| |
Marianne van Scherpenzeel
Tweemaal op zoek naar onze identiteit: dé Nederlandse vrouw van nu en dé Nederlander in boeken en prenten rond 1800
Identiteit is ‘in’. Vroeger was (praten over) identiteit iets engs, daar kon je maar beter heel voorzichtig over doen; dat zou te veel rieken naar nationalisme en dat was helemáál eng. Maar tegenwoordig is dat anders en is de trend juist dat men op zoek gaat naar identiteit in het algemeen en vervolgens naar identiteit in het bijzonder: op zoek dus naar de eigen identiteit.
Er is weer aandacht voor identiteit. Ik geef een paar recente voorbeelden, allemaal uit 2010:
• | Ter gelegenheid van de nieuwjaarsreceptie van het ANV in Mechelen tastte Paul Van Grembergen, ondertussen onze nieuwe voorzitter, in zijn toespraak het begrip identiteit af. |
• | In het voorjaar werd in de Vlaamse kwaliteitskrant De Standaard een interessante discussie gevoerd over identiteit en verder ook over natievorming en nationalisme. |
• | Op 31 mei nam Ludo Beheydt afscheid als bijzonder hoogleraar De Nederlandse Cultuur in de Wereld aan de Universiteit van Leiden. Voorafgaand aan zijn afscheidscollege Tekens van Identiteit vond het minisymposium Omstreden Identiteit plaats. |
• | Op de Vlaamse feestdag nam Vlaams Parlementsvoorzitter Jan Peumans het thema identiteit als uitgangspunt voor zijn elfjulitoespraak. |
Dat er belangstelling voor identiteit is blijkt ook uit de boeken die de laatste jaren bij de redactie zijn binnengekomen. Ik kies voor u twee heel verschillende boeken: het ene luchtig geschreven: Dutch women don't get depressed; het andere stevig wetenschappelijk, een studie die de ontdekking van de Nederlander in boeken en prenten rond 1800 aanschouwelijk maakt: De ontdekking van de Nederlander in boeken en prenten rond 1800.
| |
Door de ogen van anderen
In Dutch women don't get depressed, met de ondertitel Hoe komen die vrouwen zo stoer?, stelt Ellen de Bruin de vraag waarom Nederlandse vrouwen zijn zoals ze zijn - en in eerste instantie: hoe zijn Nederlandse vrouwen dan eigenlijk? Wat maakt hen bijzonder? Al meteen geeft de schrijfster toe dat ze eigenlijk geen idee heeft. En omdat je zelf nooit echt goed kunt zien hoe je in elkaar zit en wat je voor iemand bent, besluit ze dat ze het aan anderen zal moeten vragen als ze iets wil weten over de Nederlandse vrouw. Die anderen zijn dan vooral buitenlandse vrouwen, buitenlandse mannen, en ook Nederlandse mannen die de vergelijking kunnen maken. Het zijn bekende en onbekende
wereldreizigers, psychologen, sociologen, historici en andere deskundigen, onder wie Matthijs van Boxsel, Johannes van Dam, Marlies Dekkers, Wilfried de Jong, Yvonne Kroonenberg, Jan Latten en Herman Pleij.
| |
Het stereotype van dé Nederlandse vrouw
De titeltjes van de hoofdstukken en de subtiteltjes zijn zeer sprekend. Aan de hand daarvan kom je al heel wat stereotiepe uitspraken over Nederlandse vrouwen tegen, vooral in de wij-vorm, want de auteur identificeert zich met de groep: ‘We zijn heel vrij (maar niet gastvrij)’ / ‘Kun je later terugkomen? We gaan net eten’; ‘Het feest is begonnen - maar wat hebben die mensen áán?’ (over slecht kleedgedrag); ‘We zijn heel geëmancipeerd (denken we)’; ‘Een land vol fietsgodinnen’ / ‘... slechtgeklede fietsgodinnen’. Regelmatig geeft de schrijfster een samenvatting van de zaken die aan bod gekomen zijn en die resulteren in een voorlopig beeld, dat vervolgens weer iets wordt bijgesteld. En stukje bij beetje, aan de hand van de vele ‘ondervragingen’, krijgen we steeds iets meer van dé Nederlandse vrouw te zien. Ook de Nederlandse man trouwens komt trouwens in beeld en algemener, de Nederlandse cultuur: bv. de Nederlandse fietscultuur en de Nederlandse eetcultuur. Regelmatig wordt ingegaan op historische ontwikkelingen (‘It's all about the voorouders’). Zo wordt bv. gesteld dat het kerngezin de hoeksteen van de Nederlandse samenleving is, nog altijd, hetgeen als verklaring kan gelden voor de vraag waarom zo veel Nederlandse vrouwen deeltijds
| |
| |
werken. Het kerngezin (vader, moeder, kinderen) is ontstaan in de stadscultuur van de Lage Landen onder invloed van arbeidsdeling. In het kerngezin was de vader de baas omdat hij werkte, maar de moeder was de baas thuis, over het huishouden en de opvoeding.
