| |
| |
| |
Activiteiten der Werkcommissie
1e. | Zoals onze lezers zullen kunnen bevroeden, nemen de voorbereidingen van het komende tweede colloquium reeds gedurende vele maanden een groot deel van de energie der Werkcommissie in beslag. Briefwisselingen en besprekingen met de betreffende officiële en officieuse instanties zijn aan de orde van de dag. Wij zullen er niet over uitweiden, doch hopen, dat wij het ‘come and see’ in september zonder ‘beschaamde kaken’ zullen kunnen uitspreken.
In de O.K.W.-mededelingen van 24.2.1964, waarin een verslag is opgenomen van de vergadering van de gemengde commissie ter uitvoering van het Nederlands Belgisch Cultureel Verdrag van 6 en 7 februari 1964, wordt in dit kader aandacht besteed aan de plannen tot het tweede colloquium en wordt o.a. meegedeeld, dat deze bijeenkomsten voortaan officiëel onder auspiciën van bovengenoemd verdrag zullen worden gehouden. |
2e. | Nog steeds wanhopen wij er niet geheel aan, dat twee projecten van het eerste colloquium het ‘Liber Memorialis’ en de ‘Reizende Tentoonstelling’ voor het tweede colloquium op poten zullen staan. Voor de uitgave van het ‘Liber’ zijn - zij het met zeer veel moeite - bijna alle bijdragen thans binnen. Doch ook hier wegen de laatste loodjes het zwaarst. Voor de ‘Reizende Tentoonstelling’ willen wij beginnen met zes pakketten, waarvan de inhoud ieder een overzicht van een periode uit de Nederlandse- en Vlaamse letterkundige en cultuurgeschiedenis zal bevatten. Van twee pakketten is een ontwerp-inhoud samengesteld. De N.U.F.F.I.C. heeft zich bereid verklaard het eerste pakket te bekostigen, terwijl de Conferentie der Nederlandse Letteren het plan ondersteunt. Wij hopen, dat op de tentoonstelling ‘Neerlandica extra Muros’ tijdens het tweede colloquium het eerste pakket zal kunnen worden getoond. |
3e. | Is elk halfjaar de samenstelling van een, naar wij hopen, leesbaar nummer van ‘Neerlandica extra Muros’ aan de orde en |
4e. | Vrijwel elke dag een vrij omvangrijke correspondentie met onze docenten en met de instanties en instellingen die met het Nederlands onderwijs in den vreemde te maken hebben. |
5e. | Verschillende publiciteitsorganen hebben - soms prematuur - het verblijdend bericht opgenomen, dat door de regering van Nordrhein-Westphalen volwaardige leerstoelen (ordinariaten) in de neerlandistiek aan de universiteiten te Keulen en Munster zijn toegestaan. Wij hebben hierover in de loop van verleden jaar van Drs. Duinhoven en Prof. Foerste brieven ontvangen. In Keulen schijnt men al met een benoeming bezig te zijn (meer mag hierover nog niet worden gezegd), terwijl de leerstoel te Munster in 1965 zal worden bezet. Aan beide universiteiten zullen tevens Nederlandse seminaria worden opgericht. Zelfs wordt uit goede bron vernomen, dat aan de in 1965 nieuw op te richten universiteit te Bochum een Nederlandse leerstoel zal worden ingericht. Hiermee zal dan de eerste der beide wensen, door Prof. Heeroma in zijn bekend geworden rede op de Bentheimse cultuurdagen 1960 het eerst magna voce uitgesproken, zijn vervuld.
De tweede luidde: facultatief Nederlands onderwijs aan de gymnasia, middelbare scholen en - ter vorming van de nodige leraren voor Nederlands - aan de ‘Pädagogische Hochschulen’ in het uitgestrekte aan Nederland en Vlaanderen grenzende gebied van de Bondsrepubliek. Op verzoek van de kring van Nederlandse leraren in Duitsland, wier leider Hans Combecher, ‘Studienrat’ aan het ‘Auslandsgymnasium’ te Steijl a.d. Maas (L) is, hebben op initiatief van de Werkcommissie, zij zelf, het Algemeen Nederlands Verbond en de Kultuurraad voor Vlaanderen zich tot een 25-tal representatieve culturele organi- |
| |
| |
| saties en tot de hoogleraren in de neerlandistiek in Nederland en België gewend met het verzoek een door de Werkcommissie opgesteld ontwerp-rekest aan de ‘Kultusminister’ van Nordrhein-Westphalen en Niedersachsen, dat deze wens naar voren brengt, te willen ondersteunen. Deze beide verzoekschriften zullen eind april worden ingediend. Het is de bedoeling met deze actie van particuliere zijde de in dezelfde richting gaande op regeringsniveau te ondersteunen. Het is duidelijk, dat inwilliging van ook deze wens niet alleen het Nederlands onderwijs aan de universiteiten, maar niet minder de menselijke en culturele toenadering der Nederlands-Vlaamse en Duitse grensbevolking zeer ten goede zou komen.
