Prof. dr. Theodor Frings †
Op 6 juni 1968 overleed te Leipzig de grote germanist Theodor Frings, aan wiens onderzoekingen evenwel ook de nederlandistiek veel te danken heeft.
Aan Frings' uitgebreid levenswerk zijn naar aanleiding van zijn 80e verjaardag in 1966 en van zijn overlijden dit jaar vele tijdschriftartikelen gewijd, zodat wij hierop slechts kort, en met name wat zijn verdiensten voor de nederlandistiek betreft, willen ingaan.
Geboren op 23.7.1886 te Dülken aan de Nederrijn, dichtbij de Nederlandse grens, hebben, zoals zijn leerling Dr. G. Lerchner in zijn desbetreffende bijdrage aan ‘De Nederlandistiek in het Buitenland’, waaraan wij hier het een en ander ontlenen, opmerkt, zijn onderzoekingen zich voor een groot deel om de kernproblemen: Duits, Rijnlands, Nederlands bewogen. Naast de meest uiteenlopende gebieden van de Germaanse taal- en literatuurwetenschap gold zijn bijzondere belangstelling van hun beginperioden af het Rijnlands-Nederlands als een centrum van Germaans-Duitse taalgeschiedenis. Frings promoveerde 1910 bij F. Wrede te Marburg en wel op een proefschrift: ‘Studien zur Dialektgeographie des Niederrheins zwischen Düsseldorf und Aachen’. Van 1917 tot 1919 was hij buitengewoon, 1919-1927 gewoon hoogleraar te Bonn. Zijn hoofdwerk uit deze tijd (met H. Aubin en J. Müller samen) is: ‘Kulturströmungen und Kulturprovinzen in den Rheinlanden’ (1926). Herinnerd zij hier aan de lange reeks van publikaties over (vanaf 1945 met G. Schieb samen) en aan de tekstkritische uitgave van Henric van Veldeke. Na velerlei kleinere voorbereidende publikaties volgt in 1944 weer een van Frings' hoofdwerken: ‘Die Stellung der Niederlande im Aufbouw des Germanischen’, waarin op grond van geduldig detailonderzoek aan het Nederlands de plaats wordt aangewezen die het toekomt: niet dochter, doch zuster van het Hoogduits, in de geschiedenis der germaanse talen geen rand- doch kerngebied, geen aflegger, doch sleutelpositie, en wel door het samenspel van de beide componenten: het Ingweoons en het Frankisch.
Vanaf 1927 tot kort voor zijn overlijden is Frings hoogleraar-directeur van het Instituut voor Duitse en Germaanse Philologie te Leipzig geweest. Talloos zijn de ereambten die hij heeft bekleed, de gastcolleges die hij in de gehele germaanstalige wereld heeft gegeven. Onder zijn eredoctoraten vallen ons bijzonder op dat van de Universiteit van Amsterdam (1937), waar hij 1922-1923 ruil-profressor was, en dat te Gent (1963).
Wij herinneren in dit verband aan o.a. de artikelen over Prof. Frings t.g.v. zijn 80e verjaardag door Prof. C. Soeteman in ‘Neerlandia’ jrg. 70, oktober 1966 en van Prof. G. de Smet in ‘Ons Erfdeel’, X, 1.