Neerlandia/Nederlands van Nu. Jaargang 111
(2007)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 33]
| |
Nederlands van Nu
| |
[pagina 34]
| |
U hebt in uw loopbaan heel wat kunnen verwezenlijken. Het Woordenboek der Nederlandsche Taal werd voltooid. Er kwamen zelfs aanvullingen bij en het WNT kwam net voor uw pensionering op het internet. Het Vroegmiddelnederlands Woordenboek kwam tot stand, u gaf het startsein voor het Oudnederlands Woordenboek en u bracht het Etymologisch Woordenboek van het Nederlands bij het INL onder. Daarnaast was u ook hoogleraar Lexicologie. Aan welke realisatie en aan welke activiteit hebt u zelf het meeste genoegen, de grootste tevredenheid beleefd?
Wie de stellingen bij mijn proefschrift beziet, stelt onmiddellijk vast dat ik daar al pleit voor de voltooiing van het WNT. Dat project is zo met mijn wetenschappelijke loopbaan verweven en heeft me zo veel hoogte- en dieptepunten gebracht dat het een zoete voldoening was toen het in 1998 voltooid werd, elektronisch beschikbaar kwam, aangevuld werd tot 1976 en ten slotte ook nog als iWNT gerealiseerd is. Het WNT als dynamisch product voor de leek en de taalkundige, iets mooiers is er niet te bedenken. Het blijft na 150 jaar renderen en inspireren. Meer dan 16.000 licenties in nauwelijks een week tijd zijn er getekend. Weinigen krijgen zo veel bijval op een idee of initiatief. Ook het werken met promovendi is natuurlijk een voorrecht. Veertien heb ik er tot nu toe mogen begeleiden, vier zijn nog bezig de eindstreep te halen.
In 1984 publiceerde u samen met Wil Pijnenburg het Groot woordenboek van hedendaags Nederlands. De bedoeling was blijkbaar een woordenboek dat als legger kon dienen voor de verschillende vertaalwoordenboeken van Van Dale. Maar was er ook niet de behoefte aan een overzichtelijk woordenboek? Is de grote Van Dale niet te veel een samenvatting van het WNT, met een overdaad aan uit het levende taalgebruik verdwenen woorden, waardoor het de gewone taalgebruiker voortdurend op het verkeerde been zet?
Natuurlijk is Van Dale met zijn veertien drukken gedateerd en is duidelijk te zien wat de onderlegger ervan is, maar de laatste twee drukken zijn toch opvallende pogingen om dat product te actualiseren en moderniseren. Vergeet niet dat de Hedendaagse Van Dale bedoeld was voor de beschrijving van het Nederlands van na 1945, terwijl de grote Van Dale de historische beschrijving van het Nederlands van 1800 tot heden wil zijn. Het is in dit verband betreurenswaardig dat het woordenboek van Verschueren van de markt verdwenen is. Dat vond ik persoonlijk een dijk van een woordenboek dat ik graag altijd bij de hand had. Frans Claes was niet alleen een fameus kenner van Kiliaan, maar ook een begenadigde definitieschrijver.
In 1986 verscheen Wolters' Woordwijzer Synoniemen, een synoniemenwoordenboekje op 421 kleine bladzijden. Dat onvolkomen boekje schreeuwde om iets beters. In 1991 verscheen uw Groot Woordenboek van Synoniemen en andere betekenisverwante woorden, een lijvig woordenboek van 1215 bladzijden. Het kan veeleer worden vergeleken met Het Juiste Woord - Betekeniswoordenboek van L. Brouwers en F. Claes (1424 pp.). Wat was uw motief voor het maken van een Synoniemenwoordenboek?
Voor mensen die taal produceren, is een verklarend woordenboek niet voldoende. Je wilt in je stijl kunnen variëren en je wilt op bepaalde woorden kunnen komen. Je weet dat er voor verstekeling een woordgroep bestaat. Maar hoe kom je daarop? Nog concreter, hoe vind je de blinde passagier? Het woordenboek van Brouwers geeft een massa informatie, maar geeft niet de nuances of de restricties bij elk synoniem. In een samenhangende groep woorden wilde ik laten zien hoe ze overeenkomen, maar ook hoe ze verschillen ten opzichte van elkaar.
Uw sympathiekste boek is misschien wel Vloeken - Een cultuurbepaalde reactie op woede, irritatie en frustratie (1997, 2001). Was ook de Bond tegen het vloeken gelukkig met uw boek?
Met de Bond heb ik jaren plezierig samengewerkt. De mensen van die Bond kunnen heel goed onderscheiden wat een wetenschappelijke beschrijving is en wat niet. Ze gebruiken mijn materiaal bij het maken van hun lesprogramma's. Dat betekent natuurlijk niet dat ze reclame maken voor mijn publicatie en ook niet dat we het in alle gevallen met elkaar eens zijn. Er is wederzijds respect.
In uw afscheidscollege reageert u op de bewering van de initiatiefnemers van de witte spelling 2006, dat het er niet toe doet hoe je spelt, ‘want de spelling is van het volk en de overheid heeft zich daar niet mee te bemoeien’. Ook was u geregeld lid van de jury bij het Groot Dictee. U vindt spelling dus belangrijk. Maar was de spellingaanpassing van 2005 wel nodig, behalve dan voor de paardenbloem? Is een spellingwijziging na amper 10 jaar wel wenselijk?
