Neerlandia/Nederlands van Nu. Jaargang 114
(2010)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 45]
| |
Recensies
| |
[pagina 46]
| |
Maar als historicus schreef hij een imponerend oeuvre bij elkaar, en als klankbord, soms inspirator, soms alleen maar confident van de boeiendste figuren uit het Vlaams-nationalisme van het interbellum kent hij als Nederlander zijns gelijke niet: Antoon Jacob, Herman Vos, Hendrik Borginon, Leo Picard, ze behoorden allen tot zijn intimi, hij ontmoette ze herhaaldelijk, correspondeerde met hen tot in het oneindige en spoorde hen zonder ophouden aan tot constructieve eendracht binnen de Vlaamse Beweging. Elk doctrinarisme verfoeide hij: daarom liep het tussen hem en Antoon Jacob grondig mis, gezwegen van ultra's als Josué de Decker of de priester Robrecht de Smet. Ward Hermans vond hij een ‘smiecht’ (p. 210, m.a.w. een gluiperd), Robrecht van Genechten een ‘schoft’ (p. 336). Kortom, dit geschrift verdiende uitgegeven te worden, al was het maar om zijn weinig diplomatiek taalgebruik, waarmee een bevoorrecht waarnemer zijn licht laat schijnen over een turbulente periode in de geschiedenis van de Vlaamse Beweging en in de langzame maar zekere evolutie van België naar een tweelandenstaat. Zelf werd Geyl door Leo Picard treffend beschreven als ‘een man die met felheid gematigde opvattingen voorstaat’ (p. 204), wat Geyl niet belette, zijn Vlaamse vriend ‘in zijn kwikzilverachtige beginselloosheid oprecht’ (p. 353) te noemen en hem verder te vereeuwigen - ik verval nog voor één keer in de anekdotiek - als een goede huisvader én ‘een trouw bordeelbezoeker’ (p. 354). Ook dat hadden we zonder Geyl wellicht niet geweten.
Het zal de lezers van dit blad interesseren dat een van de vroege - haast onvermijdelijk polemische - geschriften van Geyl, een pennentwist met P.J. Blok over Nederland en Vlaanderen, in 1922 verscheen in Neerlandia. In een opstel over Geyl uit 1976, opgenomen in mijn boek Antwerpen-Den Haag retour (Lannoo, 1999)Ga naar voetnoot*, heb ik de eeuwige polemist, oproerkraaier en agitator ‘wat bemoeiziek en wat ijdel’ genoemd. Had ik toen al over deze autobiografie kunnen beschikken, dan zou ik die twee relativerende woordjes ‘wat’ zonder twijfel hebben weggelaten. Geyl wás ijdel en bemoeizuchtig, hij oordeelde, zoals de tekstbezorgers in hun voortreffelijk nawoord schrijven, ‘dat het een lieve lust is en plaatst zichzelf daarbij schaamteloos in het middelpunt, als de zon waarom alle planeten draaien’ (p. 387). Een ‘kampioen der zelffelicitatie’, zoals de historicus en journalist Jos Palm hem al eerder had genoemd. Dat maakt de lectuur van dit lijvige autobiografische geschrift er voor lezers die willen lezen wat er staat - en niet ‘wat ze er zelf in leggen’, om de Groningse historicus E.H. Kossmann te citeren - niet minder boeiend om.
Pieter Geyl, Ik die zo weinig in mijn verleden leef. Autobiografie 1887-1940, bezorgd en toegelicht door Wim Berkelaar, Leen Dorsman en Pieter van Hees, Wereldbibliotheek, Amsterdam, 2009, ISBN 978 90 284 2286 5, 483 pp. Prijs: €34,90. |
|