| |
Belgisch-Nederlands
Verkeerd ontleend
Frans Debrabandere
Toen in de vorige eeuw in Nederlandstalig België het Frans als onderwijstaal en als taal voor de officiële domeinen door Nederlands werd vervangen, was de gemiddelde Vlaming - laat ik de Nederlandstalige Belg gemakshalve verder zo maar noemen - zo van het Nederlands vervreemd, dat het Nederlands, zoals het in Nederland gesproken en geschreven werd, hem veeleer een vreemde taal leek. De taal die in Vlaanderen voor Nederlands moest doorgaan, was gedeeltelijk gezuiverd dialect en gedeeltelijk vertaald Frans. Maar vandaag zijn de contacten - ook de talige - met Nederland toegenomen. De Vlaming heeft intussen heel wat woorden die hij vroeger niet gebruikte, aan het Nederlands van het Noorden ontleend, zonder de precieze betekenis of functie ervan te kennen. Hij verving het autochtone woord door het Nederlandse, maar niet met de bedoelde betekenis. Dat kunnen we een regressiefout noemen.
| |
Begrijpen
In de Belgisch-Nederlandse dialecten (BND) komt begrijpen nagenoeg alleen voor in de betekenis ‘omvatten’, niet in die van ‘verstaan’. Begrijpen voor ‘verstaan’ hebben we van het Noorden overgenomen, maar terwijl verstaan zowel ‘akoestisch verstaan’ als ‘met de geest begrijpen’ betekent, kan begrijpen alleen betekenen ‘met het verstand vatten’. Zo worden in Vlaanderen in Belgisch-Nederlandse standaardtaal (BNS) - alweer in de huidige politieke betekenis - verstaan en begrijpen ten onrechte als synoniemen opgevat. Zo horen we een spreker, die vreest dat zijn microfoon niet goed werkt, aan het publiek wel eens vragen Kunt u me begrijpen achter in de zaal? Hebt u me begrepen kan in het Nederlands alleen maar betekenen ‘Hebt u me kunnen volgen?’, ‘Hebt u alles gesnapt?’
| |
Campus
Na de Tweede Wereldoorlog werden in de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk nieuwe universiteiten opgericht buiten de steden. Het open terrein met daarop de gebouwen (met bibliotheek, mensa, studentenflats, sporthal ...), parkeerplaatsen, sportvelden, verbindingswegen, grasperken enzovoort van zo'n nieuwe universiteit werd aangeduid met de term campus (Latijn voor ‘veld’). De campusuniversiteit vond navolging in Europa, ook in Nederland en Vlaanderen. In het Nederlands werd de benaming campus gewoon uit het Engels overgenomen. Ook Vlaanderen heeft het woord campus overgenomen, maar in een andere, veel ruimere betekenis, nl. ook voor een vestiging van een onderwijsinstelling of ziekenhuis in een gemeente. Zo heet de Brugse vestiging van de Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende officieel KHBO Campus Brugge, wat in Nederland gewoon KHBO Vestiging Brugge genoemd zou worden. En als hogescholen of universiteiten in Vlaanderen verschillende gebouwen hebben in één gemeente, dan wordt elk van die gebouwen een campus genoemd. Zo heet het gebouw van Hogeschool Gent waarin de lerarenopleiding gevestigd is, officieel Hogeschool Gent Campus Ledeganck, wat in Nederland gewoon Hogeschool Gent Ledeganckgebouw genoemd zou worden. De eigenaardige betekenis-ontwikkeling van de term campus in Vlaanderen is het gevolg van de gebrekkige kennis die de Vlaming heeft van de Nederlandse standaardtaal. Als we in Vlaanderen weet
| |
| |
hadden gehad van de toepassingsmogelijkheden van de woorden vestiging en gebouw in deze context, dan hadden we nooit campus (een concreet begrip dat een terrein met gebouwen aanduidt) gebruikt voor vestiging (een abstract begrip voor de gemeente waar een afdeling gevestigd is) of gebouw. Een gebouw een campus noemen is zelfs gewoon ronduit een contradictio in terminis. Ook campus werd bijgevolg verkeerd ontleend.