Schriftelijke communicatie is net zo belangrijk als mondelinge. We moeten met elkaar een systeem van spellen afspreken dat opgelegd wordt door de overheid. Dat kan nooit een zaak zijn van allerlei belangengroepjes. De spelling wordt vastgesteld bij wet. Iedere regeling bevat moeilijke en makkelijke regels. De taak van het onderwijs is die regels te onderrichten. Wat er in 2005 gebeurd is, is dat een grijze zone (aaneenschrijven, spelling Engelse leenwoorden) geregeld werd. Daarover waren de Taalunie en de belangrijkste spelers in het taalveld (uitgeverijen Van Dale, Het Spectrum enz.) het eens. Ik zie wat er gebeurd is, meer als een explicitering van bestaande regels en een aanpassing van zaken waarvoor nog geen regels | |
[pagina 35]
| |
bestonden. De reactie erop van de pers kwam veel te vroeg en zonder dat men een poging had ondernomen om de regels te bestuderen. Lang voordat de Taalunie de aanpassingen presenteerde, was al bekend dat er een groep teleurgestelde taalgebruikers was die a priori weigerde opgelegde voorschriften te aanvaarden en met een eigen initiatief zou komen. Burgerlijke ongehoorzaamheid kun je dat niet noemen, tenzij het om ambtenaren en het onderwijs gaat. Die groepen zijn verplicht om de officiële richtlijnen te volgen. De rest mag spellen hoe hij wil. Maar kinderen moeten leren hoe het moet.
U spreekt ook uw ongenoegen uit over het in gebreke blijvende onderwijs: ‘Leerlingen kunnen amper fatsoenlijk spellen en grammaticaal correct schrijven. Over ontleden hoeven we nauwelijks nog te praten. ... is er nog wel een instantie die de kwaliteit van het onderwijs bewaakt? Het is bijna niet te geloven als we met elkaar goed vinden dat er allerlei goedwillende onderwijsassistenten en andere onbevoegden voor de klas verschijnen, in plaats van bekwame leraren die verstand hebben van het vak dat ze geven. Een docent moet les geven, geen lieverkoekjes bakken, laat staan coachen.’ Die woorden zijn me uit het hart gegrepen. Hoe wilt u het probleem oplossen?
Door weer inhoudelijke eisen te stellen aan het onderwijs, door goede leraren op te leiden, door hun beroep maatschappelijk weer te brengen waar het hoort, door te eisen dat taalzaken weer gedrild worden en door een instantie op te leggen dat alles gecontroleerd wordt. Vakinhoudelijk. Veel te veel middelen voor onderwijs zijn besteed aan managers en coaches. Overigens heb ik de indruk dat dat uitsluitend voor de Nederlandse situatie geldt. In Vlaanderen staat, voor zover ik dat kan waarnemen, het onderwijs nog niet bloot aan erosie.
U komt ook op tegen de gedoogcultuur in het onderwijs: ‘De neerlandicus zelf, en zeker ook de lexicograaf van het Nederlands, ondermijnt zijn eigen vak en zijn eigen taal. De huidige generatie is geïnfecteerd door het werkwoord gedogen. We keuren veel te veel goed en laten veel te veel toe in onze gezaghebbende taalbeschrijvingen.’ De taalfouten van vroeger zijn nu te vaak taalvarianten geworden. Pleit u hiermee niet voor een echt normatief woordenboek van het Nederlands, een woordenboek waaraan de gemiddelde taalgebruiker houvast heeft?
Ik pleit voor verschillende soorten woordenboeken. Voor wetenschappelijke, die net als de ANS, vooral descriptief zijn, maar ook voor woordenboeken voor de algemene publieksmarkt. En dertig jaar als lexicograaf hebben me geleerd dat het algemene publiek geen boodschap heeft aan hoe het allemaal kan, maar vooral aan hoe het moet. Voor de gemiddelde taalgebruiker is een normatief woordenboek het kompas waarop hij wil varen. Nogmaals, in uw afscheidscollege gaat u tekeer tegen Engelse werkwoorden als updaten, upgraden, downloaden, saven of neologismen als skypen, bloggen, chillen, pimpen, toyboy. Pleit u hiermee voor een gezond purisme? Maar u weet dat wie een vreemd woord wil vervangen door een Nederlands, heel alert moet zijn, kort op de bal moet spelen, want voor je het weet, is het vreemde nieuwe woord ingeburgerd. Is hier niet een taak weggelegd voor het INL, als woordenfabriek?
Als lexicograaf weet je maar al te goed dat je vaak tegen de bierkaai moet vechten. De strijd tegen de Engelse leenwoorden heb ik in de Werkgroep Spelling verloren, maar dat neemt niet weg, dat ik mij er persoonlijk tegen blijf verzetten. Het gebruik ervan is bij velen een blijk van gemakzucht of een behoefte om interessant te doen. Zo van: ‘Kijk mij eens, zie je wel dat ik een man van de wereld ben.’ Het is een misverstand dat ik tegen leenwoorden in het algemeen zou zijn. Als zo'n woord functioneel is, frequent voorkomt in de communicatie, dan accepteer ik dat. Maar niet als het een product van geestelijke luiheid is. We zadelen door die Engelse werkwoorden het onderwijs op met extra problemen. Je mag ze van mij rustig opslaan in de taaldatabank van het INL en desgewenst ook opnemen in het Algemeen Nederlands Woordenboek, maar neem ze niet op in woordenboeken of woordenlijsten voor de publieksmarkt. Als de gebruiker ze niet kan vinden, denkt hij dat het geen toegestaan Nederlands is en moet hij, net als bij scrabbelen, wel iets anders zoeken.
Afscheidsbundel voor prof. dr. Piet van Sterkenburg
|