Grammatica
Gunther De Vogelaer & Albert Oosterhof
Over normen en grammaticale principes
Het succes van hun en andere objectsvormen als onderwerp
Taalkunde neemt zelden een prominente plaats in op de wetenschapspagina's van dag- en weekbladen, en in de audiovisuele media is het al helemaal lang wachten tot er nog eens iets taalkundigs aan de oppervlakte komt. Met uitzondering wellicht van de keren dat taalkundigen menen stelling te moeten nemen in normatieve debatten. Dat is in het verleden vooral duidelijk geworden bij spellingshervormingen, en recent alweer in het vooral in Nederland gevoerde debat over de geschiktheid van het persoonlijke voornaamwoord hun als onderwerp van de zin, waartegen zelfs de (toenmalige) Nederlandse minister van Onderwijs Plasterk stelling meende te moeten nemen.
In Nederland wordt het persoonlijk voornaamwoord zij (ze) in het meervoud steeds meer vervangen door hun. Dat het onderwerp van de zin nu ook uitgedrukt wordt door hun, dat volgens de strikte regels van de grammatica alleen maar kan dienen als persoonlijk voornaamwoord met de functie van meewerkend voorwerp (Ik geef hun nog wat uitstel) of als bezittelijk voornaamwoord (Dat is hun idee), ergert veel taalgebruikers. Enkele voorbeelden van het nieuwe gebruik van hun:
Hun hebben er niet om gevraagd.
Hun zouden toch moeten weten waar hij woont.
Hun krijgen er later spijt van.
Aanleiding voor de beroering was een studie uitgevoerd in de Nijmeegse onderzoeksgroep Optimal Communication, waarin wordt getracht nieuw licht te werpen op het succes van het gebruik van hun als onderwerp. De centrale stelling die ingenomen wordt, is vooral dat er één cruciale factor is voor het succes van hun. Dat succes zou toe te schrijven zijn aan het feit dat hun altijd naar levende/bezielde wezens verwijst. Dus stel dat we de bestaande taalnorm overtreden en we hun staan in de schuur zeggen, dan is het uitgesloten dat hun verwijst naar niet-levende dingen, zoals fietsen. Dat maakt dat hun meer informatie uitdrukt dan de varianten ze en zij en dus uitermate geschikt is om gebruikt te worden in contexten waarin verwezen wordt naar personen (Van Bergen e.a. 2010).
Die benadering wijkt inderdaad af van eerdere studies, waarbij het werk van Roeland van Hout een centrale plaats inneemt. In het werk van Van Hout worden vooral veel verschillende factoren (zowel taalinterne als taalexterne) genoemd als bepalend voor het succes van het gebruik van hun als onderwerp. Het duidelijkste komt dat naar voren uit een artikel uit 1996, waar hij uiteindelijk de volgende wegmatigheid formuleert (p. 153):
De wet van de harmonische variatie
Taalvariatie en daarmee ook taalverandering worden vooral versterkt in het geval van samenspannende effecten. Versterking in harmonische zin houdt in dat het effect vele malen sterker wordt dan de optelsom van de afzonderlijke effecten.
Hij noemt maar liefst zeven effecten die in het geding zijn bij ‘het verschijnsel hun’ en maakt daarmee duidelijk dat pronominale systemen ingewikkelder zijn dan ze aanvankelijk lijken.
Het effect dat beschreven wordt in het werk van Van Bergen en anderen komt natuurlijk niet zomaar in de plaats van de effecten die door Van Hout beschreven worden, maar kan veeleer beschouwd worden als een soort toevoeging. Verder onderzoek kan erop gericht zijn de rol van bezieldheid te integreren in een ‘multidimensionale’ aanpak van het pronominale systeem, d.w.z. een aanpak die ook met andere effecten rekening houdt.