| |
| |
| |
Recensies
Afkortingslexicon
Henk F. Nuiten, Multinationaal afkortingenlexicon, herziene en vermeerderde uitgave (eigen beheer: Madoerastraat 20, NL-6524 LH Nijmegen), cd-rom, 2007. Internet: http://members.chello.nl/~h.nuiten/. Prijs: € 35,- (Ndl.), € 40,- (elders).
Niemand spreekt van de British Broadcasting Corporation of van de Koninklijke Luchtvaart Maatschappij of van de Christlich-Demokratische Union, wel van de BBC, KLM of CDU. Een lexicon dat voor ons de vaak raadselachtige afkortingen oplost, is dus meer dan gewenst. Onder afkortingen verstaat Nuiten ‘alle schrijfwijzen die korter zijn dan het (de) volledige woord (woorden)’. De term afkorting beschouwt hij dus als een verzamelnaam, waaronder ook de letterwoorden, verkortingen en afko's vallen. Onder letterwoord, initiaalwoord of acroniem verstaat hij met Van Dale ‘een woord gevormd uit de beginletters van een aantal samenhorende woorden’. Zo is ufo een letterwoord voor unidentified flying object en Vomar voor Voordeel/Markt. Een verkorting ontstaat door weglating van een gedeelte van het woord: bios(coop), auto(mobiel). Een afko werd zo genoemd door Jan Kuitenbrouwer voor een afgekort woord dat eindigt op een a, i of o (arro, depri, lesbo).
Veel van de opgenomen afkortingen werden aangetroffen in binnen- en buitenlandse dag- en weekbladen (inclusief de wetenschappelijke bijlagen): ze corresponderen dus mede met de daarin voorkomende rubrieken, zoals: politiek, economie, rechtspraak, nationale en internationale instellingen, sport, cultuur, informatica, media, toerisme, milieu, geneeskunde, advertenties enzovoort. Daarnaast komen vele andere sectoren aan bod, die ontleend zijn aan bestaande lexicons en aan talloze websites op internet. In totaal worden ongeveer 1500 domeinen en subdomeinen bestreken. Zo wordt aandacht besteed aan 41 takken van sport en aan 122 subdomeinen van de geneeskunde. Bovendien wordt zo nodig ook het gehanteerde taalregister vermeld (informeel, slang, argot, scherts ...). Genoemde informatie bevindt zich tussen haakjes achter de betekenissen. Verder werd gekozen voor de alfabetische volgorde. Bij gelijkluidende afkortingen gaan die met kleine letters vooraf aan die met hoofdletters en die zonder interpunctie aan die met interpunctie. Ook de verschillende betekenissen van een afkorting zijn alfabetisch gerangschikt. Waar mogelijk werden de equivalenten tussen verschillende talen bijeengebracht, zodat in het bijzonder vertalers dit werk als een welkome hulp zullen ervaren. In volgorde van frequentie gaat het om Frans, Engels, Nederlands, Duits, Spaans, Italiaans, Latijn, Portugees en Russisch. In deze herziene uitgave zijn de interne verwijzingen tot een minimum beperkt, zodat het nauwelijks nog nodig is te switchen van het ene bestand naar het andere, want elke letter heeft zijn eigen bestand.
Het lexicon is multinationaal. De landen waar de afkortingen worden gebruikt, zijn die waar bovengenoemde talen worden gebezigd als voertaal. Zo moet de gebruiker bij Spaans en Portugees niet alleen denken aan Spanje en Portugal, maar ook aan de landen van Latijns-Amerika. Zo kunnen Nederlandse afkortingen, behalve op Nederland, ook slaan op Vlaanderen en de Franse op het hele gebied van de francofonie. De Duitse kunnen ook betrekking hebben op Zwitserland en Oostenrijk. Het Engels kan beschouwd worden als mondiaal.
Het lexicon biedt niet alleen een overvloed aan (meertalige) informatie, het geeft ook een inkijkje in een aantal vertaaltechnieken die je kunt toepassen op afkortingen. Zo kunnen we de volgende gevallen onderscheiden: 1. identieke afkortingen (Unesco); 2. de afkorting in de brontaal vraagt een andere afkorting in de doeltaal (NATO, NAVO, OTAN); 3. de afkorting in de brontaal komt qua betekenis niet geheel overeen met die in de doeltaal; 4. de afkorting in de brontaal heeft geen equivalent in de doeltaal.