Zoals vanzelf spreekt stellen wij met vreugde vast, dat in de O.K.W.-mededelingen van 2 maart 1964, waarin een verslag voorkomt van de eerste vergadering van de gemengde commissie ter uitvoering van het Nederlands-Duits Cultureel Verdrag, medegedeeld wordt, dat de gedachten der commissie in dezelfde richting gaan als boven aangeduid en dat de beide genoemde wensen met name worden genoemd. ‘Teneinde dit vraagstuk in al zijn aspecten aan een nader onderzoek te onderwerpen is de commissie overgegaan tot de instelling van een speciale werkgroep’. |
6e. | Bij het doorbladeren van de ledenlijsten van de ‘Maatschappij der Nederlandse Letterkunde’, het ‘Provinciaal Utrechts Genootschap van Kunsten en Wetenschappen’ en de ‘Koninklijke Zuidnederlandse Maatschappij voor Taal- en Letterkunde en Geschiedenis’ heeft het de voorzitter en secretaris der Werkcommissie getroffen, dat soms docenten uit onze kring met jaren-, ja decenniënlange, verdienste voor het Nederlands onderwijs in den vreemde, als b.v. Prof. em. Sumitaka Asakura (Tokio), en Prof. em. Dr. Frans Kalda (Praag) niet op deze lijsten voorkwamen. Hoewel wij in deze natuurlijk wat voorzichtig te werk moeten gaan, zijn wij toch reeds verleden jaar begonnen, vóór de vereiste termijn, enkele onzer docenten, die o.i. zulk een klein teken van waardering van en van verbondenheid met de vakgenoten uit de ‘moederlanden’ ruimschoots verdienen, candidaat te stellen, in de hoop, dat dit soms wat late bewijs van medeleven hun welkom zal zijn. |
7e. | In februari j.l. deelde de ‘Kultuurraad voor Vlaanderen’ ons mee, dat op aanvraag van Dr. L. Roose, secretaris van ‘De Spiegel der Letteren, tijdschrift voor Nederlandse literatuurgeschiedenis en voor literatuurwetenschap’, de K.R.V. besloten had voor 50 exemplaren in te tekenen op dit tijdschrift. Het was de bedoeling deze gratis toe te zenden aan een aantal personen en instellingen. De K.R.V. vroeg ons advies betreffende de samenstelling van de lijst dezer gratis abonnees, voorzover deze het buitenland betrof. Uiteraard was het ons een genoegen aan deze onderneming mee te werken en een zo effectief mogelijke verdeling te helpen bevorderen. |
8e. | Nieuwe docenten, voorzover hun benoeming ons ter ore komt, worden door de Werkcommissie steeds welkom geheten in onze kring. Hun wordt gevraagd, of zij wensen met deze kring in contact te treden en ter kennismaking worden hun de verschenen nummers van ‘Neerlandica extra Muros’ toegezonden. Beantwoorden zij de genoemde vraag positief, dan doen wij hun eveneens een verslag van het eerste colloquium, een docentenlijst en onze vragenlijst toekomen met het verzoek ons deze ingevuld te willen terugzenden. In dit verband verzoeken wij alle betreffenden ons de benoeming van nieuwe docenten of stafleden steeds tijdig te willen meedelen. |
9e. | Een aanspraak op onze zorg maakt ook de uitbreiding van de Centrale Verzameling van publicaties op het gebied der neerlandistiek van buitenlandse neerlandisten. Een verantwoording hiervan treft men aan in ‘Neerlandica extra Muros’, nr. 2, terwijl in dit nummer de sinds november 1963 ontvangen titels zijn opgenomen. Wij doen hierbij nogmaals een beroep op alle neerlandisten in den vreemde een exemplaar van hun werken of tijdschriftartikelen voor onze C.V. te willen afstaan. |
| |
| |
10e. | Meer individuele handreikingen betreffen de volgende gevallen: Prof. Dr. E. Krispijn, tot voor kort als docent in de Duitse filologie werkzaam aan de Universiteit van Pennsylvania te Philadelphia, was daar juist met een cursus Nederlands begonnen, waarvoor hij van het Ministerie van O.K. en W. steun had ontvangen, toen hij in de zomer van 1963 tot Asst. Professor aan de Universiteit van Florida te Gainesville werd benoemd. Daar aan deze universiteit eveneens plannen tot het invoeren van Nederlands onderwijs bleken te bestaan, vroeg de heer Krispijn ook voor dit doel een subsidie van O.K. en W. aan, welke nieuwe aanvrage zo kort na de eerste en nu weer aan een andere universiteit, naar de Werkcommissie bleek, bij het ministerie niet in al te beste aarde was gevallen. Door de omstandigheden, waaronder Prof. Krispijn zijn tweede verzoekschrift had ingediend uiteen te zetten en erop te wijzen, dat het naar de mening der Werkcommissie juist zeer te waarderen was, dat deze in zijn hogere functie aan zijn nieuwe universiteit in het zuidoosten der Verenigde Staten, de gelegenheid, die zich hem bood, onmiddellijk had aangegrepen, ook daar een cursus in zijn moedertaal voor te bereiden, kon in de hand gewerkt worden, dat ook deze tweede aanvrage om ondersteuning werd toegestaan.
