| |
Leer- en hulpmiddelen
Vernieuwde woordenboeken. Op het Vijfde Colloquium Neerlandicum (Noordwijkerhout, 1973) zijn twee resoluties over woordenboeken aangenomen. De eerste daarvan had betrekking op wat hieronder gemeld wordt. Ik geef daarom eerst even de tekst van deze resolutie:
‘Het Colloquium verzoekt het bestuur van de IVN er bij de uitgevers van woordenboeken op aan te dringen dat bij hun uitgaven gelet wordt op de bruikbaarheid voor niet-nederlandstaligen’.
| |
| |
In NEM-23 (najaar 1974), blz. 83-85, staat uitvoerig beschreven wat het toenmalige IVN-bestuur met deze resolutie heeft ‘gedaan’. In het kort komt dat hierop neer: er is een brief gestuurd aan de in aanmerking komende uitgeverijen (waarin de resoluties werden weergegeven, van de nodige toelichting voorzien) en er heeft met medewerkers van twee van deze uitgeverijen een gesprek plaatsgevonden. Was dat bericht bedoeld voor de wantrouwigen die denken ‘dat er met die resoluties toch niks gedaan wordt’, het bericht in dit nummer richt zich speciaal tot de pessimisten die menen ‘dat het toch allemaal niks uithaalt’ (even aangenomen, dat er zich onder de NEM-lezers vertegenwoordigers van deze categorieën bevinden).
Deze dagen kreeg ik namelijk bezoek van een medewerker van de uitgeverij Van Goor Zonen, die mij een Nederlands-Engels en een Nederlands-Duits woordenboek aanbood voor de IVN-bibliotheek. Zulke geschenken ontvangen we vaker en die worden ook in dank aanvaard, maar de vermelding in NEM geschiedt meestal alleen in de bibliografie achterin. Ditmaal echter is er alle reden daarop een uitzondering te maken. In de inleiding van het Nederlands-Engelse woordenboek (in het Nederlands-Duitse staat in andere bewoordingen vrijwel hetzelfde) lezen we namelijk het volgende:
‘Naast de hierboven geschetste vernieuwing van de redactie van samengestelde artikelen, zijn nog andere vernieuwingen geïntroduceerd, waarbij in het bijzonder gelet is op de bruikbaarheid van het woordenboek voor niet-nederlandstaligen. Wij menen hiermee te zijn tegemoetgekomen aan de in augustus 1973, tijdens het Vijfde Colloquium Neerlandicum te Noordwijkerhout, aangenomen resolutie, waarbij het bestuur van de Internationale Vereniging voor Neerlandistiek verzocht werd er bij de uitgevers van woordenboeken op aan te dringen te letten op de bruikbaarheid van hun uitgaven voor niet-nederlandstaligen. Bij de Nederlandse trefwoorden zijn bij deze bewerking toegevoegd: aanwijzingen voor de uitspraak, wanneer die niet met de bekend veronderstelde regels voor de uitspraak van het Nederlands in overeenstemming is, de klemtoon, het woordgeslacht, de vorm van het meervoud van het zelfstandig naamwoord en de vervoeging van de werkwoorden, plus de aanduiding of deze in de voltooide tijd met hebben of met zijn worden vervoegd. Bij sterke werkwoorden, waarbij in de verleden en/of voltooide tijd klinkerwisseling optreedt, zijn die “afwijkende” vormen - op dezelfde wijze als dat met de Engelse onregelmatige werkwoorden in deel I gebeurt - op hun alfabetische plaats in het alfabet nog eens afzonderlijk vermeld, voor wat de verleden tijd betreft zowel in de vorm van het enkel- als van het meervoud.’
Hieraan kan nog worden toegevoegd dat de sterke en onregelmatige werkwoorden in het woordenboek van een asterisk voorzien zijn en dat er voor de samengestelde werkwoorden naar voetnoten verwezen wordt, die zijn opgenomen op alle bladzijden waar dergelijke werkwoorden voorkomen. De eerste staat bijvoorbeeld al op de allereerste bladzij en luidt: ‘V.T. en V.D. van dit werkwoord volgens het model 'aanaarden, V.T. 'aardde 'aan, V.D. 'aangeaard. Zie voor de vormen onder het grondwoord, in dit voorbeeld: aarden. Bij sterke en onregelmatige werkwoorden wordt u verwezen naar de lijst achterin’. Van het werkwoord aanbidden, dat op dezelfde bladzij staat, maar meestal niet volgens dit model vervoegd wordt, zijn dan de
| |
| |
vormen in het artikel zelf vermeld.