| |
Doorgaan
In de BND betekent doorgaan, deur(e)gaan alleen ‘weggaan’. Maar Nederlanders horen we zeggen dat het feest niet doorgaat, of dat de plechtigheid niet kan doorgaan. De Vlaming neemt dan dat woord in BNS over in de betekenis ‘plaatsvinden, plaatshebben’, maar heeft niet door dat dat doorgaan alleen in een negatieve zin kan worden gebruikt. En zo lezen we in Vlaanderen aan de lopende band op uitnodigingen De vergadering/plechtigheid gaat door op... in ... i.p.v. vindt/heeft plaats.
| |
Instaan voor
Ook instaan voor was in het Zuiden oorspronkelijk onbekend. In het Nederlands betekent het ‘garant staan voor, borg staan voor, zich aansprakelijk stellen voor’. Daar sta ik voor in betekent ‘dat garandeer ik’. Maar in BNS hoor je vaak zeggen Wie zal daarvoor instaan? als bedoeld wordt Wie zal daarvoor zorgen?, Wie neemt die taak op zich?
| |
Je
Behalve in het West-Vlaams is het persoonlijk voornaamwoord je in België ongebruikelijk. Dat neemt niet weg dat dat voornaamwoord toch zijn weg naar België gevonden heeft. Maar aangezien de gij-vorm zowel vertrouwelijkheids- als beleefdheidsvorm is, wordt die je/jij-vorm ook vaak in de twee situaties gebruikt. Zo hoor je een reporter wel eens een minister aanspreken met je/jij. En onuitroeibaar lijkt in Vlaanderen wel asjeblief(t) in situaties waar alleen het beleefde alstublieft thuishoort, hoewel dat in de dialecten de algemeen gebruikelijke vorm is.
| |
Hoeven
Het werkwoord hoeven bestaat gewoon niet in het zuiden van ons taalgebied. We hebben het in Vlaanderen van Nederland geleerd. In Vlaanderen wordt alleen moeten gezegd. Als een Vlaming zegt Je moet niet komen, dan bedoelt hij ‘het is niet nodig dat je komt, je hoeft niet te komen’. Zegt een Nederlander Je moet niet komen, dan bedoelt hij ‘kom liever niet, je hoort niet te komen’. Intussen heeft Vlaanderen het Nederlandse hoeven ruimschoots overgenomen, maar sommigen hebben niet door dat het gebruik van hoeven gebonden is aan enkele restricties, bv. de aanwezigheid van een negatief element. En dan hoor je wel eens een zin als Je hoeft te komen, wat natuurlijk niet kan.
| |
Kleven
Normaal kleven Vlamingen niet, ze plakken alleen maar. Kleven hebben ze bij de Nederlanders geleerd. Maar terwijl plakken zowel overgankelijk ‘doen kleven’ als onovergankelijk ‘kleven’ kan worden gebruikt, is kleven meestal alleen onovergankelijk. Vandaar dat Vlamingen, die denken dat plakken dialect is en dat kleven er een synoniem van is, kleven zijn gaan gebruiken in alle betekenissen waarin ze normaal plakken zouden zeggen. Zo lees je in BNS-instructies: Kleef een zegel...
| |
Meevallen
Ook dat woord hebben we van de noorderbuur overgenomen, maar dan zonder op de nuance ervan te letten. Het is meegevallen betekent ‘het is beter afgelopen dan ik verwacht had, het overtreft mijn verwachtingen’. Als een (Vlaamse) gast na een gezellig etentje aan zijn gastvrouw bij het afscheid zegt Het is goed meegevallen, dan is dat een belediging, althans als de gastvrouw beter Nederlands kent dan de gast.
| |
Moest / mocht
In het Zuiden wordt de modale hulpwerkwoordsvorm moest(en) zowel voor de irrealis als voor de potentialis gebruikt. Een Vlaming kan zeggen Moest ik minister zijn, dan zou ik... Dat is een irrealis, want de man is geen minister. In het Nederlands zeggen we Als ik minister was of Als ik directeur zou zijn. Maar een Vlaming kan ook zeggen Moest ik directeur worden, dan..., Moest het regenen, dan blijf ik thuis, Moest hij komen, zeg hem dan... Dat moest correspondeert met Engels should (bv. should he come) of Duits sollte (sollte er kommen). Nu hebben de Vlamingen die echt bedoelen goed Nederlands te spreken, in taalzuiveringsboekjes geleerd dat je in plaats van (dat laatste) moest hoort te zeggen: mocht, dus: Mocht ik directeur worden (het is nl. niet onmogelijk), Mocht het regenen, Mocht hij komen, zeg hem dan... Nu hebben die taalzuiveringsboekjes niet duidelijk het onderscheid gemaakt tussen irreëel en potentieel moest, zodat veel Vlamingen ook mocht zijn gaan gebruiken in een irrealiszin. Zo hoor je wel eens zeggen: Mocht hij hier zijn, dan zou hij... En dat kan niet, want hij is er niet.
