een voorkeur voor Netherlandic bestaat, maar hoe sterk en hoe algemeen die is, is nog de vraag. Omdat de raadpleging in dit geval schriftelijk moet geschieden en de kopij voor N.e.M. vroeg moet worden ingeleverd, kan de beslissing over deze kwestie helaas nog niet in dit nummer vermeld worden.
N.a.v. artikel 4 (Leden) ontspon zich een discussie over verschillende punten. Prof. Schultink ontwikkelde de gedachte aan een algemene vereniging van neerlandici intra en extra muros en vroeg zich af of aan een dérgelijke vereniging - áls ze zou ontstaan - niet eerder de naam ‘Internationale Vereniging voor Nederlandistiek’ en het uitgeven van een jaarboek zou toekomen, en of onze vereniging dan van dat grotere verband deel zou uitmaken. Verschillende aanwezigen betreurden het dat een dergelijke associatie van nederlandisten nog niet bestond. De voorzitter verklaarde dat de Werkcommissie de gedachte erg aantrekkelijk vond, maar toch gemeend had, dat een initiatief in deze richting niet van extramurale zijde moest komen. Voorgesteld werd hieraan een resolutie van het Colloquium te wijden. - Toen het echter zover was gekomen dat de resoluties werden opgemaakt, bleek een passende formulering voor deze wat delicate kwestie te moeilijk, ook al gezien de haast die er toen was. Zo verschijnt deze interessante gedachte dus alleen maar op schrift in een wat verscholen hoekje van ons blad, maar daar staat ze dan toch.
Collega Van Hoeken wilde de vereniging ruimer opvatten dan de statuten deden: ook niet-neerlandici die wel aan nederlandistiek deden, ook buitenlandse studenten zouden lid moeten kunnen worden. Het leek de voorzitter beter aan de oorspronkelijke opzet vast te houden: extramurale academische nederlandisten zouden gewoon lid zijn, intramurale buitengewoon lid. Het laatste punt van artikel 4 voorzag immers in de mogelijkheid ook anderen op te nemen?
Na een theepauze bleken we nog niet uitgepraat over de kwestie van het lidmaatschap. Het onderscheid in ‘gewone’ en ‘buitengewone’ leden was niet overal goed gevallen. Prof. Zaalberg had daarom voorgesteld de extramurale docenten in actieve dienst ‘gewone’ leden te noemen, de oud-docenten buitengaats ‘buitengewone’ en de binnenlandse nederlandisten ‘raadgevende’ leden. De aanwezige professoren bleken echter weinig voor deze titel te voelen, zodat besloten werd de oorspronkelijke tweedeling aan te houden.
Wel bestond er behoefte aan een formulering waardoor niet alleen binnenlandse hoogleraren en lectoren, maar ook wetenschappelijke medewerkers als buitengewoon lid zouden kunnen toetreden. Vooral omdat de universitaire terminologie in Nederland verschilt van die in België, was het moeilijk direct een nieuwe, sluitende redactie van het artikel voor te stellen. De vergadering liet het daarom aan prof.