Het Multinationaal afkortingenlexicon beoogt informatie te verschaffen over de betekenis van de afkortingen in de belangrijkste Europese talen en biedt ook methoden om ze op aanvaardbare wijze te vertalen. Omdat een gedrukte uitgave onpraktisch zou zijn gezien het grote aantal bladzijden (nl. ongeveer 8000 op A4-formaat), is gekozen voor digitale verspreiding in de vorm van een cd-rom met 26 Worddocumenten. Het is mogelijk te zoeken in een bepaalde taal, naar een specifiek domein en naar een bepaald land. Aangezien vandaag de dag het aantal afkortingen steeds maar toeneemt, is dit multinationale en omvangrijke lexicon van onschatbare waarde.
Frans Debrabandere
| |
| |
| |
Scheldwoordenboek
Marc De Coster, Groot Scheldwoordenboek - Van apenkont tot zweefteef, Standaard Uitgeverij, Antwerpen, 2007, 444 pp., ISBN 978 90 02 22286 3. Prijs: € 19,95.
Dit scheldwoordenboek van de steeds ijverige lexicograaf De Coster bevat 2500 scheldwoorden, zoals afgelikte boterham, bosaap, cijferkonijn, driedubbel overgehaalde appelflap, diepvrieskip, discotrut, randdebiel, sissy, zeiksnor enz. Ongetwijfeld bestaan er duizenden schimpwoorden of spotnamen. De auteur moest daarom keuzes maken. Hij selecteerde weinig historische of verouderde scheldwoorden, locofaulismen of woorden voor inwoners, gelegenheids-scheldwoorden, eendagsvliegen, dialectwoorden, regionaal te beperkte scheldwoorden. Maar zijn woorden als amateur, blagueur, betweter, bengel, bloodaard, boekenwurm, gnoom, harpij, harrie, brave hendrik, matrone en meisjesgek echt wel scheldwoorden? Ik zou in veel gevallen, zoals ganzenkop, ganzennek, garnaal, geep en gehaktbal, veeleer van spotnamen spreken. Een scheldwoord is toch een woord waarmee je iemand uitscheldt, dat je iemand naar het hoofd slingert. Het woordenboek is - zoals het een dictionaire past - helemaal alfabetisch, in tegenstelling tot het kleine maar populaire scheldwoordenboek Luilebol van Hans Heestermans uit 1989.
Opvallend talrijk zijn de - vaak humoristische - woorden voor homofielen: aambeienlikker, aarsfikker, aarslikker, achtergeveltoerist, achteropwerker, anuscoureur, billenartiest enz. enz. Ik begrijp evenwel de hypocriete schroom niet om - politiek correct nietwaar - etnofaulismen op te nemen. Waarom moesten die zo nodig met het label ‘racistisch’ worden opgenomen? Woorden voor homo's bijvoorbeeld krijgen toch ook geen label. En waarom kunnen spaghettivreter, macaroni, mafjas, mof wel en makak, polak niet? En waarom is een spotnaam voor een vreemdeling verwerpelijker dan een spotnaam voor een dikkerd, een lelijk mens of een homo?
Uiteraard kunnen we bij talrijke woorden aan varianten uit ons regionale taalgebruik denken. Achtereind van een koe ‘stommeling, domoor’ doet me denken aan West-Vlaams zo dom of 't achterste van ne wagen. Anderhalve cent wordt gezegd van ‘een koppel waarvan de ene persoon groot is en de andere klein’, maar in het Kortrijks zeggen ze ne frang en half. Van een afgelikte boterham zeggen de West-Vlamingen dat ze al bepoteld ‘beduimeld’ is. Een antichrist is naar mijn gevoel niet noodzakelijk een ‘goddeloze’, maar ook een ‘slecht mens’. In mijn streek spreken ze niet van een luie donder, maar van een lelijke donder. Dat paard ook van een ‘ontuchtige vrouw’ wordt gezegd, verwondert me niet, want in het Vlaams spreken we van een hoer als een paard.
