nen dat instituut de Thesaurus en daar kon dr. De Tollenaere de droom die hij al jaren koesterde in daden gaan omzetten. Het verdient wel een bijzondere vermelding dat iemand die meer dan dertig jaar in de traditionele tredmolen van de WNT-redactie meegestapt is, niet in dat systeem is vastgeroest, integendeel erin geslaagd is om nog tegen het einde van zijn carrière de stoot te geven aan een totaal nieuwe conceptie van de lexicografie, de automatisering. Dat het precies in de kring van de extramurale neerlandistiek was dat dr. De Tollenaere zijn plan wereldkundig maakte om een Vroegmiddelnederlandse tekst die automatische behandeling te laten ondergaan (in zijn Haagse Colloquium-lezing van 1967 over ‘De stand van de Nederlandse Lexicografie’) is een detail dat hier toch wel even moet worden tussengeschoven.
De Vroegmiddelnederlandse tekst in kwestie is het zg. Corpus-Gysseling, de door de Gentse naamkundige en specialist op het gebied van Oud- en Vroegmiddelnederlands, dr. Maurits Gysseling, sedert 1960 gekopieerde niet-literaire manuscripten uit de 13de eeuw.
In zijn bijdrage verhaalt dr. De Tollenaere eerst hoe de plannen voor een automatische verwerking van lexicografisch materiaal werkelijkheid werden en daar onmiddellijk mee samenhangend, hoe de door Gysseling gekopieerde teksten daarin werden ingepast. Dit lezend kwam ik opnieuw onder de indruk - zoals mij dat vroeger al overkomen was toen ik naar hem luisterde - van Gysselings visie (ik zou bijna zeggen: fascinerende visie) op ons oudste taalkundig erfgoed.
Ter illustratie daarvan moge ik de door dr. De Tollenaere vertaalde passage ovememen uit dr. Gysselings bijdrage in Onoma XVI (1971), blz. 174-175 over An Edition of the Oldest Dutch Texts: ‘Als wij in aanmerking nemen dat, vergeleken met de ongeveer 2.000 Nederlandse oorkonden tot 1300 in dit kleine gebied (het graafschap Vlaanderen, het zuiden van het graafschap Holland en het westelijke gedeelte van het hertogdom Brabant - red.), het zoveel grotere Hoogduitse taalgebied slechts 4.000 documenten heeft nagelaten (overwegend te lokaliseren in het zuiden en in het westen), dan wordt het duidelijk waarom het Nederlands een onafhankelijke cultuurtaal werd, die, in tegenstelling tot het Nederduits, nooit door het Hoogduits werd vervangen.’
Het plan van dr. De Tollenaere bestond erin het woordmateriaal uit het Corpus op ponskaarten te laten uitvoeren, en zo de basis te leggen voor een Woordenboek van het Nederlands der 13de eeuw. De toestemming daartoe kreeg hij van dr. Gysseling en daarmee is dan de voorgeschiedenis afgesloten. De rest is een hoogst technische maar toch ook spannende beschrijving van de verwerking van het woordmateriaal in de computer en de problemen die gepaard gingen met