U ziet: dit is een hele vooruitgang voor anderstalige gebruikers. Weliswaar zijn geen verkleinwoorden of comparatieven opgenomen - waar het IVN-bestuur oorspronkelijk ook om gevraagd had -, maar dat zou ook zoveel meer plaats (en dus geld) gekost hebben, en er moet ook wat overblijven voor de grammatica's. Anderzijds hebben we meer gekregen dan beloofd was, omdat de volledige meervoudsvorming opgenomen is, niet alleen de ‘onregelmatige’ (zie NEM-23, 84-85).
Naar ik hoop zullen de docenten en studenten extra muros deze vernieuwde woordenboeken als nuttige(r) hulpmiddelen ervaren. De bibliografische gegevens zijn:
Kramers' Duits Woordenboek, deel 2, Nederlands-Duits, negenentwintigste geheel herziene en vermeerderde druk bewerkt door Prof. Dr. J. van Dam (1e druk van de tweedelige uitgave), 1978, Van Goor Zonen, Amsterdam. Verspreiding voor België: N.V. Librico, Schelle. ISBN 90 00 02560 5 (deel II), ISBN 90 00 02566 4 (deel I + deel II).
Kramer's Engels Woordenboek, deel 2, Nederlands-Engels, zesentwintigste geheel herziene en vermeerderde druk bewerkt door J.A. Jockin-la Bastide en G. van Kooten (1e druk van de tweedelige uitgave), 1978, Van Goor Zonen, Amsterdam. Verspreiding voor België: N.V. Librico, Schelle. ISBN 90 00 02558 3 (deel II), ISBN 90 00 0265 6 (deel I + deel II).
(jdr)
| |
Enkele aantekeningen bij het verschijnen van ‘Voor wie Nederland en Vlaanderen wil leren kennen’ (1)
Ofschoon de redactie van dit werk er bij de officiële presentatie, tijdens de zomercursus in Hasselt-Diepenbeek 1978, van uitging dat Voor wie Nederland en Vlaanderen wil leren kennen niet noodzakelijk als derde deel van een trilogie hoeft te worden gezien (zo staat het ook in het ‘Woord vooraf’ en uiterlijk maakt het die indruk ook zeker niet), wekt toch de titel alleen al associaties met de uitgaven Voor wie Nederlands wil leren en Voor wie al wat Nederlands kent, waarvan vooral het eerste zijn grote bruikbaarheid in de praktijk bewezen heeft.
Voor de docent in het buitenland staat bij het verschijnen van ‘N +. VI’ de vraag naar bruikbaarheid op de eerste plaats. Dat er op het gebied van de kennis van land en volk een lacune was, staat buiten kijf. Al moge dan vanaf het begin van een initiatief van de latere coördinator sprake zijn, hij bracht op het Vijfde Colloquium (Noordwijkerhout, 1973) slechts onder woorden, wat alle extra muros-mensen al jaren als een behoefte zagen: het tot stand komen van een niet te dik, niet te moeilijk en niet te duur boekje ‘geschikt voor studenten’. Bij de discussie in Noordwijkerhout waren twee standpunten naar voren gekomen: ofwel een boekje voor studenten, ofwel een losbladige ringmap met materiaal voor de docent ‘die dit allemaal in het buitenland onmogelijk bij elkaar kan zoeken en waarvan geen mens mag verwachten dat hij het allemaal weet’. De eerste gelukkige beslissing van de redactie is dan zeker in de richting van ‘een boekje voor de student’ uitgevallen. De tweede gelukkige beslissing is de samenstelling van de inhoud geweest. De derde, evenzeer gelukkige beslissing was de keus van
| |
| |
de medewerkers. Zij allen hebben een stuk werk afgeleverd dat in de praktijk zijn diensten zal bewijzen.
Ik hoop hiermee duidelijk te maken, dat ik (als langzamerhand een van de oudste extra muros-mensen) het ontstaan van dit boekje van het begin af aan toegejuicht heb en dat het boekje in grote trekken zeker aan mijn verwachtingen beantwoordt. Het zij mij (daarom/echter/ook) vergund, enkele opbouwend critische opmerkingen te maken: een werkelijk bezwaar vind ik het in vele gevallen ontbreken van bibliografische gegevens. De belangstellende student zal, wanneer hij in studieverband een hoofdstuk doorgenomen heeft, in de meeste gevallen tevergeefs naar bronnenvermelding zoeken, die hem bij diepergaande belangstelling op weg kan helpen. De opgenomen bibliografie maakt meer de indruk van verantwoording dan van leidraad.
