De man die Woorden Verkoopt
Willem van Vliet
Op de hoek van twee straten is een winkeltje.
De inrichting houdt het midden tussen een kleine boekhandel en een archivariaat. Het is een woordenwinkeltje.
Net als de bakker aan de overkant verkoopt de woordenverkoper veel, want de mensen in de stad hebben nu eenmaal woorden nodig en gebruikte woorden moeten weer worden vervangen. De woorden staan netjes in schappen en kasten gerangschikt.
Elke ochtend komen de marktkooplieden de winkel binnen. ‘Hetzelfde recept,’ zeggen ze dan tegen de woordenverkoper die de bedoelde woorden voor hen heeft klaarstaan.
Daarna komen de politici, die, van welke partij ook, altijd dezelfde woorden kopen zoals ‘in principe’ en ‘de prioriteit’. ‘Goeiemorgen, weertje vandaag, hè?’ Dat zijn de abonnementhouders.
Een enkele keer komt er iemand binnen die zorgvuldig zijn woorden kiest, maar meestal verlaten de mensen met tassen vol nietszeggende woorden de winkel.
Een klein gebogen mannetje sluipt tussen de kasten en schappen, koopt een paar schuttingwoorden die hij schichtig onder zijn jas steekt. Soms komt er een vader of moeder binnen met een kindje dat zijn eerste woordjes krijgt.
Als de notaris veel eerder dan normaal binnenkomt, voelt de woordenverkoper dat er die dag iets bijzonders gaat gebeuren. ‘Zes keer ‘notariële acte’ en twaalf maal ‘echtscheidingsconvenant’, beste kerel.’
En de woordenverkoper heeft een hekel aan de neerbuigende manier waarop hij door de notaris wordt behandeld. ‘Er zijn er nog maar acht, notaris.’
‘Ik moet er twaalf hebben.’
‘Dan moet ik er in de werkplaats bijmaken, notaris. Ik zal ze u snel bezorgen.’
‘Doe dat, beste man, doe dat en maak voort.’
En de notaris verlaat de winkel.
De woordenverkoper sloft naar het werkplaatsje achter de winkel. Veel liever maakt hij daar mooie woorden zoals ‘waterval’ of ‘zonnewende’, woorden waar hij zo prachtig bij kan neuriën. Die woorden zet hij dan in het lichtbakje naast de aanbiedingen. Maar nu moet hij van die zware woorden maken.
Hij is druk aan het werk als de winkelbel gaat. Hij loopt naar de toonbank en zijn knieën beginnen te knikken. In de deuropening ziet hij haar. De vrouw loopt de winkel in en de woordenverkoper wordt duizelig. De vrouw is prachtig. Ze heeft een open blik met grote groene ogen. Haar lange bruine haar golft mee met haar tred.
De woordenverkoper houdt zich vast aan de toonbank. De vrouw loopt zoekend tussen de schappen. De woordenverkoper hoopt dat zij zo snel mogelijk de winkel zal verlaten. Nee, hij hoopt dat zij de winkel nooit meer zal verlaten. Hij wil wegkruipen achter de toonbank, maar het is te laat. De vrouw loopt naar hem toe. Zijn blik treft de hare en hij voelt iets waar hij geen woord voor heeft. Een woord dat hij nog nooit heeft verkocht. Een woord dat hij nog moet maken.
De vrouw kijkt naar de woordenverkoper. Haar ogen zien zijn ziel. Hij zoekt vergeefs naar woorden.
‘Ik wil graag van u het woord ‘zonsopkomst’ hebben’, zegt de vrouw.
De woordenverkoper is blij en hij hoort zichzelf heel kort een melodie neuriën.
‘Dat woord heb ik niet in voorraad, dat moet ik opnieuw maken’, zegt hij.
‘Hoeveel tijd heeft u nodig?’, vraagt de vrouw.
‘O, een uur, nee, een dag, nee, nee, een week, ja, ja, een week.’ Hij roept maar wat.
‘Dat is fijn’, zegt de vrouw, ‘dan kom ik over een week terug.’ En zij verlaat de winkel.
De woordenverkoper wist zich het zweet van het voorhoofd. Hij sluit de luiken voor de etalage, draait de deur op slot. Daarna hangt hij het bordje ‘Wegens omstandigheden gesloten’ aan de deur. Hij holt naar zijn werkplaats.
Zo snel mogelijk maakt hij het woord ‘zonsopkomst’. Daarna gaat hij het speciale woord maken dat hij aan de vrouw wil geven.
Hij maakt een heleboel nieuwe woorden. Neuriënd maakt hij een grote stroom prachtige woorden voor deze vrouw.
‘Woordenverkoper! Woordenverkoper!’ Buiten het winkeltje drommen steeds meer mensen samen.
Ze beginnen op de luiken te bonzen, maar de woordenverkoper reageert niet. Hij maakt parmantige woorden, lieve woorden en koosnaampjes voor de vrouw, met schroom maakt hij zelfs een paar vieze woordjes voor haar.
Maar dat ene woord, het woord der woorden dat hij nu moet vinden; hij vindt het niet. De eerste dag niet, de tweede dag niet. De hele week niet.
Een grote schare advocaten, ambtenaren, onderwijzers en de notaris, de halve stad staat voor het winkeltje.
‘Woorden, we moeten woorden hebben!’ roepen de mensen. Het openbare leven loopt uit de hand.
Branden worden niet meer geblust omdat niemand kan zeggen dat er brand is. De mensen moeten verkeerde woorden gebruiken, velen moeten al zwijgen en de dorpsomroeper staat alleen maar drukke gebaren te maken.
Het gebons wordt luider en luider. De mensen beginnen aan de deur en de luiken te rammelen.