Neerlandia/Nederlands van Nu. Jaargang 112
(2008)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 46]
| |
Rat en radDe afgelopen jaren hebben enkele taalkundigen experimenten gedaan in alle bovengenoemde talen met verscherping, en dat leverde een belangrijke ontdekking op. Die experimenten verliepen ongeveer als volgt. Men liet om te beginnen mensen een aantal woorden voorlezen die klinken als rat. Dat woord is in gesproken vorm dubbelzinnig: het kan zowel op een wiel als op een knaagdier duiden. In het ene geval eindigt het op een d, die tevoorschijn komt in het meervoud raderen, en in het andere geval op een t, die je hoort in het meervoud ratten. Wanneer men proefpersonen nu naar het enkelvoud laat luisteren, en vraagt welk van de twee woorden ze gehoord hebben, zullen ze doorgaans beweren dat ze dat niet weten. Maar als je ze vervolgens dwingt om een van de twee meervoudsvormen te kiezen, doen ze dat in ongeveer zestig tot zeventig procent van de gevallen goed. De reden daarvoor is niet dat ze telepathisch begaafd zijn, en ook niet dat ze uit de context afleiden wat er eigenlijk gezegd is, want die context is er in dit experiment helemaal niet. De proefpersonen horen willekeurige woorden. De reden waarom ze het zo vaak goed doen, is dat de aannames waarop de eerdere theorieën gebaseerd waren feitelijk onjuist zijn gebleken. In iedere geval in experimentele situaties zoals deze zijn de d in rad en de t in rat niet helemaal hetzelfde geworden. Met subtiele fonetische metingen heeft men het verschil aangetoond.
(uit: Marc van Oostendorp, ‘Een leven lang nadenken over d en t - Wat hebben we aan taalkundig onderzoek?’ In: Onze Taal, jg. 77 (2008), nr. 10, pp. 274-276) | |
GrammaticaonderwijsDe testresultaten werden vergeleken met de (overigens vrij vaag geformuleerde) eindtermen opgesteld door de Vlaamse en Nederlandse overheid. Uit die resultaten blijkt dat enkel voor spelling van woorden en vervoeging van werkwoorden de eindtermen bereikt worden, zowel in Vlaanderen als in Nederland. De leerlingen scoren slecht op woordsoorten (vooral in Vlaanderen) en zinsontleding (vooral in Nederland). Zowel de niet-Latijnse mannelijke collegeleerlingen in Vlaanderen als de niet-Latijnse mannelijke atheneumleerlingen in Nederland halen gemiddeld zelfs geen 50 procent voor de volledige toets. Conclusie: behalve voor de leerlingen die Latijn volgen, worden de eindtermen niet of nauwelijks bereikt. En dan hebben we het nog niet over andere onderwijsrichtingen dan (het als meest hoogstaand /prestigieus beschouwde) aso in Vlaanderen en vwo in Nederland. Spelling van woorden veroorzaakt de minste problemen voor de leerlingen. In Vlaanderen en Nederland worden ongeveer dezelfde fouten gemaakt. De meeste problemen situeren zich in de gebieden c/k/q, liggend streepje, tussen-n en verkleinwoorden (vb. *confiskeren, *chefkok, *groentensoep). Vlaamse leerlingen hebben problemen met de vervoeging van Engelse werkwoorden (vb Ik heb die brief *gefaxed), terwijl Nederlandse scholieren dan weer meer problemen ondervinden bij werkwoordsvervoegingen in de tegenwoordige tijd (vb. Moeder *breidt een trui). De meeste moeilijkheden komen vooral voor in de categorieën woordsoorten en zinsontleding. Woordsoorten veroorzaken vooral problemen voor de Vlaamse leerlingen, maar ook de Nederlandse leerlingen hebben woordsoorten niet onder de knie. De meeste fouten komen voor bij het benoemen van werkwoorden, voorzetsels, voegwoorden, tussenwerpsels en bijwoorden. [...] Dit onderzoek mag dan kleinschalig zijn wat opzet betreft, de eindresultaten wijzen duidelijk in eenzelfde richting: behalve voor de leerlingen die Latijn volgen, worden de eindtermen niet of nauwelijks bereikt, noch in het Vlaamse aso noch in het Nederlandse vwo. Anno 2008 bevinden we ons overduidelijk in een (grammaticale) laagconjunctuur. Als communicatief talenonderwijs verzoend moet worden met aandacht voor taalstructurele elementen ‘wil het onderwijs renderen’, dan moet de pendel dringend in de richting van dat taalstructurele (grammatica) onderwijs.
(uit: Valerie Van Vooren & Filip Devos, ‘Grammaticaonderwijs: het oude zeer’. In: Over taal, jg. 47 (2008), nr. 4, pp. 90-92) | |
[pagina 47]
| |
Heerlijk sappig VlaamsDe taalgevoelige Vlaming: hij staat niet alleen op het podium, maar zit ook in de zaal. Dat zegt althans elke Nederlandse cabaretier die de grens oversteekt en in Vlaanderen optreedt: het Vlaamse publiek reageert misschien minder met luide lachsalvo's, maar luistert wel beter en merkt meer subtiliteiten in taal op. Omgekeerd heeft een Vlaams cabaretier als Wouter Deprez soms de buik vol van dat cliché: ‘Wanneer ik van een Nederlands toeschouwer de opmerking krijg dat hij naar een show van mij is komen zien omdat hij dat Vlaamse taaltje zo ‘heerlijk sappig’ vindt, kan ik me daar wel aan ergeren. Uiteindelijk wil je toch op andere merites beoordeeld worden dan je exotisme.’
(uit: Liv Laveyne, ‘Comedy: een nieuwe Vlaamse golf - Een blijspel in drie bedrijven’. In: Ons Erfdeel, jg. 51 (2008), nr. 3, pp. 34-47) |
|