integratie van migranten en hun nakomelingen. De naam straattaal roept dat beeld mede op. Maar het is heel belangrijk te benadrukken dat we tot nu toe niet weten wat voor talig object straattaal is: we weten nog te weinig over de talige kenmerken en over de sprekers van straattaal. In feite is de term straattaal door Appel gereserveerd voor het gebruik van ‘vreemde’ woorden in het Nederlands van jongeren (zoals in het eerste interviewfragment). Maar ook volwassenen gebruiken ‘vreemde’, bijvoorbeeld Engelse, woorden in hun Nederlands.
De naam straattaal is dus, om diverse redenen, problematisch. Hij is verzonnen en geïntroduceerd in de media en het onderzoek door een taalkundige en niet door de sprekers zelf. Voor de introductie van het label straattaal benoemden de jongeren wat zij zelf spraken, als jongerenomgangstaal, de taal die jongeren verstaan, hoe jongeren met elkaar praten, de taal van jongeren onder elkaar en de taal die vrienden spreken en ouders niet kunnen verstaan. Die benamingen laten zien dat jongeren eind jaren negentig geen eigen naam hadden voor hun variant van het Nederlands, zoals ook Brian verwoordt in het onderstaande fragment:
[Interview 2: Steve Bikoplein, Amsterdam 10-05-2006 - Birgit (I) interviewt Brian (B) (buurtvader/SUR/33jr)]
B |
wat is echt straattaal(.) kijk eigenlijk kan je zeggen heeft nu pas een naam gekregen straattaal wij zagen het vroeger niet als straattaal vroeger was het gewoon onze taal |
I |
ja |
B |
ze hebben nu een benaming d'r aan gegeven sinds kort |
I |
wie heeft dat gedaan |
B |
ja wie heeft dat gedaan weet ik niet maar het is gewoon een benaming gegeven |
I |
ja |
B |
gewoon op een gegeven moment een eigen een echte taal uh een echte taal werd gezien weet je wel |
I |
hm-hm |
B |
en is het genoemd straattaal maar vroeger was dat het was er vroeger ook al maar we noemden het geen straattaal zo spraken mensen gewoon he tegen elkaar die die die uh die daar woonden |
Dus aan de ene kant is er de classificatie van straattaal uit de taalkundige literatuur, aan de andere kant de classificatie van straattaal door de sprekers zelf. Vooral de laatste jaren is er sprake van een complexe wederzijdse beïnvloeding van de betekenissen die onderzoekers, media, onderwijs en sprekers van straattaal aan de term straattaal geven.
In taalkundig onderzoek en in de media komt het gebruik van het label
straattaal voort uit de behoefte om jongerenvariëteiten te beschouwen als een uniforme, concrete entiteit die vastgelegd of gecodificeerd moet worden. Dit is vooral te zien aan de vele lijstjes
straattaalwoorden in de media, scripties van studenten en taalkundige publicaties en aan het verschijnen van woordenboeken
straattaal. Het verlangen
straattaal als aparte talige code vast te leggen, is vooral ook op het internet waar te nemen: er bestaan diverse sites en forums waar lexicale items bij elkaar gebracht worden en waar gediscussieerd wordt over wat wel en niet mag doorgaan voor
straattaal en ook wie
straattaal wel of niet mag gebruiken.
Een tweede consequentie van de introductie van het label straattaal is dat het door de samenstelling met taal de indruk wekt alsof de jongeren een taal spreken die volledig anders is dan het Nederlands. Dat blijkt ook uit de onderzoekspraktijk van taalkundige onderzoekers als Appel, die jongeren gevraagd hebben om Nederlandse woorden schriftelijk te ‘vertalen’ in straattaal.
Een derde consequentie van de naamgeving straattaal is dat het suggereert dat straattaal een soort gebrekkig of in elk geval deviant Nederlands is. Het wordt geassocieerd met een niet-succesvolle twee- of meertalige verwerving van het Nederlands. Ten slotte leidt het label straattaal ertoe dat bepaalde negatieve kenmerken toegeschreven aan straattaal ook vrijwel automatisch toegeschreven worden aan de sprekers. Zo is straattaal door Mieke Zijlmans in Taalschrift (2004) beschreven als een taal met ‘duistere’ en ‘onverstaanbare’ woorden die ‘luidkeels’ ten gehore worden gebracht en zijn de sprekers ervan hardhandig en bezorgen zij anderen een onveilig gevoel in openbare ruimtes. Op die wijze vindt een transformatie van talige verschillen naar sociale contrasten plaats.
Uit toekomstig etnografisch en taalkundig onderzoek zal moeten blijken of en hoe straattaalsprekers straattaal gebruiken in contacten met echte buitenstaanders, zoals dominant Nederlandssprekende docenten, en of in dat soort contacten ruimte is voor het heronderhandelen van negatieve stereotypen over straattaal en straattaalsprekers. Toekomstig onderzoek zou ook duidelijk moeten maken hoe straattaalsprekers gestileerde vormen van andere talige varianten, zoals stadsdialecten, inzetten om verzet te plegen tegen of commentaar te leveren op buitenstaanders. Tot slot is het belangrijk om empirisch vast te stellen of en in welke mate straattaalsprekers in staat zijn te wisselen tussen straattaal en dominant Nederlands om op die manier negatieve stereotypering te ontlopen binnen institutionele settings als scholen, waar dominant Nederlands de norm is.