Pater Van Kilsdonk, ‘priester van Amsterdam’
Els Ruijsendaal
De katholieke evenknie van majoor Bosshardt, haar tijdgenoot in een roerig stukje kerkgeschiedenis, onze ‘pastorale stadsnomade’ (Huub Oosterhuis), zwervend van kroeg tot homodisco - kortom ‘de Kils’ is op 2 juni 2008 op 91-jarige leeftijd overleden.
Jan van Kilsdonk werd in 1917 in het Brabantse dorpje Zeeland geboren als zoon van een molenaar. Op zijn achttiende trad hij in bij de jezuïeten in Grave. In 1945 werd hij in Maastricht priester gewijd.
In een kerk die in het groot andersdenkenden en andersvoelenden nogal eens te weinig licht van menselijk mededogen gunt, heeft Van Kilsdonk in het klein die leegte willen vullen door zijn authentieke pastorale benadering: persoonlijk maar ten diepste respecterend present willen zijn voor wie hij op zijn weg vond. Naast zijn scherpe en eerlijke intellect was het ook die pastorale bezieling die hem tot felle kritiek op de curie en de ambtsdragers dreef.
Naastenliefde bracht hem direct na de Tweede Wereldoorlog als zielzorger bij de geïnterneerde NSB'ers en SS'ers; op deze mensen werd in Nederland toen maar al te vaak een sterke vergeldingsdrift afgereageerd - misschien ook uit het knagende besef zelf al die jaren tekortgeschoten te zijn jegens onderdrukten en weggevoerden. In die jaren groeide zijn eerbied voor de marginale en lijdende medemens, en hij voelde behoefte die opnieuw te toetsen aan Bijbel en theologisch denken. Maar een voortgezette theologiestudie in Rome was voor de jonge priester geen inspirerende optie: hij prefereerde een benoeming tot godsdienstleraar aan het St. Ignatiuscollege in Amsterdam. En daar zou hij de onlangs overleden Kees Fens en zijn latere medebroeder Huub Oosterhuis onder zijn leerlingen gaan tellen.
In de jaren zestig was pater Van Kilsdonk als studentenpastor medeoprichter van de Amsterdamse Studentenekklesia. Als enig lid van de jezuïetenorde bleef hij aan na een conflict tussen ekklesia en kerk over het verplichte priestercelibaat. Oosterhuis en anderen traden toen uit de orde.
De studentenpastor zocht zijn doelgroep op in de vele kroegen die Amsterdam rijk is en waar zijn troost en solidariteit met de medemens over het algemeen dankbaar werden aanvaard. Het leverde hem de grappende koosnaam ‘Kater van Pilsdonk’ op.
Toen een van zijn leerlingen van het Ignatiuscollege zelfmoord had gepleegd en hem duidelijk werd waarom - diens worsteling met zijn homoseksualiteit - begon pater Van Kilsdonk zijn later zo bekende homopastoraat, waarin hij op geheel eigen en voorbeeldige wijze de naastenliefde gestalte gaf: homofilie is geen zonde, zo stelde hij, ‘homofielen zijn een vondst van de Schepper.’ Het was een in die tijd controversiële groei in zijn gelovig denken die hij zelf als volgt plaatste:
Als wij met gelovige ogen vermoeden,
dat de honger en de gave van liefhebben
tussen vrouw-en-vrouw en tussen man-en-man
niet verzonken is in de donkere toeval,
maar als schepping ontspringt
aan de lichtende keuze van God,
dat ook in deze liefdes-structuur de Eeuwige heeft
dat Hij deze vrouwen en deze mannen zegent;
dat Hij achter hen staat;
dat Hij voor deze gestalte van het mens-zijn
verantwoordelijkheid neemt;
dat Hij ziet dat het goed is - ja zéér goed kan zijn.
[Uit: Vondst van de Schepper]
Van Kilsdonk was ook op andere gebieden allerminst bang een tegendraads geluid te laten horen, bijvoorbeeld via zijn sympathie voor de Acht Meibeweging, zijn idee-en over de rechten van de vrouw en over het celibaat.
(lees verder op pagina 17)