biedt de uitgave, zoals reeds geschreven, een reeks voetnoten en wel op de rechterbladzijden onder de vertaling. De auteurs zijn hier te rade gegaan bij moderne onderzoekers als Hellinga, Lulofs, Menke e.a. Hoewel ook in het oudere ‘Critische Commentaar op Van den Vos Reinaerde’ van J.W. Muller nog wel het een en ander te vinden zou zijn geweest, is de toelichting meer dan voldoende. Houden wij daarbij in het oog dat het werk ook nog een goede bibliografie heeft, dan mogen wij concluderen dat Berteloot en Worm erin geslaagd zijn het lezerspubliek dat zij voor ogen hadden, een uitgave aan te bieden die zeer goed voldoet: betrouwbaar, informatief, maar ook niet met te veel van het goede.
Lex Wethlij, Hasselt
|
|