Santo Boma
Alida Neslo
Santo Boma is een naam die bij iedere Surinamer een bel doet rinkelen...
Oorspronkelijk was Santo Boma een polder in het district Wanica. Dat wil zeggen een polder Amazonestijl, dus heel groene, hobbelige weilanden, die bij gebrek aan onderhoud heel snel in dicht bebost gebied veranderen, conform de wetten van de natuur in deze streken. Wanica is een district dat van oudsher vooral bevolkt wordt door Hindoestaanse boerenfamilies. De naam van de polder zou volgens de legende afkomstig zijn van een boer, Santo genaamd, die erg geliefd was bij de kinderen omdat hij altijd snoep uitdeelde: een echte ‘dorpsoom’. Op een dag kwam Santo echter niet thuis van zijn werk op het land. Later, na een zoektocht, bleek dat hij bij een onfortuinlijke confrontatie met een boma - een Surinaamse slang die je maar beter niet kunt tegenkomen - dodelijk gewond was geraakt. De laatste woorden die hij fluisterde: ‘Santo.....boma...’, gaven de dorpelingen na zijn dood het idee om het ene deel van de polder ‘Santo’ te noemen en het andere ‘Boma’.
Tegenwoordig is het hele gebied aaneengegroeid - een bos laat zich niet gemakkelijk temmen - hoewel er hier en daar nieuwe huizen gebouwd zijn door mensen die goed geboerd hebben. Maar dat is niet alles: met Santo Boma wordt in de volksmond vooral gerefereerd aan de penitentiaire instelling die zich in het gebied bevindt, ooit gebouwd als een open, moderne gevangenis, maar thans een hopeloos ouderwets en verweerd onderkomen, dat naast gewone criminelen ook een afdeling van het zogenaamde Jeugd Opvoedingsgesticht (JOG) herbergt. Suriname bezit geen echte jeugdgevangenis, dus de 14- tot 18-jarige gedetineerden zitten vast in een omrasterd deel van de strafinstelling voor volwassenen. Afgeschermd, maar toch ...
Ver van de moderne faciliteiten van het doorgangscentrum in de hoofdstad, ver van hun familie, ver van alles: een echte ‘vergeetput’, zoals ze het in Vlaanderen zouden typeren, denkend aan de vroegere gevangenis van Leuven.
Het is in deze vergeetput nu, dat ik een van de redenen gevonden heb waarom ik naar Suriname teruggekeerd ben: de blik in de ogen van die jonge mannen en vrouwen, kinderogen eigenlijk, lichtjes afwijkend of ronduit afwijzend, soms brutaal maar niet té, vaak dof en moe, waardoor ze veel ouder lijken dan ze eigenlijk zijn. Maskers die al vroeg opgezet zijn om de ware aard van het kind dat ze misschien nooit hebben kunnen zijn, te verbergen. Vooral op het uur van het dagelijks appel ogen deze kinderen als een schilderij van de Oostendse/Engelse schilder Ensor: een groep of een lange rij maskers, waar je van alles achter vermoedt, maar die je nooit goed te zien krijgt, tenzij ...
De meeste mensen die in dit JOG werken, maken er ondanks de omstandigheden het beste van. Nergens heb ik zulke toegewijde leraren en leraressen ontmoet als daar, in die halfvergane leslokalen, mensen die nablijven om de stof nog eens en nog eens te herhalen, maar niet voor niets: vorig jaar was het slagingspercentage van de Santo Bomaschool het hoogste van het hele land!
Het had mij in eerste instantie zeer verbaasd dat het ministerie van Justitie een open oor had voor mijn verzoek om de kunsten naar deze plek te brengen, in het Suriname waar kunstonderwijs op scholen nog (steeds) geen vanzelfsprekendheid is.
Samen met de maatschappelijk werksters en enkele bevriende kunstenaars is er nu een programma dat de maskers van de jeugdige bewoners van Santo Boma wil transformeren. Een groot deel van hen beschikt bijvoorbeeld niet over de normale (taal-kundige) woordenschat van hun leeftijdgenoten. Je hoort dingen als: ‘Ik kan u niet vertellen waarom ik hier ben, maar ik kan het wel voor u rappen!’ - verborgen talige muzikale virtuositeit die zich manifesteert wanneer je, toevallig of niet, de juiste snaar raakt.
Kunst als subliemste expressie van een menselijk wezen gaat op een wonderlijke manier samen met een subtiel verantwoordelijkheidsbesef jegens de medemens - iets wat deze jongeren op het eerste gezicht ontberen. In zijn meest verfijnde vorm kan het een spirituele of zelfs religieuze dimensie krijgen - in de etymologische zin van het woord (re-ligare: weer samenbrengen) - zodanig dat deze vorm van expressie anderen inspireert. Niet alle situaties zijn geschikt om te allen tijde op een publiek podium opgevoerd te worden, maar de weinigen die op zo'n moment van verfijning aanwezig zijn, gebracht door iemand van wie men het niet verwacht én op een plaats waar men dat niet bevroedt, worden op z'n minst aan het denken gezet. Per slot van rekening zijn deze onfortuinlijke jonge mensen óók de toekomst van een land, al zou men ze soms het liefst wegdenken, laten verdwijnen in een ambtelijke molen of achter een eeuwig masker.
Ik ben niet zo naïef om te denken dat we iedereen kunnen ‘redden’, maar ik geloof wel in ‘one man/woman can make a difference’. Je hoeft maar naar twee vroegere underdogs als Rosa Parks en Nelson Mandela te kijken. Van Gogh schreef ooit aan zijn broer iets dergelijks: ‘Misschien zal ik nooit een F-U-N-C-T-I-E hebben, ik ben en blijf niemand, maar ik zal aantonen dat “niemand” ook een hart heeft.’ Zoals lang geleden die Hindoestaanse boer Santo, van wie bijna geen mens meer weet dat hij de naamgever van Santo Boma was!