En als het boekje dan bestemd is voor de student, dan mag men ook verwachten, dat hij het niet alleen tijdens de college-uren zal gebruiken, maar dat het ook in zijn rugzak zal steken, als hij zijn reis naar de Lage Landen onderneemt. Voor dit laatste geval zou het nuttig zijn, als er ook een kort hoofdstukje over toerisme, meer gericht op de noden van en faciliteiten voor studenten, opgenomen zou kunnen worden. Een lijst van de belangrijkste musea is misschien ook een welkome uitbreiding, zonder dat men bang behoeft te zijn, dat het einde zoek raakt. Ik zou verder graag zien, dat alle hoofdstukken bij gelegenheid nogmaals nauwkeurig op leesbaarheid voor buitenlandse studenten gecontroleerd worden. Men kan zich op het standpunt stellen, dat dit de taak van de docent dient te zijn. Dit mag waar zijn voor bijv. ‘den Coninck van Hispaniën heb ick altyt geeert’ (blz. 30) of ‘de nacht van Schmelzer’ (blz. 62), maar niet voor een groot aantal uitdrukkingen, die voor de Nederlander of Vlaming (en daar al niet meer vice versa) tot zijn dagelijks jargon behoren, die echter voor de buitenlandse lezer, ook al kent hij al vrij aardig de taal, bijna onoverkomelijke moeilijkheden opleveren. Ik denk hier op de eerste plaats aan de hoofdstukken 2.2 en 2.3 van resp. Kees Middelhoff en Maurits Standaert, die, hoe voortreffelijk verder, op dit punt toch wel grote problemen scheppen.
Bij Jaap de Rooij's hoofdstuk over taal viel mij op, dat hij vrij uitvoerig ingaat op de middelpositie van het Nederlands tussen het Duits en het Engels (waarom hier niet even attent gemaakt op het gemakkelijk leesbare boekje van Van Haeringen?) (blz. 93), terwijl de ‘eigen trekken’ van onze taal in slechts één alinea (op. blz. 92) worden afgedaan. Ik deel verder niet Jaap de Rooij's voorkeur voor de verklaring van ‘Hebban olla...’ ‘om z'n pen te proberen’, maar wie zal uitmaken, hoe het werkelijk was.... Ik mis op blz. 95 de Arthurliteratuur en Melis Stoke, zo belangrijk voor de plaatsbepaling van de Nederlandse cultuur in de Middeleeuwen (zie Maartje Draak, Pentti Tilvis etc.). Bij het hoofdstuk over de Schilderkunst (4.4) had ik graag gezien, dat de heer Arntz ook nog iets vermeld had van de zo eminent belangrijke Vlaamse miniaturisten voor de tijd van de Eycken, zoals de gebroeders Van Limburg. In al zijn beknoptheid had toch ook in dit hoofdstuk de naam van de Meester van Flemalle niet mogen ontbreken, zoals ook de namen van Geertgen tot St. Jans en Ouwater als Noord-Nederlanders uit (ongeveer) die periode. Ik voor mij geef dan verder verreweg de voorkeur
| |
| |
aan Hugo van der Goes en Dirk Bouts boven Jan (Hans) Memlinck uit Seligenstadt (niet Selingenstadt, een drukfoutje), niet omdat hij strikt genomen geen Nederlander is, maar omdat hij in de volgorde van belangrijkheid onder de twee genoemden staat, ik geef toe mijn inziens, maar ik sta toch in deze opvatting niet alleen (cf. Panovsky, Ring, Friedlander e.a.). Bij het hoofdstuk Wetenschap (4.6) zou ik, had ik het tevoren geweten, mevr. Mangold de raad gegeven hebben, bij het schrijven ervan een dankbaar gebruik te maken van Jan Romein's ‘Erflaters’, waardoor dit gedeelte wat vollediger had kunnen zijn. Dit laatste kan over het hoofdstuk Economie van Keeris niet gezegd worden. Zowel het gedeelte over Nederland (blz. 149 ff) als over België (een splitsing tussen Vlaanderen en Wallonië was hier uiteraard practisch niet doenlijk) bevat uitstekende overzichten, vol waardevolle details. Het is een van de beste hoofdstukken van het boek. Door de aard van de erin behandelde stof zal het weliswaar vlugger verouderen dan de andere, maar gezien de voortreffelijke kwaliteiten van ‘N + VI’, zal ook van dit boekje regelmatig een nieuwe oplage nodig zijn, waardoor de actuele rubrieken op tijd op de laatste stand kunnen worden gebracht. De redactie - Jos Wilmots en Jaap de Rooij - niet alleen mijn gelukwensen bij het verschijnen van Voor wie Nederland en Vlaanderen wil leren kennen, maar ook mijn dankbaarheid voor het vele werk, wat zij hier voor de mensen in het buitenland verzet hebben.
Leonard M. Swennen,
Wenen.
