van Knuvelder is voor wijziging, ook in de grondconceptie, vatbaar en het zou toe te juichen zijn als naast dit werk ook andere samenvattingen op hoog niveau zouden verschijnen, maar misschien ga ik te ver in de richting van Utopia. Mijn bedoeling was alleen maar op een dringende behoefte te wijzen.
In onze werkvergaderingen is het ditmaal vrediger toegegaan dan ooit tevoren, wat bewijst dat in onze praktische behoeften aan subsidies, beurzen, boekenzendingen op redelijke wijze wordt voorzien. Zonder nu dit aspect van onze colloquia tot een aflopende zaak te willen verklaren, meen ik toch dat dit misschien in de toekomst een geringere ruimte op onze colloquia zal vragen.
De algemene indruk bestaat dat ons 4e Colloquium veel geboden, soms misschien wel teveel geboden heeft, zodat het welhaast onmogelijk was elke dag aan alle vergaderingen en manifestaties deel te nemen. Wij zijn in elk geval onder de indruk van de veelheid van het gebodene en zijn de Werkcommissie dan ook erkentelijk voor alle moeite die besteed is aan de samenstelling en verwezenlijking van dit programma. Wij danken in het bijzonder dr. Jalink voor het vele werk dat hij niet alleen dit jaar, maar negen jaar lang met de beide andere leden van de vroegere Werkcommissie heeft verricht om onze nederlandistiek extra muros een eigen identiteit te verlenen.
Wij weten dat hij vol belangstelling in ons midden blijft en nemen dan ook geen afscheid van hem. Wij wensen zijn opvolger, dr. J. de Rooij, een zelfde vruchtbare werkzaamheid toe en zien met belangstelling de initiatieven van het bestuur van onze vereniging tegemoet.
Tenslotte wil ik, namens alle deelnemers de vertegenwoordigers van de beide regeringen verzoeken onze grote erkentelijkheid over te brengen aan Hunne Excellenties van Onderwijs en Wetenschappen, Nationale Opvoeding en Nederlandse Cultuur voor de financiële en morele steun die het houden van dit Colloquium heeft mogelijk gemaakt.
Deze steun sterkt ons in het besef dat ons werk in het buitenland, althans door de regeringen, niet als een volkomen krankzinnige onderneming wordt gezien. Bijzondere dank zijn wij verder verschuldigd aan de Rijksuniversiteit te Gent voor de verleende gastvrijheid en de ons in zo ruime mate geboden faciliteiten.
Zo ben ik dan aan het einde gekomen van mijn poging tot samenvatting van ons Colloquium en ik hoop er enigszins in te zijn geslaagd niet alleen subjectieve indrukken weer te geven, maar ook iets van de vox populi, die wij natuurlijk niet meer behoeven gelijk te stellen met de vox Dei.
Gesterkt door de onderlinge contacten en verrijkt met allerhande