Obamitis (het daget in het ‘noorden’...)
Alida Neslo
Een weekendje of wat geleden heb ik een magisch moment mogen beleven. Ik bevond me op Ston Eiland, aan de voet van de Brownsberg, en keek uit op het meer.
De zon zou weldra opkomen, een snelle affaire in het Amazonegebied: als je er niet als de kraaiende hanen bij bent en een beetje doorslaapt, mis je een machtig spektakel dat zijn weerga niet kent. Hele volksstammen zijn er indertijd door gefascineerd geraakt aan de andere kant van de oceaan, om de verkeerde redenen weliswaar, maar toch.
Het weldadig warme water van het stuwmeer streelt zachtjes mijn voeten. Hoewel de verleiding groot is, ga ik het water niet in en sta onbeweeglijk te wachten. De horizon kleurt lichtroze, daarna goudgeel, gevolgd door fel oranje: de koning nadert!
De vogels die zich steeds lieten horen, als een ongeleid orkest - een normaal verschijnsel in de West, ook bekend onder de mensen - houden het plots voor gezien, alsof ze beseffen dat zwijgen goud is op bepaalde momenten (op dit punt zijn ze wijzer dan de mensen). Terwijl de zon zelf zich eindelijk laat zien, met majesteitelijke pracht en praal, denk ik aan de mythe van Eldorado. Nee, niet de westerse versie, maar aan wat de Indianen, of de Inheemsen zoals ze zichzelf noemen, Masuana noemen: de stralend heldere gouden gloed die het hele landschap, het water van de Amazonerivieren, de heuvels, het bos, in lichterlaaie zet op het moment dat de zon opkomt. Het moment waarop degene die dit spektakel gadeslaat, verlicht wordt en onmiddellijk beseft dat men onmogelijk om zo'n kracht heen kan. Men begrijpt dat de mensen die in dit gebied woonden - en er nog steeds wonen - de zon als vanzelfsprekend aanbeden hebben. Moeilijk om aan te nemen, ik weet het, door mensen in noordelijker staten, verder van de evenaar verwijderd, die de zon slechts als een lichtgeel waterig element kennen: mooi, maar bij wijze van spreken impotent …
Paramaribo glundert al enige tijd van hier tot ginder. Maar dat is niet alles, naast de ‘Masuana-achtige’ gloed waarin de hoofdstad gedompeld lijkt, hoort men er een constant geluid, een zogenaamde ‘buzz’, die weerklinkt in schoollokalen, op straat, in café's, bij oom chinees in de supermarkt en gewoon thuis voor de televisie. Het is alsof hier sprake is van een mini-epidemie die zich snel verspreidt: obamitis!
Men fluistert erover, men schreeuwt het elkaar toe, de mofokoranti, de mondkrant, draait overuren. Symptoom van de ziekte: het magische woord change in de betekenis van hoop als remedie voor angsthazerij, verdeeldheid en het najagen van eigenbelang.
In praatcafé Tori Oso (Huis van Verhalen) gonst het van de geruchten. Dit keer gaat het eens niet over Koning Voetbal, maar over een potentiële ‘konings’ kandidaat in het land van de onbegrensde mogelijkheden, zoals de inwoners dat zelf graag uitdrukken.
Onder het nuttigen van een Parbobiertje - een dyogo - discussieert men over de kansen van de Amerikaanse presidentskandidaat Obama om de aanstaande verkiezingen te winnen. Het valt op dat de sprekers die over het algemeen, net als bijna alle Zuid-Amerikanen, een haat-liefdeverhouding hebben met de Grote Broer in het Noorden, opvallend American minded zijn geworden, zo van: ‘Dat kan “bij ons” in Amerika allemaal wel, terwijl dat “bij jullie” in Europa nog laaang niet mogelijk is.’ De paar Nederlandse toeristen die zich in het gezelschap bevinden, knikken deemoedig: tegenover zoveel zwarte overtuiging is het niet opportuun om te beginnen over Pim Fortuin.
Ook in minder gesofistikeerde kringen dan Tori Oso woedt de epidemische verkiezingskoorts.
De Tamkasbus (Tamkas is een samentrekking van de namen van de volksbuurten Tammenga en Kasabaolo) zit zoals steeds barstensvol met zwetende mensen die zich in de hitte van de middagzon na het werk naar huis spoeden. Twee mannen: ‘Heb je gehoord van de justitieminister zijn vrouw? Ze heeft een perceel gekocht van een vermeende crimineel, zegt men. Haar man beweert van niks te weten, zijn vrouw heeft recht op een eigen leven. Dat is pas genderbewust! Maar hé, wat denk je van Obama?’ Een vrouw achter in de bus schreeuwt ongevraagd: ‘En, waarom zou hij het niet halen? We zijn niet bang meer van die blanken, hoor.’ ‘Ik weet niet, ik ben bang’, doet een oudere man een duit in het zakje, ‘die blanken hebben nog last van discriminitis. Ze zullen hem vermoorden als hij wint, net zoals Kennedy en Martin Luther King.
‘Weet je wat hij moet doen,’ roept de chauffeur achteromkijkend en niet beseffend dat hij alle levens in de bus in gevaar brengt, ‘hij moet de joodse lobby op zijn hand krijgen en die mannen van de NASA en nog wat ondrogron man (onder-wereldfiguren). Dan haalt hij het zeker. Dat zou wat zijn man! Een slaaf die meester geworden is. Een wwereldwwonder. Een sjwarte man in een wwit huis!’ De chauffeur wordt helemaal lyrisch over zijn eigen op steeds slepender toon uitgesproken betoog en maakt een onverwachte scherpe draai naar rechts, waardoor de passagiers zich plots bewust worden van zijn gevaarlijk handelen. Een vrouw protesteert luidkeels: ‘Wij willen nog niet naar een wit huis hoor, man!’
‘Wat vinden de Hollanders ervan?’ probeert iemand nog. Maar het is te laat, het onverantwoorde rijgedrag van de chauffeur heeft roet in het eten gegooid.
‘Daar hebben we niks mee te maken’, zegt een jongeman kortaf, ik wil nu gewoon veilig naar mijn eigen huis. De bus zwijgt. Obama lijkt plots de zon zelve, stralend zeer zeker, maar heel ver weg …