Aangehaalde werken:
C.B. van Haeringen: Nederlands tussen Duits en Engels, Den Haag, 1956 |
Jan en Annie Romein: Erflaters van onze beschaving, Amsterdam, 197712 |
Erwin Panovsky: Early Netherlandish Painting, Harvard, 19534 |
Max Friedländer: Hugo van der Goes, Leiden, 1969 |
id.: Die frühen niederländischen Maler, Köln, 1956 |
Grete Ring: A Century of French Painting (1400-1500), London, 1949. |
Voor wie Nederland en Vlaanderen wil leren kennen (2). - Er kwam nog een andere reactie, die wij de lezers van NEM niet willen onthouden. Mevrouw Olga Krijtová, docente Nederlands in Praag, schreef de redacteuren een brief over ‘het zeer nuttige, uitmuntend geslaagde boekje Voor wie Nederland en Vlaanderen wil leren kennen’ en vertelde daarin: ‘Laatstgenoemd werk heb ik ter beoordeling voorgelegd aan mijn studenten van het derde studiejaar. Ze waren enthousiast, vonden het zeer overzichtelijk, informatief, grafisch keurig verzorgd, ze vonden het zeer begrijpelijk en populair geschreven - en dat terwijl de inhoud toch geen concessies doet aan het wetenschappelijk niveau. Kortom een boek bij uitstek geschikt om zelfstandig mee te werken voor toekomstige Neerlandici/studenten van het tweede en derde jaar.
Wel vonden mijn studenten woorden die ze zelfs in de Van Dale niet vonden, zoals bijvoorbeeld snuffelpaal en stanklijn. Het eerste komt echter wel in Signalement van nieuwe woorden voor. Sommige begrippen zijn voor
| |
| |
de studenten hier minder bekend, b.v. de poujadistische Boerenpartij.
Poujade staat niet als trefwoord in Tsjechische beknopte naslagwerken, over de Winkler Prins beschikt onze bibliotheek niet. Maar dat zijn anderzijds nuttige prikkels die hen aansporen verder te zoeken of te vragen.
Onze leerstoel is héél blij met deze aanwinst. Bij de volgende dotatie van het Ministerie van Onderwijs zullen we meer exemplaren van het boek bestellen, zodat meerdere studenten het tegelijkertijd zullen kunnen bestuderen.’
Algemene Nederlandse Spraakkunst. Wij ontvingen over de werkzaamheden t.b.v. de ANS twee voortgangsrapporten, die wij hier in hun geheel opnemen:
In de periode van 1-5-1978 tot 1-8-1978 werden de volgende werkzaamheden verricht:
| |
A. Onderzoek en (her)schrijven.
- | Na bespreking met de hoofdredactie is van het hoofdstuk ‘Vooren achterzetsel’ een nieuwe, voorlopig definitieve versie gemaakt, die aan de leescommissie kan worden toegestuurd. |
- | In aansluiting bij het hoofdstuk over de samengestelde zin, werd een eerste tekst geschreven voor het hoofdstuk ‘Het voegwoord’. |
- | M.b.t. het hoofdstuk ‘De werkwoorden met een verbaal complement’ zijn voor de uitwerking van de paragraaf over de plaats van de verschillende infinitieven in een werkwoord-cluster, aanvullend enkele publicaties bestudeerd. Naar aanleiding hiervan werden een tweetal discussiestukken i.v.m. de aanpak van het probleem, met de hoofdredactie besproken. |
| |
B. Algemene bezigheden.
Redactie en hoofdredactie hebben met een uitgever mogelijkheden van het uitgeven van de ANS onderzocht. Om een idee te krijgen van de technische mogelijkheden, werden een aantal representatieve pagina's geproefzet. Hieruit kunnen in een later stadium instrukties resulteren voor het persklaar maken.
In de periode van 1-8-1978 tot 1-11-1978 werden de volgende werkzaamheden verricht:
| |
A. Onderzoek en (her)schrijven.
- | Van het hoofdstuk ‘De werkwoorden met een verbaal complement’ werden een aantal nieuwe paragrafen in een eerste versie op papier gezet, voor bespreking met de hoofdredactie. |
- | Het hoofdstuk ‘De bijvoeglijknaamwoordgroep’ werd ingrijpend gewijzigd, en daarom opnieuw aan de hoofdredactie voorgelegd. De behandeling van de bn-groep en de zelfstandignaamwoordgroep sluiten nauwer bij elkaar aan. Van deze beide hoofdstukken is nu een voorlopig definitieve
|
| |
| |
| versie voor de leescommissie klaar. |
- | De inleidende paragrafen op het hoofdstuk ‘Woordvolgorde’, waarin de principes uiteengezet worden, zijn intussen herwerkt. Ze worden opnieuw aan de hoofdredactie voorgelegd. |
- | Voor de behandeling van de ‘Modaliteit’ is al een voorstudie ondernomen. |
| |
B. Algemene bezigheden.
Van de tot nu toe ontvangen op- en aanmerkingen van leescommissieleden werden overzichtslijsten gemaakt.
|
|