| |
Hoezo niet depressief?
Laat u overigens niet misleiden door de titel: over de reden waarom Nederlandse vrouwen niet depressief raken, horen we eigenlijk niet zo gek veel, behalve dan sporadisch, in een samenvattend stukje als: ‘Echt slim zijn we kortom niet. We zijn vooral naïef. En de eerste reden dat Nederlandse vrouwen niet depressief worden, heb ik daarmee al te pakken: we hebben in het algemeen niet zo duidelijk in de gaten hoe anderen over ons denken.’ (p. 40) En in hoofdstuk 12 (We zijn gelukkig!) wordt dat nog wat verder uitgewerkt: ‘We zijn dan misschien lomp, slecht gekleed, ongeëmancipeerd, dom en naïef, en onze mannen verlangen misschien wel massaal naar een Russische vrouw voor erbij, maar we zijn die mannen wel de baas en we doen toch wat we zelf willen. Kortom: Nederlandse vrouwen worden niet depressief.’ (p. 146) Dat wordt overigens door een hoogleraar klinische psychologie, gespecialiseerd in depressieonderzoek, vervolgens onmiddellijk gerelativeerd: ‘Dat kan ik helaas niet bevestigen.’
Het begrip depressiviteit, gekoppeld aan het begrip geluk komt ook nog in de slotconclusie (p. 159) aan de orde, want na de bespreking van al die eigenschappen van en bespiegelingen over dé Nederlandse vrouw, voor zover die al bestaat, wordt gesteld dat ze in elk geval in een goed land woont, in een land waar mensen gelukkig kunnen worden - maar dat de mate van geluk ook voor een deel afhangt van je eigen persoonlijke vaardigheden om jezelf gelukkig te maken. ‘Kortom: Nederlandse vrouwen worden niet depressief, maar moeten daar wel wat voor doen. Niet piekeren, gezond eten, gezond bewegen, het leven in eigen hand nemen, niet te veel aan materie hechten (...), en zorgvuldig al je zegeningen tellen.’
| |
Naar het voorbeeld van
Non-depressiviteit is dus geen hoofdthema, zelfs geen echte rode draad, tenzij een draad met de kleurschakering flets rood ook die naam verdient. Het gaat meer om een soort ‘verplichting’, opgelegd door de titel. Die titel is op zijn beurt ingegeven door twee andere boektitels: French Women Don't Get Fat en Japanese Women Don't Get Old or Fat. Die boekjes immers, eentje over Franse vrouwen en eentje over Japanse vrouwen - hoe ze leven - vormden de aanleiding tot deze speurtocht naar wat de Nederlandse vrouwen beweegt, hoe stoer ze zijn en hoe dat komt, over wat ze leuk vinden, waar ze gelukkig van worden. De aanpak maakt het boek misschien wat rommelig af en toe, maar het is niettemin grappig om te lezen. De vlotte stijl helpt daarbij. Ellen de Bruin is redacteur van NRC Handelsblad.
| |
Terug in de tijd
Van de 21e eeuw naar de periode rond 1800 is een hele sprong. En van dé Nederlandse vrouw van nu naar dé Nederlander - lees: Nederlanders - rond 1800 is een nog grotere sprong. Maar als Nederlanders ooit een reden hadden om zich af te vragen wie zij waren, dan was het wel in die tijd. De oude federalistische republiek was nog maar kort omgesmeed tot de eenheidsstaat van de Bataafse Republiek, of zij werd een koninkrijk onder een Franse vorst. Eerder al was het land zijn vooraanstaande rol op het politieke en economische Europese toneel kwijtgeraakt en ook op artistiek
terrein was het ingehaald. Opiniemakers zochten de oorzaak van die achteruitgang bij een gebrek aan nationaliteitsbesef en saamhorigheidsgevoel. Betere kennis van het vaderlandse verleden en de nationale helden zou een deel van de oplossing zijn, hoopte men toen ook al.
