De kus. Ik vermeld dit om een indicatie te geven voor het feit dat er bij Wolkers voor vrijwel iedereen iets van waarde te vinden is. Dat is een grote verdienste van zijn oeuvre.
In de tachtiger jaren had ik Wolkers uitgenodigd om over zijn werk te komen spreken voor de de Zomercursus voor Nederlandse Taal en Cultuur. Dat is een jaarlijkse gelegenheid voor buitenlandse neerlandici om een drie weken durend contact te hebben met het land van hun belangstelling. 's Middags sprak hij voor de cursisten, dat jaar bijeen op Nyenrode. 's Avonds, na de maaltijd, nam Wolkers actief deel aan gesprekken met studenten en docenten. De informele sfeer leidde ertoe dat Wolkers en zijn gesprekspartners laat te bedde gingen.
De volgende morgen hadden velen moeite om op tijd aan te schuiven voor het gemeenschappelijk ontbijt. Het viel niet mee om de nieuwe dag te beginnen.
Hun nauwelijks geopende ogen zagen een montere Jan Wolkers naderen met in zijn uitgestrekte handen vergaarde schatten. Een stuk begroeiing, een eierschaal, wat insecten. Hij toonde het aan ieder die maar kijken en luisteren wilde. Hij was bij het krieken van de dag opgestaan en had zijn bijzondere vondsten gedaan aan de oever van een nabije vijver. Hij gaf ongevraagd uitleg. En we realiseerden ons: daar is een man die ongebreideld huid aan huid verkeren wil met alles wat de wereld aan werkelijkheid te bieden heeft. Wolkers, homo universalis.
Heel specifiek voor Wolkers was dat je aan bepaalde details in zijn communicatie-instrumentarium merken kon dat hij uitging van de vooronderstelling dat iedereen ongeveer was zoals hijzelf. Zo'n detail was zijn gewoonte om zijn uitgesproken verklaringen en stellingnames te laten volgen door een ‘hè?’. Het was een pragmatisch taalmiddel om de aangesprokene binnen te halen in een bolwerk van vanzelfsprekendheid. Dat samenzweerderige ‘hè?’ betekende niet anders dan: ‘Daar zijn we het toch over eens, nietwaar?’
Het is deze instelling van Wolkers, dit uitgaan van een verstandhouding met zijn aangesprokenen, die aan de basis ligt van zijn succes. Natuurlijk is dat niet voldoende om in de voorste gelederen van de letterkunde zijn plaats te verwerven. Daarvoor moet je schrijven als geen ander. Dat heeft hij gedaan. Hij kon het.
Zijn klasse als literator schuilt, afgezien van zijn verrassende realisme, afgezien ook van de geschakeerdheid van zijn syntaxis en woordenschat, bovenal in zijn beeldende taalvermogen. Hij is gestart als beeldend kunstenaar en is dat zijn leven lang gebleven. Zijn bekendste bijdrage als zodanig is het Auschwitzmonument in Amsterdam. Het zij gezegd: het is een geluk dat hij is gaan schrijven - daar lag zijn rijkste talent. Als maker van beeldende taalkunst is hij een van de allerbesten onder de Nederlandstalige auteurs.
Ik heb daar ooit een lange reeks van voorbeelden gegeven in Bzzlletin 119 (oktober 1984). Die ga ik hier niet herhalen, op twee na. Het eerste komt uit ‘Het tillenbeest’.
‘Haar armen zitten tot haar ellebogen onder het schuim van een overdadig sop.’
Eenvoudiger kan een beschrijving niet zijn. Wie zou niet de slovende vrouw herkennen die in de naoorlogse dagen nog in het huishouden van eenvoudige mensen te vinden was? Het tweede voorbeeld staat in De walgvogel.
‘Rammelend met opgekochte juwelen en afgetroggelde gouden tanden en kiezen, trok hij langs de landwegen, de grote zakken van zijn visgraatjas uitbollend van de gedroogde zoete appeltjes die hij altijd liep te kauwen en die hij wegspoelde met liters karnemelk die hij de plattelandsbevolking op zijn boerengoldrush afhandig wist te maken.’ Een tsunami van bijzinnen, deelwoorden, assonanties, adjectieven, samengestelde woorden, concrete preciseringen, visuele impressies. Hier hebben we het tegendeel van het significante pars pro toto; dit is de overdaad, de barok, de hyperbool die voortvloeit uit een bijna biologische taal-wellust.
‘Een kathedraal van levenswil’, zo heeft Achterberg geschreven over Marsman. Hij zou, als hij eraan toe was gekomen om over Wolkers te schrijven, naar een ander woord voor ‘kathedraal’ hebben moeten zoeken. Een markant punt op het eiland Texel, waar Wolkers woonde, stierf en waar zijn as is verstrooid, zou tot een variant hebben kunnen leiden. Wolkers, een vuurtoren van levenswil.
Fotografie: Marco van Wijnbergen