Hendrik van Veldekes Sint-Servatiuslegende
Ook in literair-cultureel opzicht heeft de laureaat baanbrekend werk verricht. Als onderzoeker en uitgever van Middelnederlandse en Middelnederduitse letterkunde toont Goossens aan hoe boeiend, ja zelfs spannend, wetenschapsbeoefening kan zijn. Cajot nam als voorbeeld Hendrik van Veldekes Sint-Servatiuslegende.
‘In 1856 ontdekt men bij een notaris in Aubel (tegen Voeren) een totaal vergeten, maar in zijn geheel overgeleverd Middelnederlands handschrift van 6200 verzen. Het bleek een kopie uit 1470 te zijn van de Sente Servas van Veldeke. Dat was een echte sensatie, en het manuscript wordt 2 jaar later al door de Luikse hoogleraar Jan Hendrik Bormans (uit Sint-Truiden afkomstig) uitgegeven. Een paar decennia daarna, vanaf 1880, worden in Beieren echter brokstukken, strookjes perkament, teruggevonden van een veel ouder Limburgs handschrift dat heel dicht bij Veldekes origineel van 1170 gestaan moet hebben. Na 60 jaar en 5 zulke ontdekkingen had men welgeteld 343 oude verzen (van de 6200) bij elkaar gesprokkeld en uitgegeven, d.w.z. ongeveer 5% van het origineel. Door vergelijking van het jonge Aubelse handschrift uit 1470 met die oudste Beierse perkamentstrookjes reconstrueerden nu de gerenommeerde Leipziger filologen Theodor Frings en Gabriele Schieb Veldekes oertekst. Dat wil zeggen ze herschiepen hem, en leverden het resultaat in hun publicatie van 1956 af. Maar dan, een kwarteeuw later, kwam de nieuwe verrassing: in 1980 vindt men in München nogmaals 145 (uiteraard andere) verzen van hetzelfde manuscript terug. Nu zou Goossens de taalwetenschap - of beter gezegd de filologie - op de precisie van haar werk kunnen evalueren. Nadat de Beierse Staatsbibliotheek München hem verzocht had de overigens vaak zwaar verminkte verzen te editeren, kon hij de reconstructies van Frings en Schieb met het bijna-origineel van Veldeke vergelijken. Voor taal (spelling, klank- en vormleer) kregen de beide Leipzigers de evaluatie “perfectiebenaderend, zeer geslaagd”, maar hun literaire interpretatie, de interpellatiehypothese, namelijk dat er veel verzen door latere kopiisten toegevoegd zouden zijn, wordt weerlegd. Dit aspect van hun werk noemt Goossens “een mislukking”.
Ik mag er misschien nog aan toevoegen dat Goossens nog maar pas geleden - in 2008 - een nieuwe zeer toegankelijke editie bezorgde van het in Aubel gevonden handschrift. Een paperback van 420 pagina's met een Duitse vertaling, tekstcommentaar en de hele overleveringsgeschiedenis van Veldekes Servaas.’
Met nog de inleiding Van China via Noord-Amerika naar Limburg, ofwel: het internationale karakter van de Limburgse sleep- en stoottoon door prof. dr. Michiel de Vaan, een toelichting op zijn vakgebied van Goossens in zijn dankwoord en muzikale optredens van de veelbelovende musici Daan en Hans de Vos, werd deze uitreiking een plechtigheid die een volle zaal met academici van begin tot eind wist te boeien.