| |
De Nederlander rond 1800
In De ontdekking van de Nederlander in boeken en prenten rond 1800 behandelt Eveline Koolhaas-Grosfeld verschillende thema's. In het voorwerk, Economisch patriottisme, gaat de schrijfster allereerst in op het toenmalige debat over de nationale identiteit. Enerzijds vroeg men zich af of de verschillen tussen de Nederlanders onderling niet te groot waren om van een gemeenschappelijke identiteit te spreken. Anderzijds was men ervan overtuigd dat nationale identiteit bestond, omdat Nederlanders meer gemeen hadden met elkaar dan met andere naties. In 1763 pleitte dominee Engelbertus in Verdediging van de eer der Hollandsche Natie tegen de blinde bewondering voor buitenlandse modes die heerste in de steden met veel internationaal verkeer, vooral op het gebied van kleding, maar ook in gedrag. Hij wilde beschrijven wat de Nederlandse geaardheid en cultuur werkelijk waard waren en op die manier het nationaliteitsbesef in eigen land aanscherpen. Aldus kon er een beweging op gang komen die de waarde van het eigene promootte.
| |
Nederland in de problemen
Vervolgens bespreekt Eveline Koolhaas-Grosfeld het economische klimaat in de 18e eeuw. Die historische schets is nodig voor lezer van de 21e eeuw. Ze maakt duidelijk dat de expansie van de buitenlandse handel en nijverheid een van de belangrijkste oorzaken was van de problemen waar Nederland in die tijd mee te maken kreeg. Als reactie op de buitenlandse ontwikkelingen gingen de Nederlandse kooplieden zich anders oriënteren. Ze legden zich toe op de commissiehandel, op staatsleningen in binnen- en buitenland, op buiten-Europese investeringen ter wille van de handel en ten slotte op internationaal bankieren. Aldus maakte de financiële
| |
| |
sector zich los van de binnenlandse nijverheid. Men ging speculeren zonder dat er goederen tegenover stonden. De kwetsbaarheid van het systeem werd duidelijk met de beurskrach in 1763 en tien jaar later opnieuw met een zware economische crisis ten gevolge van speculaties met aandelen in de Engelse Oost-Indische Compagnie.
Pas na verloop van tijd begon men in te zien dat het belangrijk was een nieuwe economische cultuur van de grond te krijgen die zich niet alleen op de koophandel oriënteerde, maar ook op de nijverheid. Het idee van de nationale economie als een instrument om de samenleving te verbeteren, vond ingang. Het eigenbelang zoeken hoeft niet per se nadelig te zijn voor de samenleving, maar kan ook voordelen voor anderen opleveren, zeker als de zucht tot eigen voordeel zo gereguleerd wordt dat de samenleving er inderdaad baat bij vindt.
In die context is het systeem van prijsvragen met het uitloven van prijzen en beloningen te begrijpen. Het werd een instrument om zowel de verschillende bedrijfstakken te stimuleren als de vaderlandsliefde te bevorderen. Er werden prijsvragen bedacht in heel wat categorieën: landbouw, koophandel en koloniën, handwerken en fabrieken, werktuig- en scheikunde, zeevaart en visserij, en een algemene rubriek voor nuttige voorstellen.
In die laatste categorie vielen bv. de prijsvragen om de wedijver met de Engelse graveerkunst op te wekken, anders gezegd: om de Nederlandse graveerkunst uit het slop te halen. De eerste prijsvragen voor de grafiek dateren uit 1782. We voelen als lezer langzaam iets dagen: een overgang naar de wereld van de prenten.
| |
Persoonlijke aanpak
‘Hoe peil je het effect van bovengenoemde stimulansen op het nationaliteitsbesef en de ondernemersmentaliteit?’, vroeg Eveline Koolhaas-Grosfeld zich af. Zij heeft dat geprobeerd door naar individuele personen te kijken, een verrassende invalshoek! Haar promotieonderzoek naar de rol van prentkunst in de culturele natievorming in Nederland rond 1800 is toegespitst op de etnografie als middel tot die natievorming. Twee figuren waren daarin van eminent belang: de natuurkundige Johannes Le Francq van Berkheij als ontdekker van de etnisch-culturele verscheidenheid van Holland, en de Amsterdamse prent- en boekuitgever Evert Maaskamp, die dat idee van verscheidenheid propageerde als typisch voor heel Nederland.
Berkheij heeft in zijn Natuurlijke historie van Holland de gestalte en de kleding van vrouwen en mannen van iedere tijd en van ieder gewest in Holland tot in detail beschreven: een van de eerste etnografische en demografische studies!
Maaskamps belangrijkste uitgave, de etnografische serie Afbeeldingen van kleeding, zeden en gewoonten in de Bataafse Republiek, bezorgde de Nederlandse prentkunst weer een goede reputatie, maar - belangrijker - gaf ook de Nederlanders een nieuw gezicht. In de beweging die op gang was gekomen om de waarde van het eigene te accentueren, paste de serie klederdrachtprenten wonderwel. Ze behelsde immers de vormgeving en de promotie van de nationale identiteit door middel van een breed uitgedragen regionale verscheidenheid van fysieke eigenschappen, klederdrachten, zeden en gewoonten. Volgens Maaskamp was die etnisch-culturele verscheidenheid in Nederland groter dan waar ook ter wereld. Net als bij Berkheij was het dus: eenheid in verscheidenheid. Een klein land als Nederland kent veel lokale en regionale verschillen die teruggaan op een gemeenschappelijke basis. Die verschillen hebben zich mettertijd ontwikkeld, mede onder invloed van andere volkeren en van zaken als klimaat, bodemgesteldheid en type werk dat de mensen doen.
| |
Verpakt als historische roman
Het boek lijkt op het eerste gezicht voor de gemiddelde lezer zware kost, maar het moet de leek toch kunnen boeien dankzij de vondst van de onderzoekster om haar theorie op te hangen aan de persoon van de Amsterdamse prentenuitgever Evert Maaskamp. Zij laat hem als centrale figuur naar voren treden als sprekend voorbeeld van een ondernemer - drukker en prentenhandelaar - die geraakt is door de visie van de economische beweging, daarnaar handelt en daar profijt van heeft. Die boeiende figuur bracht de Nederlandse prentkunst op een internationaal concurrerend niveau. Het lukte hem zelfs om voor zijn bedrijf het predicaat koninklijk van koning Lodewijk Napoleon te bemachtigen. Maar Maaskamp blijkt ook iemand te zijn die zijn huik naar de wind hangt. Op het moment dat de koning heeft afgedaan, is Maaskamp er als de kippen bij met spotprenten op de koning. Maaskamp profiteerde van de politieke machtswisselingen, maar die kostten hem uiteindelijk ook de kop. De beschrijving van het wel en wee, de op- en ondergang van Maaskamp levert als het ware een stukje historische roman binnen het boek op. Dat is geschiedschrijving op z'n best!
Daarnaast zijn de prenten zelf en de beschrijving ervan natuurlijk een belangrijk onderdeel van het boek. De prenten zijn op ware grootte en in kleur afgebeeld. De teksten zijn ingekort, toegankelijker gemaakt voor de lezer van nu en ze zijn hier en daar van commentaar voorzien. Het boek is mooi geïllustreerd en wie van klederdrachten houdt, kan echt zijn hart ophalen aan de prenten uit de verschillende drukken van de Afbeeldingen van kleeding, zeden en gewoonten. Ook de andere afbeeldingen (tekeningen, gravures) mogen er zijn. Een register, uitgebreide voetnoten en een dito lijst van geraadpleegde literatuur zijn niet direct bedoeld voor de leek, maar maken het boek wel af.
Ellen de Bruin, Dutch women don't get depressed - Hoe komen die vrouwen zo stoer?, Uitgeverij Contact, Amsterdam/Antwerpen, 2007, 176 pp., ISBN 978 90 2541 4269. Prijs: €15,-.
Eveline Koolhaas-Grosfeld, De ontdekking van de Nederlander in boeken en prenten rond 1800, Uitgeversmaatschappij Walburg Pers, Zutphen, 2010, 400 pp., ISBN 978 90 5730 648 8. Prijs: €39,95.
|
|