moesten eraan geloven: Platamsterdams deen, sien en keken moesten eraan geloven, en werden bij veel deftige Amsterdammers gedaon, gesien en gekeken.
Naast die beschaafde Amsterdamse mengtaal vinden we in het fort bij de Tafelberg natuurlijk ook allerlei dialecten van Kompanjies-dienaren die groentes in hun tuinen kweken om de scheurbuik te bestrijden van zoveel zieke VOC-schepelingen op weg naar Indië of naar Nederland. Maar de VOC drijft ook een veehandel met Hottentotten, om vers vlees te bemachtigen, en haalt ook Maleise slaven uit het Verre Oosten, zoals in die tijd gebruikelijk. En die nieuwe bevolkingsgroepen proberen datzelfde Amsterdams te bemachtigen, en waarschijnlijk toch ook wel dialecten die ze horen spreken. Omgekeerd ontlenen de Nederlanders dessa, sawah, en - in Zuid-Afrika - ook piering ‘schoteltje’ en baie ‘veel’, die in Europa waarschijnlijk onbekend zijn.
Daarmee begint een nieuwe taalmenging, maar nu met een niet-Europese taal die bovendien helemaal niet verwant is. Nu verdwijnen er uitgangen van persoonsvormen: ek loop, jy loop, ons loop. Verder worden sterke voltooide deelwoorden zwak oftewel regelmatig: ek het geloop, gekry, gevind enz. Datzelfde doen ook onze kinderen die leren spreken, en dat is de reden waarom Afrikaans voor ons soms kinderlijk klinkt.
Maar de verdwijning van bijna alle zwakke tweede hoofdvormen (vroeger verleden tijden genaamd) is waarschijnlijk te danken aan West-Duitsers die bij de Kompanjie kwamen werken, want grote delen van dat gebied kennen de pendanten van snoepte, pakte, raasde, blies, kwam, lag enz. helemaal niet; alleen die van hulpwerkwoorden als willen, zullen enz. Die zijn dus wel in het Afrikaans blijven bestaan: hy sou wou bly, ek sou moes kom enz.
Ook in woordenschat is het Afrikaans voor een groot deel 17de/18de-eeuws Beschaafd Hollands. Het heeft bv ons 19de-eeuws nommer, rot, mos bewaard voor ABN nummer, rat, mus. In plaats van klutsen heeft het klus en een muts heet er mus. Woorden als lumieren ‘dagen’, paiement ‘afbetaling’ en murasie ‘muurwerk’ waren een paar eeuwen geleden in Holland nog overbekend, maar nu zijn ze alleen in het Afrikaans nog overgebleven. De oude uitspraak van parel, staart, paard enz., die we bij Lodewijk van Deijssel nog volop vinden, is niet alleen in veel Hollandse dialecten nog aanwezig, maar ook in het Afrikaans. Maar de plaatsnaam die Perel staat op de kaart als Paarl. Ons als onderwerp zal wel uit het Zeeuws gekomen zijn. En iewers en niewers ‘ergens’ zijn wel Vlaams, maar ook het oudere Hollands kende ze.
En om tot slot een paar betekenisvoorbeelden te geven: aanzoek slaat tegenwoordig per se op een huwelijk, maar vroeger betekende het ook ‘verzoek’ en dat is in het Afrikaans nog altijd zo. En in wat ouder Beschaafd Hollands maak je onderscheid tussen Hij woont in Laie, maar zai woont teugeswoordig op Oesgeest. Dat in bewaart een herinnering aan de tijd dat steden muren hadden waar je in woonde, maar dorpen niet. En het Afrikaans heeft dat onderscheid bewaard, al weet bijna geen enkele Afrikaner waar dat op berust. Het zegt ek woon in Kaapstad, maar sy teënswoordig op Stellenbosch. Opnieuw blijkt het Afrikaans dus ouder Hollands te bewaren (zelfs de s van teugeswoordig).
Conclusie: Afrikaans is voor 80 of 90 percent een 17de-eeuws Hollands, en in zekere zin zelfs een 17de-eeuws Noord-Hollands dialect, dat onder invloed van niet-Europese talen een aantal veranderingen ondergaan heeft, vooral met betrekking tot verdwenen uitgangen.
De Zuid-Afrikaanse munisipaliteitenvolgens meerderheidstaal. Lichtere plekken hebben geen meerderheidstaal, zoals Kaapstad. (bron: http://nl.wikipedia.org/wiki/Offici%C3%ABle_talen_van_Zuid-Afrika)