Laat ik verder een paar kanttekeningen maken. De auteur gebruikt de term Vlaanderen als hij Nederlandstalig België bedoelt. Dat is misleidend. Zo situeert hij bietekwiet ‘in Vlaanderen, i.h.b. Mechelen en Antwerpen’, ik zou zeggen ‘in Brabant’, want West-Vlamingen kennen het niet. - Ik begrijp niet waarom boeler ‘homoseksueel’ Surinaams zou zijn; ik zou het verbinden met Mnl. boel, D. Buhle, waarvan ook boeleren. - De champetter ‘kwade vrouw’ kan worden vergeleken met gendarme. - De gamellenboeffer is niet zozeer ‘iemand die op kosten van de staat eet’, maar net zoals de boeffer ‘iemand die uit een gamel of etensblik eet’, dus een beroepsmilitair. - Een kloefkapper is in mijn dialect ook een ‘slechte kapper’. - De betekenis ‘nietsnut’ van klokkenluider kende ik niet, wel ‘homo’. - De verklaring van kwibus uit cum quibus is achterhaald en steekt veeleer in Oudfrans coquibus (zie mijn West-Vlaams etymologisch woordenboek, alsook mijn Oost-Vlaams en Zeeuws-Vlaams etymologisch woordenboek). - De auteur vond inderdaad het woord kwijstenbibel in mijn zopas vermelde Wvl. et. wb., maar heeft de afkorting B verkeerdelijk als ‘Brabants’ opgelost i.p.v. ‘Brugs’. - Machochel kan m.i. niet tot Spaans muchacha worden teruggebracht, wel tot de bijbelse naam Magog. - Molenpaard ‘plompe vrouw’ gaat terug op het paard in de rosmolen. - Oliebol en
oliekoek betekenen allebei ‘domoor, sul, sufferd’ en daarom zie ik niet in waarom de oliekoek noodzakelijk een andere koek moet zijn. In het Kortrijks betekent oliekoeke ‘oliebol’. - Een reetlikker is m.i. niet alleen een ‘gatlikker, kontlikker’, maar ook een ‘homo’. - Nieuw - en m.i. correct - is de verklaring van rijke stinkerd, nl. niet een ‘rijke die een graf in de kerk heeft en dus gaat stinken’, maar een afleiding van stinken in de oorspronkelijke betekenis, nl. ‘een aangename reuk afgeven’. Een rijke stinkerd is dus iemand die zich parfumeert. - De tsjoektsjoek ‘Noord-Afrikaanse tapijtenzwendelaar’ heb ik in mijn jeugd inderdaad gekend. Er bestaat intussen een interessante studie over van G. Belleflamme & J.M. Pierret, Qu'est-ce qu'un tchouktchouk? in Les dialectes de Wallonie 2006, 25-68. - Yankee is niet een afleiding van Janneke, het is gewoon de Engelse uitspraak van Ndl. Janneke. Daar is m.i. niet de minste twijfel
| |
| |
aan. - Dat zwans in de volkstaal ook ‘een benaming van het mannelijk lid’ is, is duidelijk als we weten dat Duits Schwanz ‘staart’ in volkstaal gezegd wordt van de ‘penis’.
Het was natuurlijk niet de bedoeling van de auteur om zijn volk te leren schelden. Maar het is een heerlijk boek, dat je telkens verrast met leuke woordvondsten en taalhumor.
Frans Debrabandere
| |
Twee dialectwoordenboeken
Roeland van Hout, Jan Roelofs, Leo van Stijn, Kie(k) däör, wà räör - Woordenboek van het Nimweegs dialect, Uitgeverij Heinen, Nijmegen, 2006, 239 pp., ISBN 9086800386. Prijs: € 12,95. Wim Daniëls, Het Helmonds Woordenboek, Uitgeverij Heinen, 's-Hertogenbosch, 2006, 205 pp., ISBN 90 86800041. Prijs: € 19,95.
Niet toevallig bespreken wij hier twee woordenboekjes over het stadsdialect in één recensie. Het gaat ons niet zozeer om de inhoud. In de inleidingen wordt verzekerd dat de woordenboeken zijn samengesteld door echte kenners van het dialect. De lemma's zullen ongetwijfeld Nijmeegse of de Helmondse woordenschat bevatten. Dus wat zou een recensent uit Leiden daarover nog kunnen zeggen. Bij dit soort woordenboekjes vragen we ons af wat het belang is voor de studie van de Nederlandse dialecten, wat ze bijdragen aan de wetenschap van het dialect? Overstijgen ze het plaatselijke belang?