Tijdens deze briefwisseling met Prof. Krispijn werd een schrijven van deze aan Mr. Wijnen, eerste secretaris van de Nederlandse Ambassade te Washington, dat o.i. voor de toekomst van het Nederlands onderwijs in de Verenigde Staten belangrijke ideeën en voorstellen bevatte, door de Werkcommissie in fotocopie aan verschillende docenten aldaar toegezonden, in de hoop, het doordringen te juister plaatse van deze gedachten en suggesties aldus te bevorderen. |
11e. | Een bijzonder welkome plicht was het voor de secretaris der Werkcommissie zijn oud-leraar aan het Gymnasium Haganum van 50 jaar geleden, Prof. em. Dr. Adriaan J. Barnouw, behulpzaam te kunnen zijn bij het aan de man brengen van diens ‘Reynaert’ - en ‘Elckerlyc’ - vertalingen in het Engels. Deze bleken (o, schande!) reeds lang in een la te liggen verstoffen. Toen hij de heer J.J. Oversteegen, in diens kwaliteit van adviseur van de uitgevers der Bibliotheca Neerlandica (Sijthoff en Heinemann), erover opbelde, ‘slaakte deze een vreugdekreet’.
De ‘Reynaert’ bleek n.l. wel op de lijst der door de B.N. uit te geven vertalingen te staan, doch men had er nog geen vertaler voor kunnen vinden.
De ‘Elckerlyc’ stond weliswaar niet op deze lijst - vanwege zijn gelijkenis met ‘Everyman’ - maar ook hiervoor wilde het bureau Oversteegen graag een uitgever zoeken. Nu zijn beide kostbare handschriften te Amsterdam aangekomen en te verwachten is, dat de la-en-stof-periode daar slechts van korte duur zal zijn, wellicht reeds beëindigd is.
Tevens stuurde Prof. Barnouw ons voor de Centrale Verzameling zijn bibliografie, die naar zijn eigen getuigenis ‘onbescheiden lang is, maar ik heb ook onbescheiden lang het leven gehouden’. Alsof ieder die lang het leven houdt over uitgebreide bibliografieën en dan nog met werken van dit niveau erop beschikken kan. Wat de ‘onbescheidenheid van zijn levensduur’ betreft, moge mijn oud-leraar het Berlijnse rijmpje betrachten: ‘Bescheidenheit ist eine Zier, doch weiter kommt man ohne ihr!’. |
12e. | Een vreugde was het eveneens de uitnemende Italiaanse taal- en literatuurkundige Dr. Giacomo Prampolini, die zich ook voor de Nederlandse, Friese en Afrikaanse letterkunde in zijn vaderland grote verdiensten verworven heeft, namens de Werkcommissie met de toekenning aan hem van de Martinus Nijhoffprijs voor verdienstelijke vertalingen uit het Nederlands te mogen gelukwensen en van hem een eigenhandig geschreven dankbetuiging te mogen ontvangen. |
13e. | Naast deze schriftelijke ontmoetingen zijn er telkens ook de persoonlijke ontmoetingen met onze docenten, soms opgeluisterd door een gezamenlijke maaltijd. Van deze laatste in dit ‘semester’ noemden wij al die met Prof. Lagerwey en Dr. Meyer. Ook ontvingen wij bezoek van de heer Leonard M. Swennen uit Wenen en troffen wij tijdens het Nederlands Filologencongres, dat 1-3 april j.l. te Nijmegen plaats vond, behalve Dr. Meyer, de dames Hübner en de Vries en de heren Claes, King en Van de Velde.
Voor enkele andere activiteiten der Werkcommissie raadplege men de rubriek: ‘Lezingen en Bijeenkomsten’. |
|
|