ren. Die werkwijze maakt het de buitenlander mogelijk voortdurend vergelijkingen te maken, overeenkomsten en tegenstellingen vast te stellen. Ze geeft niet in het minst aanleiding tot de interpretatie dat de auteur en/of de redacteuren de culturele integratie van de jongste jaren ook een politiek aspect zouden willen meegeven.
Aan de stukken van de beide reeds genoemde auteurs heeft J. Wilmots een vergelijkend overzicht van de instellingen in Nederland en België toegevoegd.
In het hoofdstuk over de Nederlandse Taal (3) zet J. de Rooij op een heldere manier uiteen hoe de huidige standaardtaal tot stand is gekomen. Behalve aan de geschiedenis van het Nederlands is ook de nodige aandacht besteed aan de regionale verschillen en aan de toestand in Vlaanderen.
Het vierde hoofdstuk, dat over de Cultuurgeschiedenis, is in zes rubrieken ingedeeld. In elk daarvan is ernaar gestreefd de typische karaktertrekken van de cultuur in de Nederlanden te beklemtonen. Dit kriterium heeft ook voorop gestaan bij de selectie van de stof, zowel voor de literatuur, de godsdienst en wijsbegeerte, de muziek, de schilderkunst, de bouwkunst als de wetenschap. Op de voorgrond staat in al deze rubrieken wat Vlaanderen en Nederland vanuit hun eigenheid tot het grotere geheel van de Europese Cultuur hebben bijgedragen.
De samenstelling van de ploeg van auteurs is kenmerkend voor die wijze van benadering. R. Arntz, P. Groenewold en R. Mangold doceren Nederlands in de Bondsrepubliek Duitsland, Z. Klimaszewska in Polen. Zij hadden een blik van buitenuit. G. Verbeek en T. Waegeman vormden als leraren aan instituten in Vlaanderen het tegengewicht van binnenuit. De hoofdstukken zes en zeven hebben een bijzondere informatieve inslag. Onder de media (6) vallen enerzijds kranten en weekbladen, een stuk van de oud-lektor in Gotenburg, W. Verhaert, anderzijds radio en televisie, die door B.R.T.-journalist W. van Laeken werden behandeld. Net als alle andere medewerkers konden zij uitgaan van een bepaalde kennis van hun publiek, de gebruikers van het boek. W. Verhaert had uiteraard de nodige buitenlandse ervaring en W. van Laeken hield in de loop van de Zomercursusjaren in Diepenbeek een paar keer over het hem toevertrouwde onderdeel van de stof een lezing.
Het zevende hoofdstuk, Onderwijs, kon niet anders dan vrij omvangrijk uitvallen. De jongste jaren zijn er immers zowel in Nederland als in België een aantal struktuurveranderingen doorgevoerd, die allemaal duidelijk beschreven moesten worden. Dat is dan ook gebeurd: voor Nederland door I. Wikén Bonde, docente Nederlands in Stockholm, voor België door H. Kellens, ambtenaar bij het Ministerie van Nationale Opvoeding en Nederlandse Cultuur. Beide auteurs hebben voor degelijk gedocumenteerde stukken gezorgd.
(jw)