Natuurlijk, stadsdialecten zijn in. In het eigen dialect komen de eigen taal, cultuur én geschiedenis van het gebied tevoorschijn. Hoe meer EU, hoe meer belangstelling voor de eigen stad en regio. De demografische geschiedenis en de geschiedenis van het ontstaan van de stad en van de veranderingen die de stad in haar geschiedenis heeft meegemaakt, hebben invloed op het stadsdialect. Het bombardement in de laatste wereldoorlog van het oude stadscentrum van Nijmegen betekende het einde van het daar gesproken dialect, de recente stadsuitbreidingen brachten vele nieuwe Nijmegenaren mee, die geen dialect kenden. In het Nijmeegse woordenboek wordt in de inleiding over de geschiedenis van de stad belangrijke informatie verschaft aan niet-Nijmegenaren. Die historische informatie is relevant voor het inzicht in het Nijmeegs stadsdialect. Toch had dat deel van de inleiding wel wat uitgebreider gekund. ‘Wat het Nimweegs zeker deelt met het Amsterdams is het voorkomen van een groot aantal woorden van Bargoense oorsprong’, staat in de inleiding. Zo'n opmerking roept natuurlijk vragen op. Waar komt dat Bargoens vandaan? Is er in de geschiedenis van Nijmegen een periode geweest van immigratie van Jiddische kramers, zigeuners, Westfalen of Noord-Rijnlanders? In het Helmondse woordenboek ontbreekt informatie over de geschiedenis van de stad Helmond, maar misschien is er in die stad inderdaad niets gebeurd wat van enig belang is.
De inleiding van de woordenboekjes meldt dat de toekomst van het Nijmeegs en het Helmonds er niet goed uitziet: ‘De kennis van het Helmonds en de vanzelfsprekende vaardigheid om het te spreken nemen snel af’ en (over het Nijmeegs) ‘Er zijn nog maar weinig jongeren die het spreken’. Daaruit blijkt het belang om dialecten te beschrijven, voordat ze definitief ten onder gaan. Dat is ook het wetenschappelijk belang. Dialecten zijn dikwijls de schatkamers van woorden die allang verdwenen zijn uit de algemene taal, of hebben betekenissen die verder niet meer voorkomen, zoals het woord boks ‘broek’, dat overigens geen typisch Nijmeegs woord is, want het komt in verschillende dialecten voor, ook in het Helmonds, in de achttiende eeuw nog in de algemene taal meer specifiek als ‘wijde broek voor zeelieden’ (WNT s.v. bokse). Ze geven verder een inzicht in de spreiding van een bepaald woord in het Nederlandse taalgebied. Uitspraakverschijnselen die in de spelling van het lemma tot uiting komen, zijn interessant voor taalhistorici die onderzoeken hoe het Nederlands in al zijn variaties in vroegere eeuwen kan hebben geklonken. Zij zijn voor hun onderzoeken afhankelijk van de informatie in deze woordenboekjes, verzameld immers door autochtone sprekers van dat dialect, de deskundigen bij uitstek.
Beide woordenboekjes zijn ongetwijfeld in hun regio een verkoopsucces geweest. Dat succes gunnen wij de samenstellers en uitgevers zeer. Buiten de gemeente zullen de uitgaven niet of nauwelijks bekend zijn. Dit soort uitgaven is immers in de eerste plaats bestemd voor de lokale markt. Alle inwoners van Helmond of Nijmegen moeten zich het boekje aanschaffen. Daarom worden taalkundige termen vermeden en wordt weinig gezegd over enkele grammaticale eigenschappen van het dialect. Overigens hebben beide woordenboekjes bij elk lemma voorbeeldzinnen gevoegd, waaruit de grammatica van het dialect te destilleren valt.
| |
| |
Interessant is de werkwijze van de samenstellers. In 1995 verscheen van de Gentse taalkundige Jacques Van Keymeulen een Handleiding voor de amateurlexicograaf. Hoe schrijf ik een dialectwoordenboek? Van Keymeulen geeft een groot aantal nuttige suggesties voor dialectlexicografen. Het is jammer dat de samenstellers van de hier besproken woordenboekjes de suggesties niet tot zich hebben genomen.
Het Helmonds Woordenboek is een woordenboek Helmonds - Algemeen Nederlands. Het Helmondse dialectwoord is het lemma, het Nederlandse equivalent is de vertaling. De lemma's zijn gespeld volgens het Nederlandse spellingsysteem: benaawd, Benauwd; benkske, Bankje; oijum, Adem, enz. Zo is het boek voor de niet-Helmonders gemakkelijk toegankelijk. De lemma's zijn voorzien van diakritische tekens om de uitspraak aan te duiden: ààlt, Altijd; àànder, Ander; èèijge, Eigen, zelf. In de inleiding ontbreekt in het hoofdstukje over de klankkenmerken overigens duidelijke uitleg over de betekenis van de diakritische tekens. Het nadeel van die methode is, zoals Van Keymeulen opmerkt, dat de gebruiker moet beschikken over kennis van het dialect. Het voordeel is dat de samenstellers geen ingewikkeld spellingsysteem hoeven te bedenken. Wel moeten ze de klankstructuur kennen en die in hun inleiding uiteenzetten.
