Vraag het maar
Het of de haar?
Wij Vlamingen kennen de uitdrukking geen haar op mijn hoofd dat eraan denkt. Maar waarom zeggen Nederlanders geen haar op mijn hoofd die eraan denkt? Het woord haar is toch onzijdig?
Jan Haremaker, Antwerpen
U hebt het juist geconstateerd. Volgens Google komt geen haar op mijn hoofd dat eraan denkt in België 42.700 maal voor tegenover slechts 27.400 maal in Nederland. Maar geen haar op mijn hoofd die eraan denkt komt in Nederland 101.000 keer voor en in België slechts 8300 keer. De recentste uitgave van de Grote Van Dale geeft als genus van het zelfstandig naamwoord haar ‘de & het’. Van Dale zegt wel niet wanneer haar een de-woord of een het-woord is, maar vermeldt de uitdrukking geen haar op mijn hoofd dat of die eraan denkt. Daarnaast ook dat is een (flinke) haar in de soep, met haar als de-woord. Hierachter schuilt de redenering dat het haar als verzamelwoord op de hele haardos, op de haren slaat, terwijl de haar een afzonderlijk haar(tje) is. Als dat zo is, dan is geen haar die inderdaad logisch.
Maar dat is een redenering a posteriori. Het woord haar is altijd onzijdig geweest, net als das Haar in het Duits. De voorloper van Van Dale, het Nederlands woordenboek van Calisch en Calisch uit 1864, noemt haar onzijdig, met de uitdrukking geen haar op mijn hoofd dat er aan denkt. En ook de opeenvolgende uitgaven van Van Dale - 1872, 1924, 1961, 1976, 1984, 1992 - kenmerken het woord als onzijdig met telkens onveranderlijk de uitdrukking geen haar op mijn hoofd dat... Ook in 1999 is het volgens Van Dale het haar. Toch vermeldt hij in 1999 voor het eerst de twee mogelijkheden in geen haar op mijn hoofd dat of die eraan denkt. De Grote Koenen (1986) kent alleen een onzijdig haar en dus geen haar op mijn hoofd dat... Ook in Kramers' Groot Woordenboek Nederlands (1981) is haar onzijdig. Kramers Handwoordenboek Nederlands (1996) noemt haar onzijdig, maar vermeldt als uitdrukking alleen geen haar op mijn hoofd die daaraan denkt. Ook in de Woordenlijst van de Nederlandse taal (1954) is haar alleen onzijdig. In 1995 evenwel lezen we bij haar ‘de en het’.
Merkwaardig is dat de Grote Van Dale (1984) alleen het haar kent, terwijl Van Dale Groot woordenboek hedendaags Nederlands van hetzelfde jaar 1984 - maar wel onder een andere redactie - onderscheid maakt tussen haar 1 (het, de) voor ‘elk van de fijne, buigzame... strengen...’ en haar 2 (het, g.mv.) ‘al de haren’. De hier besproken uitdrukking wordt er alleen sub haar 1 opgenomen: geen haar op mijn hoofd die eraan denkt.
De haar is blijkbaar toch nog iets ouder, want het Verklarend Handwoordenboek der Nederlandse taal van Koenen-Endepols (1974) labelt haar wel als onzijdig, maar voegt eraan toe: ‘als voorwerpsnaam meestal de’. Toch kent Koenen in 1974 alleen de uitdrukking geen haar op mijn hoofd dat eraan denkt. Ook Het beste zakwoordenboek Nederlands (Elsevier, 1974) noemt haar onzijdig, maar als voorwerpsnaam vrouwelijk (of mannelijk).
De oudste lexicografische vindplaats van de haar dateert dus van 1974, terwijl een haar die pas in 1984 voorkomt. Het is een van de voorbeelden waar het Zuiden de oorspronkelijke vorm of betekenis bewaard heeft. (FD)