een doctoraaldiploma’, eventueel in een ander vak dan Nederlandse taal- en letterkunde. Een kandidaatsexamen is in ieder geval niet voldoende.
De vraag of deze regeling ook met terugwerkende kracht kon worden toegepast, werd ontkennend beantwoord. Misschien zou hier in een heel bijzonder geval van afgeweken kunnen worden, maar in het algemeen moest men hier zeker niet op rekenen. Gewezen werd nog op het feit dat velen die in het buitenland gewerkt hebben, daar aanspraak maken op uitgesteld pensioen.
Kan de periode van drie jaar zonder moeite verlengd worden, of leeft de betrokkene een tijd in onzekerheid of hij/zij wel verlenging krijgt, was een andere vraag. Het antwoord luidde, dat verlenging zeker mogelijk was en dat hierbij de nodige soepelheid betracht zou worden. In ‘gewone gevallen’ kan de Pensioenraad voor de hele periode van het buitenlands dienstverband - als de duur hiervan van te voren bekend is - verlof verlenen. Maar er moet natuurlijk gewaakt worden tegen misbruik.
Niet ieder was even gelukkig met de opvatting dat een betrekking als leraar bij het voortgezet onderwijs in ieder geval als een ‘passende functie’ voor een intra muros terugkerend docent beschouwd werd. Wie 15 tot 20 jaar aan een buitenlandse universiteit gewerkt heeft, zal een leraarsbaan misschien toch wel als een achteruitgang ervaren. Er werd gewezen op het Franse systeem van uitzending door een universiteit, waarbij men na terugkeer weer in dienst van die universiteit kon komen. Hierop werd geantwoord dat de Nederlandse universiteiten nu eenmaal autonoom zijn in hun benoemingen, zodat de rijksoverheid hierop geen invloed kan uitoefenen, en dat ze deze uitzending niet kennen. De praktijk leert echter dat veel teruggekeerde docenten toch bij het hoger onderwijs of vergelijkbare instellingen terecht komen.
De vraag of de fictieve aanstellingen vast of tijdelijk waren, werd beantwoord met ‘vast’. Met een zekere trots voegden de vertegenwoordigers van het ministerie hieraan toe, dat Nederland hierin heel wat aardiger is dan veel andere landen.
Of vrijwillige aanvulling van de a.o.w.-premie voordelig is voor de buitenlandse docenten, bleek moeilijk in het algemeen te beantwoorden. Het verschilt van geval tot geval. Men informere bij de Raden van Arbeid, het ministerie gaat hier niet over.
Met een woord van hartelijke dank aan mej. Talsma, de heer Luikinga en alle anderen die aan de totstandkoming van deze regeling gewerkt hebben, besloot de voorzitter - voor deze vergadering collega Wethlij - dit deel van de vergadering.
Na een koffiepauze was het woord aan de heer mr. P. Berckx, Bestuursdirecteur van het Bestuur voor Internationale Betrekkingen van het ministerie van Nationale Opvoeding en Nederlandse Cultuur te Brussel.