Het Nijmeegse woordenboek heeft een heel andere methode gevolgd. Het is een woordenboek Algemeen Nederlands - Nijmeegs. De lemma's zijn in de algemene taal gesteld, met daarachter het Nijmeegse dialectwoord en vervolgens de betekenis: aandrang, aondrang, de neiging iets te willen; aardig, äördig; herkenne, trugkenne; huilen, brulle. De gebruiker zoekt een algemeen Nederlands woord op en vindt dan het Nijmeegs. In het hoofdwerk staan dan ook geen Nijmeegse lemma's. Als de gebruiker alleen het Nijmeegse woord kent, zoals stalpers, dan moet hij gebruikmaken van het register achterin het woordenboek, waar de Nijmeegse woorden op alfabet staan en waar bij het Nijmeegse lemma vermeld is waar hij het Nederlandse lemma kan vinden, in dit geval in het lemma dikke benen. De lemma's zijn niet altijd het equivalent van het Nijmeegs, zoals aardig het equivalent van het Nijmeegse äördig is, maar dikwijls de vertaling van het Nijmeegs: trugkenne is de vertaling van het Nederlandse herkennen. Als de gebruiker alleen het woord trugkenne kent, moet hij gebruikmaken van het register achterin om de betekenis ‘herkennen’ te vinden en voorts daar te worden verwezen naar het lemma herkennen. Dat leidt wel eens tot opmerkelijke vertalingen: het Nijmeegse sat wordt gevonden onder genoeg (en ook s.v. voldoende), terwijl zat een gangbaar Nederlands woord is. Door middel van het register achterin, waar sat als ingang staat, komt de gebruiker terecht bij de lemma's genoeg en voldoende, waar de gebruiker opnieuw wordt verwezen naar het lemma genoeg.
Van Keymeulen wijst erop, dat het laatste systeem, dat overigens zelden wordt toegepast - het systeem van het Helmondse woordenboek is het meest gangbare - voor de nietdialectsprekers of kenners het best toegankelijk is. De gebruiker hoeft het dialect niet te kennen om toch veel informatie daarover te vinden. Het geeft antwoord op de vraag: wat is het Nijmeegse woord voor...? Het is daarom ook geschikt voor wetenschappelijke doeleinden, want bij een Nederlands woord wordt het Nijmeegse woord snel gevonden. Maar de dialectspreker kan zijn dialectwoord niet vinden zonder het extra register. Toch wordt het plezier om het Nijmeegse dialect te leren kennen, vergald door de heel ingewikkelde spelling die de samenstellers hebben bedacht. De titel wijst daar al op: Kie(k) däör, wà räör. In een uitgebreid en niet altijd even duidelijk en leesbaar hoofdstuk over de spelling (van blz. 18 tot 29) wordt weliswaar geprobeerd de spelling uit te leggen, maar de ingewikkelde notatie maakt het lezen van de voorbeeldzinnen, en daarmee het genot - en de studie - van het dialect, tot een lastige bezigheid. Waarom de samenstellers niet hebben gekozen voor het internationale IPA-systeem is ons niet duidelijk, zeker als uit het Ten geleide blijkt dat er ook aandacht is besteed aan ‘de wetenschappelijke kant van het Nimweegse dialect’. Er is zelfs samengewerkt met de afdeling Taalwetenschappen van de Radboud Universiteit. Kon Van Keymeulen in 1995 nog opwerpen dat fonetische tekens tot druktechnische problemen leiden, omdat niet iedere computer de nodige fonts aankon, tegenwoordig is het IPA-font eenvoudig te downloaden en er zijn geen problemen met het gebruik daarvan in een tekstverwerker.
Toch blijft het een zinnige zaak om dit soort woordenboekjes uit te geven. Zij dragen hoe dan ook bij aan de uitbreiding van de wetenschappelijke kennis van dialecten. Eigenlijk zouden al die woordenboeken in een centrale database moeten worden gestopt, zodat inzicht gegeven wordt over de staat van het dialect in het Nederlandse taalgebied en taalkundigen met het materiaal aan de slag kunnen. Misschien iets voor het Meertens Instituut in Amsterdam?
Nog één ding: Nijmegen staat bekend als de noordelijkste stad waar de ‘zachte g’ in gebruik is. Daar is de stad om bekend, zoals Leiden om zijn merkwaardige -r-. Maar daar heb ik in dit woordenboek niets over gevonden.
