Belgische en elke afdeling telt vijf secties: Letteren, Toneel, Uitgeverij en Boekhandel, Bibliotheekwezen, Radio en TV. Op haar beurt bestaat elke sectie uit een voorzitter, een secretaris en ongeveer acht tot tien leden, zodat de hele Conferentie ongeveer 125 leden telt. Na elke Conferentie verschijnt er een nummer van Gedeeld Domein, Bulletin van de Algemene Conferentie der Nederlandse Letteren. Het jongst verschenen nummer is nr. 29 (januari 1976). Het Secretariaat der redactie is: Sir Winston Churchilllaan 362, NL - Rijswijk, en Kortenberglaan 158, B-1040 Brussel. Nummer 29 bevatte benevens de namen van de leden der XXVe Conferentie, een verslag hierover, een volledige lijst van de resoluties, aanbevelingen en besluiten, de tekst van enkele gehouden toespraken alsook een interessante bijdrage over ‘Het Nederlands van de Vlaamse (Antwerpse) schrijver Marnix Gijsen’ door prof. dr. G.A. van Es. Ter gelegenheid van de 25e Conferentie verscheen ook een jubileumuitgave gewijd aan 25 Jaar Algemene Conferenties der Nederlandse Letteren 1951-1975. Het kan de buitenlandse lezer eveneens interesseren te vernemen dat de Conferentie de jury's samenstelt die elk jaar een keuze maken van wat op het gebied van het scheppende proza en de poëzie in het voorbije jaar is geproduceerd, evenals een keuze uit de dramatische productie en de kritiek. De resultaten van die keuze verschijnen elk jaar onder de titels Literair Akkoord, Dramatisch Akkoord en Kritisch Akkoord (het eerste bij A.W. Bruna & Zoon, Utrecht/Antwerpen, het tweede bij P.N. van Kampen & Zoon, Amsterdam en Standaard Uitgeverij, Antwerpen, en het derde bij Manteau, Brussel/Den Haag).
De 26e Conferentie der Nederlandse Letteren had van 30 september tot 2 oktober aan de Rijksuniversiteit te Groningen plaats. Tot de aangenomen resoluties en besluiten behoren er twee die rechtstreeks van belang zijn voor de buitenlandse neerlandistiek. De eerste is een algemene resolutie. Ze luidt als volgt:
‘De Conferentie constateert dat tengevolge van het gevoerde beleid inzake vertalingen van Nederlandse literatuur een verheugende belangstelling in het buitenland, met name op universitair niveau, is ontstaan voor Nederlandse letterkunde, constateert dat deze belangstelling zich ondermeer uit in de wens om schrijvers uit ons taalgebied enige tijd aan buitenlandse instellingen te verbinden, dringt er op aan een vervolg-beleid mogelijk te maken, en vraagt in eerste instantie de betrokken ministeries van beide landen de middelen te verschaffen voor korter of langer verblijf van Nederlandstalige literatoren bij geïnteresseerde buitenlandse instellingen.’
De tweede resolutie werd aangenomen door de Sectie Radio en Televisie en ging uit van de Wereldomroep van beide landen: