Nederland - Vlaanderen
van de redactie
Omstreden identiteit
Op 31 mei 2010 vond naar aanleiding van het afscheidscollege van Ludo Beheydt als bijzonder hoogleraar in het Klein Auditorium van de Leidse Universiteit een symposium plaats over Identiteit en Cultuur in Nederland en Vlaanderen. Het symposium, dat in goede banen werd geleid door dr. Marion Boers, was een bijzonder interessante academische bijdrage aan het maatschappelijke debat dat kennelijk in heel Europa gaande is. Het academische ongemak dat de woorden culturele identiteit telkens weer oproepen, werd hier in drie heel verschillend geaarde toespraken kritisch geanalyseerd en toegelicht. Prof. em. Ton Anbeek zette de toon met de openingstoespraak onder de veelzeggende titel Een glibberig begrip. Hij zette zich af tegen een essentialistische interpretatie van identiteit, niet alleen omdat zo'n interpretatie onrecht doet aan de realiteit, maar vooral ook omdat ze afbreuk doet aan de gelaagdheid en voorlopigheid van elke identiteit. Vanuit een Amsterdamse insteek en onder verwijzing naar de recente literaire ontrafeling van complexe identiteiten in Nederlandse romans (bijvoorbeeld in Robert Vuijsjes Alleen maar nette mensen) pleitte hij voor het respecteren van de glibberigheid van de identiteit.
Luc Devoldere tijdens zijn lezing Ik ben van Luxembourg op 31 mei 2010
In een bevlogen tweede lezing ging Luc Devoldere, hoofdredacteur van Ons Erfdeel, dan dieper in op het maatschappelijke identiteitsdebat, dat op alle fronten woedt. Onder de metaforische titel Ik ben van Luxembourg, een boutade van Jacques Brel, plaatste hij vraagtekens bij de postmoderne afwijzing van de identiteit. Hij bepleitte eerherstel voor de verknochtheid aan het territorium en voor de behoefte aan geworteld zijn. Tegelijkertijd hield hij een pleidooi voor de erkenning van de complexiteit van culturele en nationale identiteit, een pleidooi dat hij overtuigend illustreerde met de omstreden ‘belgitude’. Het pleidooi hield meteen ook een waarschuwing in tegen een woekerend vals kosmopolitisme. Met de poëtische steun van dichters als Charles Ducal en Luuk Gruwez toonde Devoldere aan hoe onontkoombaar de culturele identiteit nog steeds is. In de dichterlijke woorden van Charles Ducal klonk die onontkoombaarheid zo: ‘dit bange omhulsel, dit enge Vlaanderen / Het zit om mij als de korst / om het brood, zo hopeloos dicht’. En al vroeg Devoldere erkenning voor de gelaagdheid van de culturele identiteit, hij beklemtoonde evenzeer de realiteit ervan. Hij vergeleek de identiteit met een lasagne en hij vatte haar paradoxale karakter treffend metaforisch samen: ‘De lasagne mag dan al vele lagen vertonen - hij vertoont ook een zekere compactheid op mijn bord.’ De slotlezing werd gehouden door Olf Praamstra, het hoofd van de afdeling Dutch Studies. Zijn bijdrage kreeg als titel In de nationale identiteit moet je willen geloven.
Uitgaande van de idee van de Franse historicus Ernest Renan dat nationale identiteit een keuze is van het volk, een keuze die elke dag weer moet worden gemaakt, vroeg Praamstra zich af of het moderne Nederland dat nog wel wil. Wil Nederland zich nog wel laten inspireren door de grootse daden uit het verleden? Met een paar voorbeelden - o.m. Balkenendes verwijzing naar de VOC-mentaliteit - gaf hij aan hoe gevaarlijk het is om zich in Nederland te beroepen op een groots verleden, hoe snel je dan in de hoek wordt gedrukt van de verfoeilijke nationalisten. Elke uiting van zich één volk weten, stuit meteen op weerstand, zelfs de piëteitsvolle jaarlijkse dodenherdenking bij het Nationaal Monument op de Dam ontsnapt er niet aan. En dat heeft ermee te maken dat identiteit altijd weer in de kentering is. Die permanent kenterende identiteit leidt ertoe dat de bekende iconische momenten uit het verleden niet meer bruikbaar zijn om de nationale identiteit glans te verlenen. Omdat het land veranderd is, moet het verleden worden herschreven. Maar de vraag blijft of de behoefte aan nationale identiteit nog wel bestaat.