Dick Wortel
| |
Literatuur
■ | Jacques Van Keymeulen, Een handleiding voor de amateurlexicograaf - Hoe schrijf ik een dialectwoordenboek?, Universiteit Gent, Vakgroep Nederlandse Taalkunde, Gent, 1995, ISBN 90 74273 04 1. |
| |
| |
| |
Vlaamse Randbewoner
Marc Platel, Brussel is ook van ons. Een Vlaamse Randbewoner getuigt. Davidsfonds, Leuven, 2007, 110 pp., ISBN 978 90 58 264923. Prijs: € 14,95.
Marc Platel is een Gentenaar (1941), die eertijds naar de Vlaamse rand rond Brussel uitweek. Als jurist en specialist pers- en communicatiewetenschappen werd hij door de openbare omroep aangeworven voor de politieke verslaggeving en voor een actualiteitenprogramma. Later werd hij de politieke hoofdredacteur van Het Belang van Limburg en leidde hij de studiedienst van de Volksunie. Na het uiteenvallen van de partij koos hij voor de Nieuw-Vlaamse Alliantie. Hij publiceerde vooral over de politieke geschiedenis van België (met Th. Luyckx) en over de staatshervormingen. Het laatste wat ik van hem las, is een zeer verhelderend VVL-cahier hierover, Dat toch zo moeilijke België. Het eerste deel schetst de grote lijnen van de politieke geschiedenis. Nadien volgt de bondige voorstelling van de verschillende staatshervormingen van 1970 tot 2001. Platel besluit met het titeltje ‘Op weg naar nog een staatshervorming’. In 2005 was dat voor hem al duidelijk.
In Brussel is ook onze stad getuigt hij van de recente geschiedenis van verfransende verbrusseling van de Vlaamse Rand, laat hij zien hoe de Franstalige meerderheid in Brussel de stad als een evenwaardig gewest wil opstellen ten opzichte van de Vlaamse overheid en beschrijft hij hoe deze meerderheid Brussel van binnenuit wil verfransen.
Gelukkig, zegt Platel, denkt Vlaanderen er niet aan de band met Vlaanderen in Brussel door te knippen. Hij is er toch niet helemaal gerust op. Eens was die band een moeizaam verworven winstpunt. Het blijft een essentieel onderdeel van een historische Vlaamse keuze om ‘Brussel niet los te laten’ en de Vlamingen en het Nederlands in Brussel niet te laten wurgen door een Franstalige bourgeoisie die haar cultuur ook vandaag als norm van elke cultuur beschouwt en oplegt. Vlaanderen doet er goed aan dit niet te vergeten.
Veel aandacht gaat naar het ‘dubbelarrondissement’ Brussel/Halle-Vilvoorde. Het grondwettelijk hof heeft in het kader van de huidige indeling besloten dat die samenvoeging wettelijk onhoudbaar is (Neerlandia, 2007, 3, blz. 22). Bij de jongste federale verkiezingen hebben een aantal Vlaamse gemeentebesturen en een aantal aangewezen verantwoordelijken van kiesbureaus hun verplichte medewerking aan de organisatie van deze verkiezing geweigerd. De Vlaamse minister van Binnenlandse Aangelegenheden en het gerecht hebben duidelijk aangegeven deze vorm van burgerlijke ongehoorzaamheid niet te bestraffen. De kwestie zit diep, ook aan Franstalige zijde. Dit niet-gesplitste ‘dubbelarrondissement’ is op symbolisch niveau de laatste herinnering aan het Franstalige België-model van 1830. Op politiek niveau vraagt de eentaligheid van de deelgebieden in het publieke domein om respect. Deze vorm van wereldburgerschap is vele Franstaligen echter vreemd gebleven. Platel citeert Manu Ruys, de vroegere hoofdredacteur van De Standaard: je kan wel gastvrij willen zijn, maar niet gek.
Marc Platel eindigt zijn getuigenis met een dubbel gevoel. De Vlaamse bereidheid om toegevingen te doen, die steeds tot nog meer toegevingen leiden, én de ruimtelijke ordening van de hele ruimte van en rond Brussel, zoals planologen die denken, zijn twee gegevens die hem bitter stemmen. Toch hoopt hij dat alle Vlaamse partijen de poot stijf zullen houden in Brussel, in de zes Vlaamse faciliteitengemeenten rond Brussel, in de hele Vlaamse rand rond Brussel, waartoe ook Halle-Vilvoorde behoort.
Marc Cels
|
|