| |
Overmaken
In BND is een woord als overmaken volslagen onbekend. Dat woord komt uit het Noorden, waar het alleen gebruikt wordt i.v.m. geld, een bedrag. Je kunt een bedrag overmaken op een rekening. Maar in Vlaanderen wordt in BNS overmaken in de heel ruime betekenis van ‘doen toekomen’ gebruikt. In Vlaanderen hoor je vaak iemand de groeten overmaken, terwijl in BND de groeten doen wordt gezegd, wat ook correct Nederlands is, naast de groeten overbrengen. In BNS lees je dat een brief, een docu-
| |
| |
ment, een kopie wordt overgemaakt aan..., i.p.v. bezorgd, toegestuurd, toegezonden, doorgestuurd.
| |
Pas
Het gebruik van het bijwoord maar komt in BNS helemaal overeen met dat van que in het Frans. Uiteraard wordt gezegd Er waren er maar drie. Dat is algemeen Nederlands en beantwoordt ook aan Frans Il n'y en avait que trois. Maar in het Frans zeggen ze ook Cela n'est arrivé qu'en 1950 en naar analogie daarvan zeggen veel Vlamingen Dat is maar in 1950 gebeurd, i.p.v. Nederlands Dat is pas/eerst in 1950 gebeurd. Dat brengt sommigen tot de veralgemeende opvatting dat aan maar/slechts altijd pas beantwoordt. Zo hoor je dan in het VRT-nieuws zeggen dat Kim Gevaert pas tweede was. Terwijl het in endogeen Vlaams gebruikelijke maar tweede of slechts tweede ook correct Nederlands is.
| |
Praten
Vlamingen praten zelden, ze spreken of klappen meestal en de echte Vlamingen kouten soms ook nog. Het ruimere gebruik van praten hebben ze bij de Nederlanders geleerd. Ze gebruiken nl. wel eens praten, waar spreken beter op zijn plaats was. Je hoort wel eens zeggen Hij praat mooi Nederlands, Hij praat keurig i.p.v. Hij spreekt mooi Nederlands, Hij spreekt verzorgd.
| |
Schoolgaan en college lopen
In Vlaanderen gaat iedereen naar school, net als in Nederland. Hoewel Nederlanders lopen als Vlamingen gaan, toch gaan ze (naar) school, maar naast naar college gaan kunnen ze ook college lopen. Vreemd dat Vlamingen, die altijd maar gaan, uitgerekend dat lopen hebben overgenomen en zijn gaan spreken van schoollopen i.p.v. schoolgaan, naar school gaan.
| |
Vrijwaren
Ook dat is in BNS een leenwoord uit het Nederlands. Maar terwijl je in het Nederlands alleen kunt vrijwaren voor of van of tegen, hoor je dan in BNS zeggen dat de belangen werden gevrijwaard, i.p.v. veiliggesteld, gewaarborgd, of dat de installaties werden gevrijwaard i.p.v. gered.
| |
Luie stoel
In Vlaanderen is het oude woord zetel voor ‘fauteuil, armstoel’ nog altijd algemeen gebruikelijk. Ook het Duits gebruikt Sessel in deze betekenis. Nu wordt een zetel in Nederland vaak een stoel genoemd. Het valt op dat in het Duitse taalgebied een soortgelijk taalonderscheid bestaat. Wat in Duitsland een Stuhl is, heet in Oostenrijk een Sessel. Maar de Nederlander had intussen toch behoefte aan een specifiek woord voor zo'n makkelijke stoel, een stoel waarin je onderuit kunt zakken. Zo creëerde hij de metonymische woordgroep luie stoel. Naar het voorbeeld daarvan gebruiken sommige Vlamingen het woord luie zetel, wat eigenlijk dubbelop is, want een zetel is al een luie stoel. In Nederland is zetel een deftig woord.
Misschien zijn de lezer nog wel andere voorbeelden opgevallen. Aanvullingen zijn welkom.
|
|