de houten kuip, de geschrobde tafel, het hondje, de tinnen borden. Kleur: een buitengewone zin voor het aardse, de omgeving van elke dag. Hetzelfde geldt voor de literatuur vooral de Vlaamse’. En hij merkt op, hoe de kleur van Elsschot typisch Antwerps is, die van Mussche typisch Gents, die van Van Hemeldonck typisch Kempens.
‘En plots: “O, de Kempen, zo innig, zo mooi! Die zijn mijn tweede vaderland geworden”. En geestdriftig beschrijft hij hun kleur, met flarden uit Wies Moens: de donkere dennegeur, de honing op het vesperbrood’.
‘Het is een puur genot Prof. Mainland bezig te horen’, vervolgt de interviewer. ‘Voortdurend duiken er in zijn zinnen citaten op uit romans, novellen, vooral uit gedichten: hele reeksen kent hij van buiten: Vondel, Gezelle, Van de Woestijne, ga maar door.
Hij beaamt onmiddellijk, wanneer ik vraag, of er iets aan is van wat men de Vlaamse ziel toeschrijft: een combinatie van aardsheid en mystiek’.
Tenslotte legt de interviewer Mainland de zwaarwegende vraag voor, of met de internationale gerichtheid van de jonge auteurs de Nederlandse literatuur haar persoonlijkheid niet zal verliezen, waarop de ondervraagde antwoordt: ‘Vast en zeker’ en dan met Engelse gevatheid: ‘internationale gerichtheid is noodzakelijk voor de vooruitgang, maar ik betwijfel sterk, of de vooruitgang noodzakelijk is’.
‘Màár een geleerde?’ vraagt de lezer zich af, maar dan toch een die niet veraf van de kunstenaar in de oven gelegen heeft. En zouden wij bij die laatste zo actuele vraag het woord niet eens geven aan Dr. M. van Haegendoorn, in wiens ‘De Vlaamse beweging van nu en morgen’ hetzelfde probleem aan de orde gesteld wordt; of aan Arthur J. Vermeersch die het in zijn artikel ‘Over Vlaamse Cultuur’ in ‘Neerlandia’ juli-aug. nr., 1963, eveneens ter sprake brengt?
Op 6 juni j.l. vertegenwoordigden Drs. Thomassen en Dr. Jalink de Werkcommissie bij de ontvangst, die de directeuren der firma's A.W. Sijthoff te Leiden en William Heinemann te Londen gaven ter gelegenheid van de aanbieding van de eerste exemplaren der Bibliotheca Neerlandica in de Rolzaal op het Binnenhof te 's-Gravenhage, bij welke gelegenheid Staatssecretaris Mr. Y. Scholten een rede uitsprak. De eerste beide vertalingen: L. Couperus, ‘Old People and the Things that pass’ en A. van Schendel, ‘The Waterman’ mochten ook door de bovengenoemden in ontvangst genomen worden.
Tijdens een forum over ‘De uitstraling van de Nederlandse Cultuur’ op de 16de Frans-Vlaamse Kultuurdag te Waregem sprak de heer F. Niessen, redacteur van ‘Ons Erfdeel’, over het onderwijs in de neerlandistiek aan buitenlandse universiteiten, waarbij hij o.a. gebruik maakte van een aantal gegevens, waarom hij onze Werkcommissie had verzocht.
De voorzitter van de Werkcommissie ontving op 5 april 1963 een brief van de Heer Consul-Generaal van België te Chicago, U.S.A. die hem liet weten dat er sedert 1961 in Chicago een ‘Center for Belgian Culture’ bestaat dat reeds de volgende lezingen heeft ingericht:
Professor Dr. Hugh Dickinson of the Loyola University, Chicago: ‘Modern Theater in Belgium’ (October 10, 1962). |
The Hon. Felix Standaert, Consul General of Belgium, Chicago: ‘Rubens and his Time’ (November 21, 1962). |
Mrs. Tilda Sankovitsch: ‘French Literature in Belgium’ (December 18, 1962). |
Mr. Leo Wirtz: ‘Music in Belgium’ (January 16, 1963). |
Mr. Robert van Overberghe, Vice Consul, Consulate General of Belgium, Chicago: ‘Contemporary Belgian Sculpture’ (February 13, 1963). |
The Hon. Jan Albert Goris, Minister Plenipotentiary of Belgium, Commissioner of Information for Belgium in the United States: ‘Flemish Literature in Belgium’ (March 13, 1963). |
Deze lezingen worden gehouden in het Law School Auditorium, Loyola University, 41 East Pearson Street, Chicago, Illinois, U.S.A.
Wie contact wil opnemen met dit jonge centrum, schrijve aan: Mr. Leo De Keersmaecker, Secretary-Center for Belgian Culture, 1723 Jonquil Terrace, Chicago 26, Illinois, U.S.A.
+++